Gepubliceerd op: donderdag 28 maart 2024

Delphine Lecompte – Zelfmoord cru, bot, bijna efficiënt, fictief, helder, onderbroken en geromantiseerd

 

Ik wilde voor het eerst zelfmoord plegen toen ik vijf jaar oud was en in de klas zat van Zuster Simon, een stokoude behaarde dementerende non. Naar aanloop van Moederdag moesten we met speciale verf een konijn schilderen op een mollig sierkussen, en daarna het konijn omringen met twee kokette kaders naaisteken. Het schilderen van het konijn was geen probleem. Thuis bij mijn grootouders aan de brede tafel in de woonkamer tekende en schilderde ik constant dieren: honden, katten, fazanten, paarden, palingen, orka’s, vossen, otters, cobra’s, kamelen, … Maar de naaisteken waren problematisch. Het geschilderde konijn moest omkaderd worden door twee rijen naaisteken: de rijgsteek en de kruissteek. Het buitenste kader was een kader van rijgsteken, een eenvoudige onderbroken steek die alle andere vijfjarige wichten rap onder de knie kregen. Ik niet.
Mijn Nemesis Isabelle was de beste naaister. Isabelle was een saaie vlijtige gedisciplineerde teergevoelige ouwelijke apothekersdochter met dikke glanzende oergezonde vlechten waarin turkooizen haarparafernalia waren verwerkt, niet lukraak verstrooid, maar op strategische plaatsen vastgepind, esthetisch verantwoord. In mijn perverse ogen waren die haarparafernalia toch vooral lokazen voor likkebaardende pedofiele tuinmannen en gefrustreerde vereenzaamde taxidermisten. Ik had een hekel aan de vlijtige apothekersdochter, maar ik schoof mijn trots aan de kant en vroeg haar om hulp. Ze hielp me zonder morren, heilig boontje. In een mum van tijd had mijn kussen een kader van virtuoze rijgsteken.
Maar de kruissteek, het binnenste kader, was een ander paar mouwen. Iedereen sukkelde met de kruissteek. Elk meisje in de klas van de wrede grijnzende Zuster Simone jammerde en klunsde en ploeterde en vloekte en prikte zichzelf en bloedde op haar kussen. Zelfs Isabelle bakte er niets van. We moesten ons kussen meenemen naar huis om af te werken.

De andere meisjes kregen hulp van hun moeder, maar ik woonde bij mijn grootouders in De Panne en mijn moeder woonde ver weg in de heroïnemetropool Gent waar gemene Albanese kooivechters, verweerde paardengokkers, onscrupuleuze berentemmers en kannibalistische luchtballonvaarders ultra-agressief rondstruinden in de vele naargeestige parken en bepiste steegjes op zoek naar ruige seks, racistische opstootjes en sensationele bloedbaden. Mijn grootvader was een klassieke macho: hij jaagde, reeg wulpse garnalenpelsters en Oekraïense bloemenverkoopsters aan zijn degen, schreef scabreuze romans, temde wilde paarden en vertoonde zich enkel in de keuken wanneer er een haas moest gevild worden. Of wanneer een klusjesman betaald moest worden. Mijn grootmoeder was een verbeten feministisch drankorgel en een rigide intellectueel: ze eiste de grootste kamer van het huis op als haar schrijfkamer. Ze beweerde dat ze elke dag tientallen baldadige subversieve prozagedichten in elkaar stampte, maar wanneer ik haar schrijfkamer betrad zag ik haar altijd mijmerend en melancholisch staren naar een donker Balinees beeld van een monster met slagtanden en kleine monsters op zijn slapen. De kleine monsters dansten en braakten. Er stonden altijd een paar flessen grappa en calvados op de schrijftafel van mijn grootmoeder, en stapels boeken: Franse surrealistische poëzie, monografieën van Balthus en Velázquez, en pornografische stripverhalen uit Finland en Litouwen.
Mijn grootmoeder kon niet naaien en ze liet de huishoudelijke karweitjes over aan poetsvrouw Olga die me vaak in bad stopte en mijn nagels knipte en mijn sokken stopte en mijn eczeemkorsten verzorgde wanneer mijn grootmoeder te dronken was. Ik hield van Olga en ik wist dat ze uitstekend kon naaien, maar ik vond dat ze al genoeg werd geëxploiteerd door mijn grootouders en door andere gezinnen in De Panne, ik wilde niet de zoveelste persoon zijn die misbruik zou maken van haar aangeboren goedheid en vanzelfsprekende gedienstigheid. Dus vroeg ik niets. Dus moffelde ik het kussen weg in een kist op zolder, tussen sletterige kostuumjuwelen en gebroken kerststalfiguren.

