EI 366: Simone Atangana Bekono – het is gewoon een kamer (teruggekeerd/verbouwereerd)
wie ben je dan?
wie ben ik, die dacht dat- ‘ie van je kon houden?
keek ze omhoog
wat zag ze daar dan?
ik probeer je te vinden
niks dan wit plafond
de onderkant van een graf hangt laag in de lucht
er is hier ooit iets gezegd
als baksteendik briefgeld in elastiek geperst
dat barst zometeen als ik het vind
ergens – in die kamer – uiteen
het zweeft gemakkelijk bereikbaar voor een hond
een veertje een wesp een schaduw op de muur om
naar te happen een zacht pre-ding dat nergens door
beschermd wordt
niks scheidt de wangen van tanden zelfs geen spuug
het is flinterdun
ik heb je gezocht en ik vond
een stapel rook in het stadspark
een stapel rook op een heuvel in San Francisco
ik vond een stapel langs een kanaal in Midden-West-Brabant
ik vond een stapel / massastapel rook in een grot
rookkleurige locaties alsof ze ontdekt wilden worden
maar nu ben ik weer hier in de kamer waar alles begon
hier stonden onze spullen en hier hangen onze woorden
hier ben jij gewond geraakt en heb ik verwond
hier werd jij een monster en werd ik een valse hond
Wat doe je eigenlijk als je als lezer een gedicht betreedt? Probeer je niet de ander in het gedicht te vinden? Ben je niet altijd op zoek naar een aanknopingspunt, een moment van herkenning, hoop je niet steeds op dat brokje betekenis dat zich aan je zal voordoen en zich zal ontsluiten, misschien steeds op een andere manier, maar toch? Misschien zijn lezers van poëzie eigenlijk gewoon gelukzoekers, want ze weten dat in dichtbundels de schatten doorgaans voor het oprapen liggen.
Als ik de kamer van dit gedicht betreed, vraag ik me bij de eerste regel al af of ik daar tegen de ander aanbots, of vooral tegen mezelf. Wie zegt dat ik wel echt van je kan houden? En als ik naar boven kijk, zie ook ik alleen maar een wit plafond.
Als de verwarring meteen aan het begin al is toegeslagen, kun je wel moedig de volgende strofen betreden, maar helemaal zeker van je zaak ga je niet meer worden. Er is iets wat dreigend in de lucht hangt: de onderkant van een graf. Je weet dat je zult sterven. Je bent ook anderen al kwijtgeraakt aan de dood. Alles wat ooit gezegd is, balt zich samen in een dik pakket, als briefgeld. Zo’n dik pak geld is wel wat waard, maar je vraagt je meteen af of aan zo’n dik pak niet een luchtje hangt. Is dat ook niet zo met alles wat er gezegd is? Je hecht er soms te veel waarde aan, terwijl je niet weet hoe de ander het bedoeld heeft, of het wel eerlijk en open was.
Woorden die gezegd worden, zijn vluchtig. Je kunt ze voorstellen als zwevend door de lucht. Een hond kan ernaar happen, maar ze zijn ongrijpbaar als de schaduwen van een veertje (zachte woorden?) of een wesp (stekelige opmerkingen?) op de muur. Wangen, tanden, spuug vallen in een schaduw allemaal samen.
Rook is al eeuwenlang een symbool voor de vergankelijkheid, voor alles wat vluchtig is en bijna meteen al verdwijnt. Wat is er aan de hand als je in de zoektocht naar de ander, of naar jezelf, belandt in een stapel rook in het stadspark? Waar rook is, was vuur. Is de rook een herinnering aan het vuur van de ander, of aan het vuur dat je zelf was? Op verschillende plekken over de wereld bevinden zich sporen van de ander en van jezelf. Het zijn niet rooskleurige, maar rookkleurige locaties, ‘alsof ze ontdekt wilden worden’.
Is dat niet waar we allemaal naar verlangen: ontdekt te worden door de ander, en als die ander nooit naar ons op zoek zal gaan, dan in elk geval toch door onszelf. Als je uit de kamer van dit gedicht terugkeert, voel je – verbouwereerd ja – de ontgoocheling in je hart.
Marshmallow
Simone Atangana Bekono
Uitgeverij De Arbeiderspers
ISBN 9789029545020