KP41: Joost van den Vondel: Lucifer
De citaten in dit stuk komen uit: Vondels Lucifer, onder redactie van E.F. van de Bilt en H.C.M Wijffels, uitgeverij Malmberg, Den Bosch, 2e druk 1938
De dichter
In het algemeen wordt Joost van den Vondel (1587–1679) beschouwd als de bekendste en beste Nederlandse dichter en schrijver ooit. Op onze middelbare scholen wordt hij echter nauwelijks nog gelezen. Daarom in onze rubriek KP extra aandacht voor deze bijzondere dichter en zijn meesterwerk ‘Lucifer’. Ook al omdat het hoofdpersonage in dit beroemde treurspel over de daden van zijn volgelingen, de ‘Luciferisten’, heden ten dage niet te klagen heeft.
Vondel wordt in 1587 geboren in Keulen. Zijn ouders komen uit Vlaanderen; zelf brengt hij het overgrote deel van zijn leven door in Amsterdam. Hij trouwt met Mayken de Wolff met wie hij een winkel in zijde–artikelen runt. Zij schenkt hem vreugde aan de geboorte van vier kinderen; maar de balans opmakend is zijn levenspad gedrenkt met veel verdriet. Hij is nog geen 50 jaar als zijn vrouw overlijdt. Daarnaast heeft de vroege dood van Sarah, zijn dochtertje van 11 jaar, en Constantijn, zijn zoontje van 2 jaar èn het wangedrag van zijn zoon, Joost Jr., diepe sporen bij hem achtergelaten. In 1641 wordt Vondel rooms–katholiek; daarvoor is hij doopsgezind. Hij sterft in 1679.
Halverwege de 17e eeuw – in de tijdsspanne 1648 tot 1654 – werkt Vondel aan zijn klassieke koningsdrama ‘Lucifer’, een aemulatio waarmee hij de grote toneelschrijvers uit de Klassieke Oudheid, onder wie de grootmeesters Sophocles en Euripides en die uit het Frans Classicisme, waaronder Racine en Molière, naar de kroon steekt.
Vondels ‘Lucifer’ is zowel klassiek als tragisch. Klassiek, want opgebouwd uit 5 bedrijven en opgevoerd volgens de drie Aristotelische eenheden van tijd (in één etmaal), van plaats (in dit drama: de hemel) en van handeling (geen afdwalingen van het thema). De bedrijven zijn aan elkaar geregen door zogeheten reien of lyrische zangen. Hun functie is een terugblik op het vorige en een vooruitblik op het volgende bedrijf. Tragisch is het drama omdat Lucifer, Gods geliefde stedehouder en in de hiërarchie van de engelenscharen de allerhoogste vorst, door wankelmoedigheid en weerspannigheid wordt meegesleurd in een genadeloze helleval.
Inhoud
In het eerste bedrijf, de expositio, wachten de oversten Beëlzebub en Belial ongedurig op hun strijdmakker Apollion die als verkenner naar het aardse paradijs is gestuurd om de eerstgeborene, Adam, en de uit diens rib gevormde, eerste vrouw, Eva te begluren. Als Apollion vanuit de lagere gewesten gezwind door de negen bogen eindelijk in de hemelse sferen is teruggekeerd, vraagt Beëlzebub hem vol ingehouden nieuwsgierigheid:
44 Laet hooren watghe zaeght; wy luistren t’zamen toe.
Apollion vertelt wat hij daarginds, beneden in een weelderig begroeid dal, voor moois heeft gezien. De meeste indruk op hem heeft het mensenpaar gemaakt, waarvan hij zegt:
104 Geen schepsel heeft om hoogh myn oogen zoo behaegt
Als deze twee omlaegh.
