EI 336: Ocean Vuong – Houtbewerken bij het eind van de wereld
Een veldje, toen alles voorbij was: het licht van een lantaarn
op een plek in het gras.
Terug bij zinnen ging ik liggen in die warmte
& wachtte tot ik wist.
Toen verscheen die jongen, naast mij liggend.
Hij droeg een Ninja Turtles-T-shirt
uit een ander tijdperk, de kleuren ver weg ergens.
Zijn ogen herkende ik: de zwarte knopen van de jas
die ik over mijn moeders gezicht had gelegd bij het eind.
‘Waarom besta jij?’ wilde ik weten.
Ik voelde rondom ons de krekels maar kon ze niet horen.
Een kapel op de laatste oorlogsdag.
Dat was hoe stil hij was.
Het stadje waar ik vandaan was komen lopen was klein & typisch
Amerikaans.
Als ik geknield zou blijven, zou het al mijn geheimen bewaren.
Toen we in de verte de houthakkers hoorden, die het verleden
vernietigden om de toekomst te bouwen, moest de jongen huilen.
Maar de stem, zijn stem was die
van een oude man.
Ik zocht in mijn broekzak
maar het pistool was spoorloos.
Dat moest ik hebben laten vallen toen ik
verderop mijn taal begroef.
‘Het is goed zo,’ zei de jongen ten slotte. ‘Ik vergeef je.’
Toen kuste hij me alsof hij aan mij een porseleinen scherf
teruggaf.
Bevend keerde ik mij naar hem toe. Keerde ik mij om
& trof, verkreukeld op het gras, het verschoten rode shirt.
Ik legde het over mijn gezicht & bleef heel stil liggen – zoals mijn
moeder bij het eind.
Toen kwam het tot mij, mijn leven. Herinnerde ik mij mijn leven
zoals de steel van een bijl zich de boom herinnert, halverwege de
zwaai.
& was ik vrij.
De titel van het gedicht is mysterieus. Wat is bijvoorbeeld het eind van de wereld? Is dat een plaats- of een tijdsbepaling, of een aanduiding van een onaangename situatie? Je kunt immers iemand troosten met “Het komt wel goed, dit is toch niet het einde van de wereld?”
Na de titel begint het gedicht inderdaad met een plaats- en een tijdsbepaling: ‘een veldje, toen alles voorbij was’. Beide aanduidingen zijn wat vaag. Waar of wat voor een veldje het is, wordt niet gegeven. Ook weet je niet waarnaar ‘alles’ verwijst. Als het echt om het einde van de wereld en het leven op aarde zou gaan, kan er ook geen veldje meer zijn, zeker niet in ‘het licht van een lantaarn’, want dat impliceert de aanwezigheid van een mens, die de lantaarn heeft aangestoken. Het beeld van een veldje, in het licht van een lantaarn, op een plek in het gras, roept een rustige sfeer op.
Dan is er een ‘ik’ die na de witregel, een moment van stilte, terug is ‘bij zinnen’. Dat is dubbelzinnig: het kan zijn dat hij even de weg kwijt was, maar het kan ook een poëticale aanduiding zijn voor dat de verteller terug is bij de zinnen op papier. ‘Die warmte’ verwijst waarschijnlijk naar het licht van de lantaarn uit de vorige strofe. In plaats van ‘en’ staat er het &-teken. Dat teken wordt vooral gebruikt bij bedrijfsnamen, maar je ziet het steeds vaker ook in poëzie verschijnen. Het komt wat vluchtig en misschien wel tegendraads over. Ook is er een bijkomend effect. Normaalgesproken is er een nauwe samenhang tussen de twee delen in deze constructie met ‘&’. Hoewel het teken hier tussen twee zinnen gebruikt wordt, heb je toch in eerste instantie het gevoel dat ‘warmte & wachtte’ met elkaar worden verbonden. Door de alliteratie en assonantie zijn ze dat eigenlijk ook al, waardoor de samenhang tussen warmte en het moment van wachten benadrukt wordt. De ik wachtte ‘tot ik wist’. ‘Wist’ wordt hier los gebruikt, er staat niet ‘het’ bij, zodat het om een algemeen ‘weten’ gaat. Misschien wachtte de ik tot hij tot een zeker inzicht kwam.
