Gepubliceerd op: donderdag 23 mei 2024

Delphine Lecompte – Waarom ben ik de enige die niet mooi is?

 

In de jaren negentig was iedereen mooi.
Mooi in de jaren negentig was: sportief, blozend, conventioneel, gezond, kaarsrecht, wit en karakterloos. Cindy Crawford, Tatjana Patitz en Claudia Schiffer prijkten op alle tijdschriftencovers. Cindy was Amerikaans, atletisch en weelderig. Tatjana was rank, mysterieus en zachtmoedig. Claudia was Germaans, guitig en oogverblindend.

In alle muziekvideo’s waren er ravissante genadige adembenemende smetteloze gewillige ongecompliceerde deernen te zien. Christie Brinkley in Uptown Girl, Tawny Kitaen in Here I Go Again, Jerry Hall in Let’s Stick Together, Stephanie Seymour in November Rain, Linda Evangelista (en vele anderen) in Too Funky, Christy Turlington (en vele anderen) in Freedom, Paulina Porizkova in Drive, Tyra Banks in Black or White, Keri Russell in Always, enzovoort…

Maar het was Helena Christensen in Wicked Game die het meest tot mijn verbeelding sprak. Zwoel in zwartwit op een tropisch strand, landerig en afstandelijk. Bijna volledig naakt. Chris Isaak probeerde haar te kussen, de kwal, maar ze trok zich verveeld weg en staarde glazig en pretentieus in de verte. Ze beet op haar donkere gelakte nagels, haar lokken waren sensueel en gecontroleerd in de war, en er plakten zandkorrels aan haar goddelijke ledematen en in haar bilnaad, vooral daar.
Waarom kon ik er niet uitzien als Helena?

Maar ook de meisjes in mijn klas waren prachtig, vooral Eva die nooit tegen me sprak. Slechts één keer richtte ze het woord tot mij, ik had van de biologielerares een wandelende tak gekregen maar ik liet de wandelende tak uit mijn handen vallen. Het insect kwam op mijn schoen terecht en paniekerig probeerde ik het griezelige beest van me af te schudden. Eva zei streng: ‘Hou op, aanstelster!’ Ze bukte zich en bood de wandelende tak haar handrug aan. Ze nam de wandelende tak mee naar huis. Niemand wist waar Eva woonde.
Waarom kon ik er niet uitzien als Eva?

Dan was er nog Daphne. Over Daphne kan ik het volgende zeggen: ze droeg eens een petroleumblauw minirokje en een oudere pokdalige skater op wie ik verliefd was tilde het rokje op met een lange stok. Het was aanranding, het was prikkelend, het was porno. Ik wilde ook gepookt worden met een lange stok door de oudere pokdalige skater wiens naam ik ben vergeten.
Waarom kon ik er niet uitzien als Daphne?

Céline droeg lange stugge grijze vormloze Amish-achtige kleren, ze had rood haar en iedereen zei dat ze extreem intelligent was. Céline was strikt, stipt, preuts, zuur, dor en oubollig. Ze droeg een beugel en ze had clusteracne. Toch was ook Céline aantrekkelijk. Onze leerkracht Nederlands was smoorverliefd op haar. Aan het begin van elke les zei hij: ‘Céline, je bent dertien. Ik ben smoorverliefd op jou, mag ik je meenemen naar Rouen? We kunnen er een wekkerwinkel uitbaten en een nieuw leven opbouwen. Je moet gewoon tegen onze klanten zeggen dat je zeventien bent. Akkoord, Céline? We zullen twee sluitingsdagen hebben, dinsdag en zaterdag, en tijdens die sluitingsdagen zal ik origamipelikanen voor je maken en je clitoris insmeren met camembert of brie. Verkiest je clitoris camembert of brie? O Céline…’
Waarom kon ik er niet uitzien als Céline?

Benedicte was een ravottende brunette met een schildpaddiadeem en een door de zon gebleekte T-shirt van Greenpeace, kinderlijk en roekeloos. Ze had drie jongere broers, een beroemde vader en een moeder in een rolstoel.
Waarom kon ik er niet uitzien als Benedicte?

Ik vroeg mijn moeder om plastische chirurgie. Mijn moeder zei: ‘Verdiep je liever in het kubisme.’
‘Waarom?’
‘Dat windt mannen op, veel weten over het kubisme maakt mannen zot.’ De zoveelste leugen van mijn moeder. Ik ging me verdiepen in het kubisme. Aanvankelijk met als enige doel mannen in de val te lokken, maar gaandeweg raakte ik echt gepassioneerd over Picasso en Braque. Met Picasso wilde ik gutsend en gewelddadig copuleren. Maar met Braque wilde ik enkel zuipen, kuieren, keuvelen en kaartspelen. Mijn favoriete schilderij van Braque was: Klarinet en fles rum op de schoorsteenmantel. Ik hield van het explosieve schizofrene perspectief en van de blokletters RHU die me sinister toeschenen, ik moest denken aan ‘redrum’ in The Shining.
Na een kubisme-expert te zijn geworden bleef het even moeilijk om mannen te strikken. Schier onmogelijk. De enige die met me wilde neuken was de imbeciele stokoude winderige geniepige loensende klusjesman van de school, maar zelfs hij zei dat hij me neukte tegen zijn zin en dat hij liever Daphne van jetje zou geven.