Als Beëlzebub vervolgens vraagt naar diens ribbe, Adams vrouw, glundert Apollion. Zijn ogen hebben aanschouwd: zo bevallig dit eerstgeboren, tot vrouw geboetseerde mensenkind. Zij zal hem baren kinderen wier nazaten zich eindeloos voorplanten. De mensenscharen zullen in aantal het onvruchtbare engelendom overstijgen en alsmaar machtiger worden. Schuilt daarin niet een groot gevaar? Na Apollions verheerlijking van Eva’s schoonheid en vruchtbaarheid concludeert Beëlzebub aan het slot van het eerste bedrijf:
133 Het schijnt ghy blaeckt van minne om ’t vrouwelijcke dier.
159 De mensch is maghtigh dus ons over ’t hooft te wassen.
Het zaad van het kwaad is echter al gezaaid; diep in aardes schoot ontspruit een bitter kruid. Dan klinken plots de bazuinen. De engelenreien kondigen al zingend de komst van Gabriël, Gods woordvoerder, aan. En hij, heraut onder Gods troon, meldt de onvoorwaardelijke mare:
172 Hoort toe, ghy Engelen, hoort toe: ghy hemellieden.
188 Godt [besluit] het Menschdom te verheffen:
Oock boven ’t Engelsdom,
Dan kondigt het tweede bedrijf, de intrige, zich aan, want ginds nadert in snelle vaart Lucifers karos getrokken door de hovaardige leeuw en de afgunstige draak. De bries van het ondoorgrondelijk raadsbesluit trekt door de hoogste gewelven van het hemelgebouw. Lucifer en zijn gevolg huiveren bij het horen van Gods onvoorwaardelijke besluit. Het besef van hun tragische lot vanaf nu te moeten leven in slavernij, als dienaar van de mens, komt hard aan. Door dat Goddelijk besluit miskend, groeperen steeds meer misnoegde engelen zich rondom Lucifers strijdwagen. En hij – Gods vertrouweling – begrijpt maar zwijgt en spreekt vooralsnog weinig een woord maar de sluwe Beëlzebub bespeurt een ondertoon van onbehagen in Lucifers luttele woorden:
360 Ghy zult het menschdom zien
Zoo verre boven u, en vallende op uw knien,
Met nederslaghtigheit en neergeslagene oogen,
Aenbidden zyne maght, en hoogheit, en vermogen.
De gedachte dat Adam boven hem, Lucifer, zal zijn gezeten, wakkert de afgunst aan waarna Lucifer zegt:
380 Dat zal ick keeren, is het anders in myn maght.
In boven aangehaalde versregel herkennen we de oudste ondeugd van de mens: de afgunst of invidia. Als Gods stedehouder wil Lucifer zich niet onderwerpen aan Diens raadsbesluit de mens onderdanig te zijn. Dat de mens zich bovendien kan voortplanten en de engelen niet, doen in hem de afgunst opwekken en de haat vermeerderen jegens Gods bevoorrechting de mens te verheffen boven het engelendom. Dit leidt tot Lucifers opstand tegen God en zijn verstoting uit de hemel.
Inmiddels is ook Gabriël ter plekke verschenen. De trouwe aartsengel vermaant Lucifer over diens twijfel aan Gods goede intenties. Nòg aanvaardt hij in Lucifer zijn hoogste overste op ‘d’Allerhooghste’ na. Lucifer lijkt in twijfel te raken door de broederlijke woorden van Gabriël. Hij, de wankelmoedige, overweegt nu toch de gevolgen van Gods besluit in acht te nemen en te buigen voor Diens wil en wet. Daarna trekt Gabriël verder en blijft Lucifer achter maar het gif van onbehagen gist opnieuw als de boosaardige engelenvorsten Belial en Beëlzebub de woorden van Gabriël listig ondergraven en Lucifer ophitsen tot oproer.
De rei van opstandige engelen sluit het 2e bedrijf af met een gezang waarin woede en verzet de boventoon voeren. Hun hoop is nu gevestigd op Lucifer. Hij moet de hemelopstand leiden. En gesterkt door Lucifers afwending van God, treffen in het geniep Belial en Beëlzebub de eerste voorbereidingen op een ongekende, tegen God gekante omwenteling.