In deze toestand komt er een jongen naast hem liggen. In tegenstelling tot alle eerdere vage aanduidingen wordt hier het t-shirt heel concreet beschreven: ‘een Ninja Turtles-T-shirt uit een ander tijdperk’. De Ninja Turtles komen uit de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. Het zijn een soort kruisingen tussen mens en schildpad. Die combinatie roept een tegenstelling op van een haast tijdloos wezen (schildpadden kunnen veel ouder worden dan mensen en zien er ook wat prehistorisch uit) en de sterfelijke mens. Hoe concreet dit beeld ook is, de kleuren zijn kennelijk wel al weggevaagd, wat past bij het feit dat het uit een ander tijdperk komt. Het past ook bij de eerdere vage aanduidingen.
De ik herkende de ogen van de jongen. Nu verwacht je te horen wie de ik hier ontmoet. De ogen herkent hij echter van de zwarte knopen van de jas die hij over zijn moeders gezicht had gelegd bij het eind. Pas op dit moment krijgt de situatie meer context: ‘toen alles voorbij was’ kan dus ook verwijzen naar het einde van de moeder. Misschien moet de ik even tot zichzelf (‘bij zinnen’) komen na de dood van zijn moeder. De jongen die naast hem komt liggen, is wellicht het kind dat hij ooit geweest is, toen zijn moeder nog leefde. Met de jas over het gezicht van zijn moeder, heeft hij dit tijdperk wellicht achter zich gelaten.
De ik stelt dan een vraag: ‘Waarom besta jij?’ Het ligt voor de hand dat hij deze vraag aan de jongen stelt. In feite stelt hij deze vraag dan ook aan zichzelf. Zeker nu zijn moeder is overleden, komen dat soort levensvragen vanzelf omhoog: waarom zijn we hier?
Tussen de regels staat steeds een witregel, waardoor er ruimte en tijd ontstaan, die betekenisvol zijn bij dit soort levensvragen. Het korte moment van leven staat ineens in het licht van de eeuwigheid. Dat roept wat vervreemding op. Die vervreemding ervaar je ook door de krekels die de ik voelt. Normaalgesproken hoor je krekels alleen. Je ziet en voelt ze niet, maar je hoort ze. De ik voelt ze juist, maar hoort ze niet. Net als de schildpad bestaat ook de krekel al miljoenen jaren. De krekel heeft net als de sprinkhaan de reputatie van een vernietigend beestje: ze kunnen hele oogsten in korte tijd vernietigen. Misschien staan zij hier symbool voor de vergankelijkheid van de ik en de moeder: elk moment kan het einde zijn.
‘Een kapel op de laatste oorlogsdag’ kan naar die vergankelijkheid verwijzen: op een laatste oorlogsdag kun je de doden tellen. Een kapel is een bedehuisje, maar ook een muziekgenootschap. Die muziek kan dan weer verwijzen naar de krekels, die echter nu opvallend zwijgen, misschien uit eerbied voor de slachtoffers. De auteur is het kleinkind van een oorlogsveteraan (Vietnamoorlog). In een gebedshuis is het stil. De stilte wordt door de witregels benadrukt. Dit is hoe stil de jongen was op dat moment.
Dan geeft de verteller wat informatie over waar hij vandaan komt. Hij is kennelijk vanuit een klein stadje komen lopen. Door het &-teken verbind je in eerste instantie ‘klein en typisch’ met elkaar. Dat ‘typisch’ wordt aangevuld met ‘Amerikaans’, waardoor het een nieuwe betekenis krijgt: typisch Amerikaans. Wat is typisch Amerikaans, kun je je afvragen. De volgende regel ‘Als ik geknield zou blijven, zou het al mijn geheimen bewaren’ geeft daar wellicht uitsluitsel over. Het knielen past wel bij de kapel, in de betekenis van ‘gebedshuis’. Bewaart het stadje alleen de geheimen van de ik als hij geknield blijft? Het lijkt erop dat hij zich moet conformeren als hij beschermd wil blijven. Omdat de ik aangeeft dat hij is komen lopen uit het stadje, krijg je echter het gevoel dat hij juist afstand heeft genomen en niet meer geknield is. Samen met de jongen, die hij waarschijnlijk zelf is, hoort hij de houthakkers: het oude wordt afgebroken om het nieuwe op te bouwen. Op dat moment moet zijn andere ik huilen. Dat is niet zo vreemd: het verleden wordt immers afgebroken en hij was daar deel van.