Mijn uiterlijke verschijning was kwellend en problematisch op vele vlakken… Huid: eczeem, schilfers, etter, droogte, bleke onappetijtelijke kleur. Haar: slierterige stroken, kale plekken, vettige hoofdhuid, roos. Neus: scheef, snotterig, gigantisch, grillige kraakbeenverdeling, het mikpunt van spot. Hals: te lang. Benen: te kort. Schaamlippen: uitpuilend, wanordelijk, versleten. Voeten: plat, geaderd, schubben tussen de tenen. Rug: gemeen, gewerveld, gebocheld, stram. Borsten: nihil. Kont: druipend, vlekkerig, boertig, enkel goed om op aseksuele wijze tegen te schoppen. Knieën: breed, grotesk, geriatrisch, krakend, knikkend, klikkend. Kuiten: idem. Dijen: wapperend, schurend, crêpeachtig, disproportioneel, clownesk. Armen: struis en ruw als de armen van een vijftigjarige mismoedige scheepshersteller.
Enkel mijn oren konden ermee door, mijn oren waren aanvaardbaar. Ik liet ze piercen in de Donkersteeg toen ik veertien was. Ik vroeg aan de goudsmid: ‘Zal het pijn doen?’ Hij schreeuwde: ‘Pijn?? Jij weet niet wat pijn is, troela! Ik heb vrieskou, honger, tuberculose, syfilis en de Holocaust meegemaakt! Jij moet nog veel meemaken…’ Ik zei: ‘Syfilis was je eigen schuld, dikke bult.’ De goudsmid perforeerde mijn oren op barbaarse sadistische bloederige wijze en achteraf weigerde hij om ze te ontsmetten.

Na de beproeving in de Donkersteeg kroop ik in een pashokje in de kantoorwinkel waar Axelle werkte en ik probeerde verleidelijke poses aan te nemen, in profiel met knalrode oorlellen. Zielenpoot! Axelle was de jonge koddige mollige naïeve vriendin van mijn vader. Ze leek op een gewonde impala. Ik toonde haar mijn geperforeerde oren. ‘Nu ben je een vrouw,’ beweerde ze. Ik zei: ‘Ik wil een jongen van mijn leeftijd die me meeneemt naar een film met Kim Basinger en die hotdogs en paperclips voor me koopt.’ Axelle zei lijzig: ‘Je moet geduld hebben.’ Ze gaf me een sticker van Guust Flater. ‘Nou moe’ stond er in de tekstballon. Het was Nederlands, maar ik begreep het niet.

In de Langemunt kocht ik een klatergouden hangertje van een Sint Bernardshond en daarna keerde ik terug naar het ongezellige herenhuis van mijn moeder en mijn sombere mompelende hypochondrische stiefvader. Ik gaf de pasfoto’s aan mijn moeder, vier in totaal. Ze snikte.
Die avond keken we naar de film l’Effrontée, met een piepjonge pruilende Charlotte Gainsbourg in de hoofdrol. Charlotte had een forse neus. Charlotte was bezeten van een wonderkind van haar leeftijd, een pianiste: een perfect blond meisje met sluik haar, een sereen temperament, een kaarsrechte houding en kuiltjes in haar wangen. Mijn moeder vroeg: ‘Vind je Charlotte mooi?’ Ik zei: ‘De pianiste is veel mooier.’ Mijn moeder zei dat ik me vergiste, ze zei dat Charlotte opstandig en getroebleerd was en dat ze dus veel interessanter en complexer was dan de saaie brave plichtsbewuste muzikante. De film beviel me. Charlotte werd aangerand door een soldaat, maar ze nam een wereldbol en sloeg hem KO. De volwassenen waren verwerpelijk of van geen tel in de film. Charlotte was bevriend met een klein lelijk bebrild meisje dat op een jongetje leek. Het meisje had astma en ze kreeg een bijna fatale astma-aanval tijdens het recital van de blonde pianiste. Charlotte kwam bij haar zinnen en besefte dat ze nog het meest van het astmagedrocht hield, haar rare ziekelijke vertederende loyale nichtje en maatje. Ze verwierp de steriele kleurloze oninteressante vlijtige pianiste, en ze danste een ganse nacht tomeloos, vreugdevol en primitief met haar nichtje in de geurige zomerse verwilderde tuin van de afwezige opvoeders.

Dankzij Charlotte Gainsbourg en het astmagedrocht ging ik me beter voelen in mijn vel.
Maar toen verscheen de wonderbra en alles was weer om zeep.

Over de auteur

Delphine Lecompte