Gepubliceerd op: zaterdag 25 mei 2024

KP38: ‘Je zult heus nog wel eens doodgaan hoor’

 

Death on the internet

Zoals een duim wel bij de hand maar niet echt
bij de andere vingers hoort – hij staat apart, te groot
terzijde – zo groeit het internet om ieders leven heen.
Je straat, je huis, de genealogie van je familie, een foto

en een interview. Je bent gespot. Je hebt je ooit eens
aangemeld bij Hyves, je bent LinkedIn, op Facebook
terug te vinden, je vond virtuele vrienden en nu
ben je gedoemd voor eeuwig in die ruimte rond

te blijven zweven. Je wordt gekopieerd en toegevoegd.
Je kunt je sporen niet meer wissen. Iedereen weet alles nu.
Je bent een muisklik van de eeuwigheid verwijderd.

Je zult heus nog wel eens doodgaan hoor, iedereen doet het
heb je ergens ooit gelezen. Schijnt wetenschappelijk bewezen.
Je wordt beslist nog wel vergeten. Je weet alleen niet goed hoe.

uit: Victoria (2009)

 

Meer van de dichters achtergrond

F.Starik  (foto ©2011 Keke Keukelaar)

F.Starik
(foto ©2011 Keke Keukelaar)

F. Starik behoorde tot de Maximalen, een los–vaste groep dichters en schrijvers in de tachtiger jaren van de vorige eeuw. De beweging is kort in jaren, desalniettemin manifesteert zij zich nadrukkelijk in het kunstenaarsdomein. Zij voelt sympathie voor subculturen zoals die van krakers, hiphoppers, goths en andere marginalen die de sleur en bekrompenheid van het leven van alledag willen ontvluchten in een Second Summer of Love, een clubcultuurfenomeen dat in de jaren ’80 uit Engeland is komen overwaaien. Gemeen hebben zij het rebelleren en shockeren. De Maximalen, aldus voorman Joost Zwagerman, willen opdonders verkopen en dreunen uitdelen. Zij willen delen in de massacultuur en met trommels en banieren het juk van het Grote Niets uitschreeuwen. Voor hen geldt dat ‘alles niet genoeg is’.

De Maximalen beschouwen hun verstrengeling met massa– en subcultuur als de enige manier om zich als kunstenaarsgilde uitdagend en onderscheidend te manifesteren. Zij uiten zich fel tegen de in hun ogen pretentieloze en armtierige poëzie van tijdgenoten; een voorspelbare en blijkbaar noodzakelijke eigenschap van elke nieuwe beweging. Met hun diversiteit aan kunstuitingen en manifestaties willen zij het grote publiek bereiken. En dat doen zij – Zwagerman nogmaals citerend – ‘krachtdadig, ronkend en licht vandalistisch, [met] veel verontwaardigd stampei’. Starik voelt zich verwant met de Maximalen. Hij is een veelzijdig kunstenaar die voortdurend van rol wisselt: schrijver, fotograaf, muzikant, dichter, retor en beeldend kunstenaar.
Starik heeft tijdens zijn leven het fenomeen dood als thema en inspiratiebron nooit kunnen loslaten. Voor hem gold het memento mori als een opdracht maar dan niet vanuit een religieuze maar meer vanuit een humane dimensie. Getuigenis daarvan is zijn idee om een Poule des Doods in Groningen op te richten waaruit dichters worden gerekruteerd om overleden eenzamen en vergetenen in hun meest desolate uur respectvol te gedenken en te getuigen van hun mens–zijn. Zijn ervaringen daarover schreef hij op in een tweetal boeken: De eenzame uitvaart (2005) en Een steek diep: Schetsen van verloren levens (2011). Al die verloren levens en hun van eenzaamheid schrijnende dood lieten hem niet los. De dood speelde eveneens een rol in de muziekband de Willem Kloos Groep waarin hij de zangpartij vertolkte. Daarbij gold als uitgangspunt: het muzikaal en verbaal ten gehore brengen van gedichten van overleden dichters.
In zijn laatste boek Klaar (2019) reflecteert de dichter opnieuw over de dood die na zijn hartinfarct voor hem zelf al dreigender en beangstigender naderbij kwam. Dit aanvankelijk onaffe boek waarin hij zijn liefdevolle zorg voor en afscheid van zijn zieke moeder beschrijft, is na zijn fatale hartfalen door zijn vrouw, de dichteres Vrouwkje Tuinman, afgerond en gepubliceerd.