Moederdag naderde met rasse schreden. Er zat niets anders op dan zelfmoord te plegen. Het was geen schande. Vele briljante componisten en gekwelde schrijvers waren me voorgegaan. Ik vond een eenzame plek in de duinen, in de buurt van het moeras. Ik had de zware vleesschaar uit de keuken meegenomen en ik zou de schaar in mijn buik planten. Mijn huid was dikker, stugger en taaier dan verwacht. Het vlees net onder de navel was het weekst, daar zou ik steken. Maar het begon te regenen en de strenge verbiedende paternalistische duinwachter rukte plots de schaar uit mijn handen. Hij zei: ‘Zelfmoord is een laffe, zondige daad.’ Ik vroeg: ‘Wie heeft je dat wijsgemaakt?’ Hij sloeg me, tilde me op aan mijn kraag en sleepte me terug naar het huis van mijn grootouders. Ik kronkelde en tierde en beet en siste, maar de duinwachter was veel sterker dan ik. Mijn grootvader vond mijn mislukte zelfmoordpoging hilarisch en ook wel enigszins dapper. Mijn grootmoeder was vooral geërgerd en gestoord, ze zei dat ik de volgende keer een vuurwapen moest gebruiken. In een lade in de woonkamer lag een pistool om ons te beschermen tegen Noord-Frans gespuis. Ik wist dat het pistool er lag, maar ik had er teveel ontzag voor om het te gebruiken.

Dikke Peter van de Barkenlaan was op de hoogte van mijn plan om zelfmoord te plegen. Hij leefde zelf ook niet graag (deels door zijn gewicht en deels door zijn lethargische kwijlende gênante incontinente schizofrene moeder) en hij stelde voor om samen gif in te nemen. Maar we maakten ruzie over wie eerst. Als ik eerst gif zou innemen dan zou dikke Peter zodanig onder de indruk zijn van het schuim op mijn lippen en van de beruchte doodsreutel, dat hij vast en zeker zijn staart zou intrekken. En daarbij: helemaal alleen zelfmoord plegen was krachtiger, smaakvoller en dramatischer. Maar ik bleef leven.
Het was Moederdag en ik gaf mijn onafgewerkte kussen aan mijn wilde wellustige verstrooide moeder die op bezoek was in De Panne en haar achterwerk verwarmde aan de knetterende vlammen van de open haard. Mijn moeder keek ietwat minachtend naar het kussen. Ik zei: ‘Ik vind het zelf ook lelijk, gooi het gerust in de vuurzee.’ Mijn moeder draaide zich om en keek naar de vlammen, de rode gloed gaf haar een diabolisch voorkomen. Ik duwde haar, maar ze kwam niet in de vuurzee terecht. Ze viel gewoon op de grond. Ze was razend en gaf mijn Moederdaggeschenk aan Fredo de woeste roekeloze imbeciele boxerhond waar ik verzot op was. Fredo liep de tuin in en verscheurde het kussen. ‘Opgeruimd staat netjes!’ zei mijn grootvader dronken en optimistisch. Hij liet twee knallende winden, dronk zijn veertiende glas whisky, maakte een gargantueske portie koude rosbief met mosterd soldaat en voerde daarna een mislukte goocheltruc uit met een logge Beierse notenkraker en twee hardgekookte eieren. Mijn moeder keerde diezelfde avond nog terug naar Gent. Zogezegd omdat ze schrik had dat ik haar zou vermoorden terwijl ze sliep. Maar eigenlijk wilde ze gewoon van bil gaan met de piepjonge naïeve analfabetische degenslikker met wie ze destijds een relatie had.

Pas toen ik negen was wilde ik opnieuw zelfmoord plegen. In de tram in Gent zag ik hoe een oude vrouw genadeloos getreiterd en gepest werd door een ontslagen kraanmachinist. Niemand greep in. Integendeel: sommige passagiers deden mee met de ontslagen kraanmachinist. De oude vrouw begon te kermen en te huilen. Het was verschrikkelijk. Het was zo schokkend, de wreedheid van de ontslagen kraanmachinist en de lafheid van de omstaanders. Ik was ervan overtuigd dat de oude vrouw nooit meer zou herstellen en dat ze zou sterven van verdriet. Ik besloot om een toren te beklimmen en te springen. Maar in de torenspits waren twee guitige kleurrijke genereuze dierenrechtenactivisten aan het werk met een spandoek en zij overtuigden mij om te blijven leven.
Een jaar later zei mijn toenmalige beste vriendin Belinda dat er een tornado op komst was en dat de wereld zou vergaan. Ik wilde de tornado te slim af zijn (of voor zijn) en ik sneed mijn polsen door met een Nepalese briefopener. Maar de briefopener was te bot en ik gaf het op. De tornado was deerniswekkend, een fluttornado, slechts een dozijn beschadigde auto’s en twee takken kwamen terecht op twee verschillende verdorven sponzenverkopers.