Maar dan ineens heeft de jongen de stem van een oude man. Valt hij samen met zijn oudere ik, of misschien zelfs zijn toekomstige ik? Dat vervreemdingseffect kun je voelen op belangrijke momenten in het leven, zoals bij het overlijden van een moeder. De tijd ontspoort even. Alles staat stil en toch gaat het leven door.
De ik zoekt in zijn broekzak naar een pistool, maar het is er niet meer. Had hij daarmee de oude man die hij nog moet worden, willen doodschieten? Het pistool past bij de oorlog die eerder in het gedicht genoemd is. De ik geeft een verklaring voor het verdwijnen van zijn pistool: hij heeft het laten vallen, toen hij verderop zijn taal begroef. ‘Verderop’ gebruik je eerder voor een plek die je nog niet gepasseerd bent. Het is daarom vreemd dat de gebeurtenis die verderop plaatsvindt, in de verleden tijd staat. Die vervreemding wordt versterkt door het feit dat hij zijn taal begroef. Hoe doe je dat? Om welke taal gaat het precies? Heeft hij als dichter zijn woorden begraven? Is hij met stomheid geslagen door de dood van zijn moeder? Heeft hij de taal van het verleden achter zich gelaten, zoals ook de houthakkers het verleden vernietigden?
Dan zijn we weer terug bij de dialoog tussen de ik en de jongen. De jongen stelt hem gerust: het is goed zo. Hij vergeeft de ik. Waarom precies, is niet duidelijk. Omdat de ik hem had willen doden? Omdat hij zijn taal begraven heeft? Omdat hij zijn verleden achter zich heeft gelaten en hierin berust? Daarna kust de jongen hem, alsof hij de ik een porseleinen scherf teruggaf. Het porselein klinkt heel huiselijk en vertrouwd. De scherf geeft aan dat er iets gebroken is. Wellicht geeft de jongen hem een stukje van zijn gebutste verleden terug?
De ik lijkt ontdaan: hij keert zich bevend naar hem toe. Je zou denken dat hij al naar hem toegekeerd was, als hij gekust werd. Daarna staat ‘keerde ik mij om’. Is dit een herhaling, of is hij nu weer van de jongen afgekeerd? Door het &-teken worden ‘keerde’ en ‘trof’ met elkaar verbonden. Je kunt iemand treffen met een pistool, maar je kunt ook iemand aantreffen. Algauw blijkt dat hij niet iemand treft, maar íets: namelijk een verkreukeld, verschoten rood t-shirt. In ‘verschoten’ lijkt toch nog een schot na te klinken, net als in de kleur rood, dat zomaar op bloed zou kunnen wijzen. De verschoten kleur verwijst echter ook naar het Ninja Turtles-T-shirt met ‘de kleuren ver weg ergens’. De jongen die in het t-shirt zat, is blijkbaar verdwenen. Alleen het t-shirt is nog over.
Dan legt de ik het t-shirt op zijn gezicht en blijft heel stil liggen, net als zijn dode moeder, met de jas over haar gezicht, eerder in het gedicht. Het is als een ritueel: de ik laat zijn oude ik sterven. En dan pas dient het leven zich aan. Het verleden is een herinnering geworden, maar wel als een wezenlijk deel van de ik: zoals de steel van een bijl zich de boom herinnert die hij ooit was. Dit beeld verwijst naar de houthakkers die de toekomst bouwden uit het verleden. Het keren, of de draaibeweging van de ik komt terug in de zwaai van de bijl. En op dat moment van keren is hij vrij: voor het &-teken staat nu een witregel: de ik heeft ook in de vorm het verleden achter zich gelaten, kan met een schone lei beginnen.
De tijd is een moeder
Ocean Vuong
Vertaling Onno Kosters
Uitgeverij Hollands Diep
ISBN 9789048863044