Het derde bedrijf, de climax of de klim naar het dramatische kookpunt, zet zachtmoedig in met droeve zang van misnoegde engelen. Zij uiten hun verdriet aan heil verloren te hebben. Daarna volgt een twistgesprek tussen de trouwe en ontrouwe engelen. Niet veel later komen ook Belial en Apollion aangevlogen. Zij treffen de beide engelenechelons aan in een heftige woordenstrijd. Even is er aan de zijde van getrouwe engelen de ijdele hoop dat hun oversten de overspelige engelen tot inkeer brengen. Maar het tegendeel blijkt als de valse Apollion zegt dat zij steunen op hun recht en vervolgens de oorzaak van hun groot onbehagen verwoordt in:
897 Verandring van Godts wil veroirzaeckt dees geschillen.
De dialoog tussen Gods trouwe engelen en Luciferisten verschuift zich nu van heerscharen naar de trouweloze Belial en Apollion die met duivels venijn in de tongenstrijd het oproer sluw weten uit te buiten. Beëlzebub speelt op zijn beurt vol raffinement daarop in door zich vooralsnog niet hardop uit te spreken. Hij veinst twijfel; hij verzet zich niet openlijk; hij draalt en doet het voorkomen alsof hij Gods orde wil herstellen.
Dan zet opnieuw de rei der engelen aan: houdt stil, houdt stil, want ziet, Gods strijder, de aartsengel Michaël, met in zijn kielzog Uriël, zijn schildknaap, komt op snelle wieken aangevlogen. Huichelachtig wendt Prins Beëlzebub zich tot Michaël:
1072 Genade, o Michaël, gewaerdigh ons te hooren,
Eer ghy een vonnis velt, uit yverigen toren,
Ter eere van Godts Naem. belast ons met geen schult.
Waarop Michaël antwoordt:
1075 Ick zal uw onschult dan aenhooren met gedult.
Ten langen leste roept Michaël de weerspannige engelen op de wapens neer te leggen. Maar het is te laat. Zij volharden in hun ingenomen standpunt en wachten op Lucifer, nog altijd Gods Stedehouder. Michaël ziet nu in dat zijn pogen – het voorkómen van een duivelse opstand in de hemel – heeft gefaald. Hij trekt zich terug en verbijt zich wachtend op Gods bevelen.
Beëlzebub heeft intussen de nog steeds diep in zijn hart weifelende Lucifer overgehaald het oproer kraaiende engelenleger naar Gods troon aan te voeren. De scheuring lijkt te zijn een voldongen feit. Opnieuw klinkt de rei der engelen. Zij luiden het 4e bedrijf in, de katastrophe, waarin de legers zich klaarmaken voor de strijd. En zij weten: slechts één winnaar zal er zijn en de verliezers zullen hun eeuwige straf niet ontlopen. Michaël roept nu snel zijn schildknaap tot zich met het onherroepelijke bevel:
1352 Uriël, schiltknaep flux, men breng’ den blixem hier,
Myn harnas, helm, en schilt. breng herwaert Godts banier.
Men blaze de bazuin. Te wapen, flux te wapen.
Maar nòg is het niet te laat. Terwijl de legers optrekken voor de strijd en de eerste schermutselingen zich aankondigen, reikt aartsengel Rafaël, Gods beschermengel, Lucifer een olijftak als teken van genade. Hij smeekt hem te buigen voor Gods almacht waarna zich een lange dialoog ontvouwt.
Maar Lucifer blijkt onvermurwbaar te zijn. Hij komt niet tot inkeer. De hoogmoed heeft haar netten strak over hem heen gespannen. Een laatste gebed en een wanhoopsoproep van de trouwe rei van engelen aan het slot van het 4e bedrijf zijn voor de door jaloezie verblinde en in ongehoorzaamheid verstrikt geraakte Lucifer tevergeefs. De katastrophe is op haar hoogtepunt: de dramatische ontknoping in het 5e bedrijf – de peripetie – opent met een verslag van Uriël aan Rafaël: de opstand van de trouweloze engelen is door Michaëls leger met harde hand neergeslagen.
De hemel onwaardige engelenkrijg is evenwel niet zonder slag of stoot verlopen: het eerste treffen eindigt onbeslist. Maar in de tweede confrontatie weet Michaël boven Lucifer en diens strijdwagen te geraken en opnieuw is een spijtbetuiging mogelijk. De doldrieste Lucifer poogt evenwel uitzinnig van woede tot driemaal toe met zijn strijdbijl het diamanten Godsschild van Michaël te kloven, maar tevergeefs.