Mijn eerste zelfmoordpoging van de 21ste eeuw vond plaats op 15 augustus 2002 in de zielloze villa van mijn sombere mompelende hypochondrische stiefvader in de Breeweg in Sint Kruis. 15 augustus, een katholieke feestdag. En wat voor een! Mijn moeder en stiefvader waren op vakantie in Sète, ik was te oud om mee te gaan. Ik werkte in de zuivelafdeling van de sinistere supermarkt om de hoek, maar die dag was de winkel uiteraard gesloten. Ik had boulimie met smeerkaas en lauwe tomatensoep uit blik. Ik probeerde van Tupac Shakur te houden omdat mijn ex-vriendje Maxime zo onwelvoeglijk met Tupac had gedweept. Het lukte me om te houden van het liedje All Bout U: ‘No matter where I go, I see the same hoe…’ Ik ging nergens heen, maar soms kwam er een vijftigjarige taxichauffeur langs om met mij te neuken. Ik had hem leren kennen in het gekkenhuis van Knokke in 1999.

Op 15 augustus 2002 stond ik vroeg op, om 4u. Ik danste naakt in de tuin, sjamanistisch en huilerig. Ik belde de taxichauffeur op en vroeg of hij zin had om me te beuken die dag. Ik zei ‘beuken’ omdat ik het woord ‘neuken’ zo hard en troosteloos vond klinken. Maar de taxichauffeur had zijn petekind beloofd om naar een pretpark te gaan. Ik vroeg: ‘Kan je de belofte niet verbreken?’
‘Nee.’ Ik at 72 driehoekjes smeerkaas light en kotste. Ik masturbeerde met de steel van een buxusschaar. En daarna met de bladen van de schaar. Ik bloedde overvloedig. Het was nog maar 7u ’s ochtends, het zou een lange dag worden. Ik dronk een halve fles keukensherry, ik kokhalsde. Ik goot vijftien kommen lauwe tomatensoep in mijn keel en braakte. Op het internet probeerde ik in contact te geraken met Philip Larkin en James Hetfield, zonder succes. Ik las de Wikipediapagina van een aantal Amerikaanse seriemoordenaars. Ted Bundy, Ed Gein en John Wayne Gacy zijn me bijgebleven. De verveling was niet te harden. Op MTV werden nog muziekvideo’s uitgezonden, ik wachtte tevergeefs op November Rain: de hartstochtelijke piano, de dramatische strijkers, de sensuele omineuze achtergronddanseressen, de verliefde doch reeds getroebleerde snerende Axl Rose (hij voelde de bui al hangen), de ruige kameraadschap in de groezelige wetteloze kroeg, de klassieke huwelijksceremonie met misprijzende priester en koddig kind dat de ringen droeg, de kapel in de woestijn, de weergaloze solo van de enigmatische beestachtige onbegrijpelijke Slash naast de kapel, het baldadige huwelijksfeest, de stortvlaag, het gebroken glas, het bloed, de sobere begrafenis, de drank, de drugs, de insomnia, het zweten, de pijn, de paniek, de kortademigheid, de gekweldheid van de misogyne onweerstaanbare aardbeiblonde rotzak Axl Rose, bleke rozen op een blinkend graf, de doorweekte rouwende zanger die beefde zonder schaamte en die misschien huilde en griende en snotterde maar die toch vooral inzat met zijn kapsel en haarband. Je was prachtig, Axl Rose. Nu ben je pafferig en nu heb je dreadlocks, oh nee…

Om 12u ’s middags besloot ik om zelfmoord te plegen. Ik zou me ophangen. Ik zocht een koord. Ik vond een piratenriem in de verkleedkist van mijn halfzussen. Ik bond de riem aan een luchter in de woonkamer en nam een stoel. De luchter brak en een stuk van het plafond kwam op mijn hoofd terecht. De taxichauffeur belde me op. Hij zei: ‘Ik heb mijn petekind afgewimpeld, ik wil je toch neuken.’
‘Oké.’ We neukten in de tuin en in de badkamer. De taxichauffeur probeerde me te wurgen, ik ontkwam en belde de politie op. Ze vonden hem niet. Ik wilde niet meer in de zielloze villa blijven, ik nam de trein naar De Panne. Mijn grootouders leefden nog. Ik belde de volgende dag naar de supermarkt en zei dat ik ziek was. Ik logeerde een week bij mijn grootouders, ik las Gogol en at kilo’s witte schilfertruffels. Het pistool lag nog altijd in de lade. Ik blonk het op, ik dronk champagne. Ik speelde Russische roulette met een spookkameraad. Ik schoot per ongeluk een sierbord kapot. Er stonden twee schommelende kinderen en een pauw op. De pauw was veel groter en mooier en machtiger dan de kinderen. Na het schot was ik vreemd genoeg verlost van mijn boulimie.

Ik probeerde nog een zestal keer zelfmoord te plegen, maar ik was telkens te dronken en te morsig en te fel omringd door mensen die van me hielden om te slagen in mijn opzet.
Of leef ik misschien te graag?
Ha ha ha…

Over de auteur

Delphine Lecompte