Het gedicht
In het te bespreken gedicht gaat het opnieuw over de dood. De dichter doet dat in de klassieke vorm van een sonnet. De inhoud ervan is evenwel bij uitstek modern: volgegoten met begrippen uit een tot voor kort ongekende wereld. Internetjargon als Hyves, Linkedin en Facebook veroveren de mensheid; zij representeren een nieuwe, virtuele wereld met nauwelijks te bevatten mogelijkheden. En dat alles in een razend tempo, alsof het leven op drift is geraakt en door de mens nauwelijks nog in toom gehouden kan worden. Een wereld bovendien die het leven veraangenaamt, de mens met onbegrensde communicatiemogelijkheden mondiger maakt en hem superieur doet voelen.

Interessant is evenwel te constateren dat onder de oppervlakte van het gedicht een thema oplicht dat al sinds mensenheugenis de mens bezig houdt: het leven na de dood. Een thema dat overloopt van dichters cynisme, omdat hij lijkt te zeggen dat we het ook daar niet zullen vinden.

Welnu, daarover is de dichter duidelijk. Hij openbaart het antwoord daarop in een nieuw aanbeden god. De christelijke god blijkt voor hem allang een gepasseerd station te zijn. Een twee millennia lang in stand gehouden Utopia dat in scherven is gevallen: er is volgens Starik geen leven na de dood. Maar dan ontstaat er in de laatste decennia een wereldwijd netwerk van computers dat alles en iedereen waar ook ter wereld verbindt: internet is geboren. Eerst nog onwennig, zoals de in de eerste strofe geschetste metafoor van de ‘duim’ die bij de hand hoort, maar zich toch buitenstaander voelt.

Maar de aarzeling is van korte duur. Vrij snel maakt internet een onlosmakelijk deel uit van ieders leven. Het dringt door tot in onze diepste vezels. Ziel, zaligheid en tijd worden eraan verpacht. Eén muisklik, waarna we voor eeuwig rondzweven in die oneindige, imaginaire wereld. Op internet sterft immers niemand. We worden nu snel de slaaf van ons eigen vernuft. Artificiële Intelligentie, dat zich na de dood van de dichter steeds dominanter en angstaanjagender manifesteert, lijkt die rol van een onzichtbare, almachtige god over te nemen.

Zo wordt een ieder deel van het geheel, want kopieerbaar en wordt een ieder onsterfelijk tot in eeuwigheid. Onze sporen zijn niet meer uit te wissen: iedereen kan alles van iedereen te weet komen. Wees echter niet bevreesd. Het is alsof de dichter – niet gespeend van een messcherp cynisme – de lezer in de laatste strofe wil geruststellen met de woorden: ‘Je zult heus nog wel eens doodgaan hoor, iedereen doet het.’

Clan

Namen hopeloos gefixeerd door jaartallen
Het hiernamaals blijkt een register op internet
Ik ben op zoek naar ondergewaardeerde zwoegers,
haastig gestorven landarbeiders, dienstmaagden
Rauw volk van mijn clan, intussen bevorderd
tot de eeuwige stofvelden
Jan Jansen van Veken
Geboren circa 1650 te Terheijden
(Je duikt als eerste op, Adam van Veken!)
gehuwd met Catlijn, dochter van
Robertus van Gilsen en Johanna Cornelissen
Robbreght van Veecken, geboren op 03-05-1685
(Wat at je graag Catlijn?)
Sebastianus van der Veecke geboren op 16-01-1711 te Made
(Was jij de eerste Veecke met een zwakke rug, Sebastianus?)
Ik wil het chronische stof van jullie namen blazen
Wat van mij is krijg ik dagelijks van jullie
In onze hartkamers groeten we elkaar,
roepen leuzen die er niet om liegen:
Leve ons eeuwige leven!
Weg met onze tijdelijke dood!