Uriël rapporteert eveneens de bijzondere opstelling van beide legers. De Goddelijke heerscharen onder aanvoering van Michaël zijn geformeerd als een in drie lichtpunten stralende triangel die naar de heilige Triniteit verwijst: God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De drie lichtpunten verwijzen tevens naar de drie Goddelijke of theologische deugden uit de katholieke geloofsleer: Geloof – Hoop – Liefde. Het leger van de in groen tenue gehulde Luciferisten is geformeerd als een halve maan wat een verwijzing is naar de toenmalige, dan al eeuwenoude aartsvijand van het dan nog trots-christelijke Europa, de Turken.
Het pleit is in een volgend treffen beschoren als een bliksemschicht de heerszuchtige Stedehouder volop raakt. Daarna stort hij met de trouweloze oversten Beëlzebub, Belial en Apollion, en hun roversbende voor eeuwig neer in het hoog opvlammend hellevuur. Hun ooit zo hemelse en serene schoonheid verandert tijdens die onmetelijk diepe en ontluisterende val in onooglijkheid en weerzinwekkendheid.
2138 In ’t eeuwigh brandend vier, gemengt met killen vorst;
Daer Doefheit, Gruwzaemheit, Versteenheit, Honger, Dorst …
Eenmaal ter helle neergedaald, zijn Lucifer en zijn verdorven volgelingen getransformeerd in affreuze monsters: een metafoor van de 7 hoofdzonden: het zwijn voor vraatzucht; de ezel voor liedrigheid; de aap of sim voor onkuisheid; de wolf voor gierigheid; de draak voor afgunst en nijd; de rinoceros voor gramschap en valsheid en de leeuw voor hovaardij.
Kortom, in Vondels ‘Lucifer’ treden diverse hoofdzonden of ondeugden op de voorgrond. Daarbij is afgunst vermoedelijk de oudste ondeugd. Werd Kaïn, de oudste zoon van Adam en Eva, ook niet jaloers op zijn jongere broer Abel als eerstgenoemde merkt dat God Abel welgevalliger is? Gedreven door afgunst gaat Kaïn zijn broer haten. Hij ervaart de voorspoed van Abel als oneerlijk, als onrechtvaardig. Hij komt er tegen in opstand en doodt zijn broer. Vanaf dat moment is Kaïn rusteloos op de vlucht voor het alziend oog van God.
Een andere hoofdzonde in het drama is de hoogmoed die culmineert in een niet meer te beheersen staatszucht, die herkenbare, onbedwingbare drang naar macht. Nog een hoofdzonde is de ongehoorzaamheid aan Gods wil en wet die in het treurspel gerelateerd is aan de vele momenten waarop de Lucifer de kans krijgt op zijn zondige schreden terug te keren. Hij is echter niet bereid tot luisteren. In het gedrag van de drie boosaardige oversten herkennen we de hoofdzonde van gramschap en valsheid.
De rei der engelen zingt aan het slot de lofzang op de overwinning en de verdelging van het kwaad. Maar plots komt Gabriël in gezwinde vaart aangevlogen met het droevige nieuws dat ook de eerste mensenzoon is gevallen. Lucifer, de hellevorst, heeft wraak genomen: hij heeft als slang Eva in het paradijs verleid tot het eten van een van de verboden appelen aan de boom van kennis van Goed en Kwaad en dat had God de mens verboden. Immers daarvan eten, zou de mens aan God gelijkwaardig maken.
Gevolg van deze ostentatieve begeerte en flagrante gehoorzaamheidsschending is de verjaging van het eerste mensenpaar uit het paradijs. Een opdracht die in de ‘Lucifer’ wordt uitgevoerd door Uriël op bevel van Michaël.
En nog steeds zingt de rei der engelen tot op de dag van vandaag:
2150 Wy tellen d’éeuwen, en het jaer, ja dagh, en uur,
Dat uw gena verschijn’ …
Reageren? Stuur een bericht naar: prolectorboek@gmail.com
Nieuwsgierig naar de volgende KP? Noteer za. 26 november 2024, KP42: Theun de Vries, een laatbekeerde communistendweper die vervreemdde van zijn oorsprong …