uit: Dwangarbeider van de poëzie (2017)

 

Net als Starik worstelt André van der Veeke (1947) – zij het in mindere mate – met thema’s als dood, ouderdom en eeuwigheid. Ook hij vindt in het internet een aanknopingspunt voor een leven na de dood. Hij doet dat in zijn gedicht ‘Clan’ met de nodige humor maar vluchtiger en lichtvoetiger dan Starik.
Van der Veeke schrijft ook graag short story’s. Hij is/was onder meer columnist, publicist religie, hoofdredacteur van het literaire tijdschrift Ballustrada en medewerker van het Zeeuws Tijdschrift. Dat laatste vooral omdat hij een groot deel van zijn leven doorbrengt in Zeeland.

Het gedicht
Nu de hemel na 2000 jaar Christendom in de Nederlandse gewesten in brokstukken uiteen is gevallen, rijst bij Van der Veeke de vraag wat hij dan nog van zijn afkomst te weten kan komen. Want een hemels terugzien van familieleden is geen optie meer. Van der Veeke verrast de lezer met een alleszins plezante oplossing: een geslaagde zoektocht naar stambomen op internet. Daar vindt hij naam en toenaam van verre voorvaderen. En ze mogen er zijn, de telgen uit de dynastie Van der Veeke. Ze behoren tot de onderklasse, een ‘rauw’ volkje van tobbers en ploeteraars, van landarbeiders, dienstmaagden, havenwerkers, dagloners en fabrieksarbeiders die moeten zwoegen voor hun dagelijkse boterham. Hun verdiende loon is blijkbaar zo karig dat velen van de familie-‘clan haastig’ gestorven zijn.

Maar internet biedt de kans al die ’ondergewaardeerde zwoegers’ te bevorderen ‘tot de eeuwige stofvelden’. Vervolgens noemt de dichter een aantal van die voorzaten op. Halverwege de 17e eeuw duikt de eerste Van Veken op die logischerwijs ‘Adam’ heet. Wat we van hem weten, is dat hij in de echt is verbonden (toen nog alleen kerkelijk) met een zekere ‘Catlijn’. Dan worden badinerend zelfs de ouders van het huwbare meisje genoemd en de geboortedatum van de moeder van de bruid. Als klap op de vuurpijl volgt en passant de zotte vraag van de dichter aan ‘Catlijn’ wat ze graag at. Vervolgens komt nog even een Veecke begin 18e eeuw om de hoek kijken die waarschijnlijk door het vele gesjouw een zwakke rug had, een euvel waarmee de latere nazaten meermalen te kampen hadden. Hij is niet voor niets naar ‘Sebastianus’ vernoemd!

In de laatste 6 versregels richt de dichter zich tot de gehele familieclan; hij wil hen ontdoen van het stof der vergetelheid. Hij weet immers dat hij een schakel is in die lange keten van opeenvolgende telgen. De dichter voelt dat als een ereplicht. Zij delen hun ‘hartkamers’. Zij representeren dat rauwe volkje dat fier elkaar de schakels van een eeuwig leven doorgeeft.

Dood zijn de Van der Veekes immers niet. Lang leve het internet als surrogaat van de hemel.

 

—————————————————————————————————————————
Reageren? Stuur een bericht naar: prolectorboek@gmail.com
Nieuwsgierig naar de volgende KP? Noteer zaterdag 22 juni KP39: Muus Jacobse: een zachtmoedige protestant …

Over de auteur

- belicht in de serie Kamerpoëzie maandelijks poëzie die om “belichting” vraagt. Bijvoorbeeld omdat ze actueel is. Of omdat ze juist niet actueel is en in vergetelheid raakt, of dreigt te raken. Dan wel omdat ze nog niet actueel is, maar kakelvers geschreven; of vertaald is. Of omdat er iets bijzonders te zeggen is over een gedicht, een dichter, de taal en de omstandigheden. Kortom: over alles wat poëzie tot poëzie maakt.