Gepubliceerd op: zondag 19 mei 2024

Delphine Lecompte – Een vrouw is geen buffetrestaurant

 

Ik ben een vrouw, maar ook een eczeemgedrocht
Ik leerde zwemmen toen ik al kon spellen
Ik leerde spellen toen ik nog niet gedoopt was
Ik spelde ‘SLOEP’
Mijn gulzige tomeloze saterachtige grootvader zei:
‘Verlies de beginletter, dan krijg je een interessanter woord
Een interessanter object.’
‘Wolf?’ vroeg ik
‘Vergrootglas, dwaas wicht!’ tierde mijn cholerieke woeste onweerstaanbare grootvader
Waarom ik zo laat gedoopt werd?
Mijn vader was ertegen, hij verzette zich tegen de doopplannen
Hij was een antiklerikale zigeuner met een bochel
Ik aanbad hem, maar hij kon niet tippen aan mijn grootvader
Uiteindelijk hakte ik de knoop door, ik was acht
Ik zei geestdriftig tegen mijn grootvader: ‘Ik wil hartstochtelijk gedoopt worden!’
Mijn grootvader zei korzelig: ‘De doopliturgie is gespeend van hartstocht, frivool wicht.’

Hij had gelijk
Hartstocht kwam er niet bij kijken
Mijn vader woonde het doopritueel niet bij
Maar wel het doopfeest: gratis oesters en kriekenbier
Ik werd dronken met mijn neefje Thomas
We wilden niet onderdoen voor elkaar
Thomas was achterlijk, maar ik vond hem prachtig
Hij kleedde zich als een acrobaat met Kroatisch bloed
Hij at het liefst lamskoteletten met watermeloen
De volwassenen negeerden ons
Zelfs tijdens het doopgebeuren stond ik niet in het middelpunt van de belangstelling
De priester trok alle aandacht naar zich
Toen ik dronken werd met Thomas besloot ik
Om de priester te vermoorden
Maar niet meteen, eerst moest ik groeien
En een betere zwemmer worden.

Mijn vader klonk schril en defensief tijdens het doopfeest
Zotte tante Katrien van Veurne zei: ‘De pastoor loerde naar mijn tepelhoven
Hij is ook maar een mens.’
Men negeerde zotte tante Katrien
Ze kwam bij de kinderen staan in de tuin
Haar eigen kinderen waren aan het schommelen
Maar ze was niet geïnteresseerd in haar eigen vlijtige competitieve barse rigide kinderen
Ze wilde bij Thomas en mij horen
Zotte tante Katrien plantte natte kusjes op mijn slaap
Ze zei: ‘Een vrouw is geen buffetrestaurant.’
Ze nam me mee naar een speelgoedwinkel
En kocht een dozijn poppenkastwolven voor mij
Ik zei: ‘Ik wil een poppenkastduivel.’
De eigenaar van de speelgoedwinkel toverde een duivel tevoorschijn
Thomas was jaloers, ik gaf hem acht poppenkastwolven
Hij was nog steeds jaloers
Ik gaf hem de laatste vier poppenkastwolven
De laatste vier waren vermomd als oude besjes
Zotte tante Katrien probeerde de eigenaar van de speelgoedwinkel te verleiden
Het lukte niet.

Ze nam ons mee naar een lunapark op de dijk
Ze zei melancholisch maar ook een tikkeltje verontwaardigd:
‘God heeft nooit zijn best gedaan voor mij
Hij gaf me een stug kapsel
Hij gaf me een droge huid
Hij gaf me een gegroefde mond
Hij verplichtte me om te trouwen met een geknakte gefrustreerde misogyne pastorale advocaat
Hij verplichtte me om rondleidingen te geven in het deprimerende aftandse cynische Bakkerijmuseum
Hij verplichtte me om verliefd te worden op een onbereikbare bloedmooie Montenegrijnse
Messenslijper
Hij liet me mezelf belachelijk maken in zieltogende kustdiscotheken maar ook in wanordelijke
Wekkerwinkels
Hij liet me in de steek in Malta na mijn tandextractie die uitmondde in een verkrachting
Hij liet me een illegale abortus ondergaan aan de achterkant van een sinistere schommelstoelfabriek
Hij maakte me antipathiek, zwartgallig en paranoïde
Thomas zei glunderend: ‘God is een zak.’
Zotte tante Katrien zei lijzig: ‘God is een knuppel.’
Ik zei krachtdadig: ‘God is niets meer dan schrikdraad, niets meer dan een plas braaksel,
Niets meer dan de neus van een sneeuwman, niets meer dan een ongebruikte notenkraker.’

Ik schaterde maniakaal, ik masturbeerde met de poppenkastduivel
Er waren weinig aanwezigen in het lunapark
De weinige aanwezigen hadden wel andere katjes te geselen
Dan een schaterende maniakale masturberende achtjarige op de vingers te tikken
Zotte tante Katrien duwde munten in de gleuven van alle videospelletjes
Ze slachtte paramilitairen, zombies, gorilla’s en dinosaurussen af
Ze verbrak de records van Bubba, Amigo, Trevor, Bipolaire Visser en Champ
De hypochondrische goudsmid van het Eksterpad zong plots:
‘Drie koningen, drie koningen
Geef mij een nieuwe hoed
De oude is versleten, mijn moeder mag het niet weten…’
Verder geraakte hij niet
De racistische fietsenmaker van de Biezenlaan sloeg hem KO
Niemand applaudisseerde
Thomas zei: ‘Geweld is vreselijk schoon
Vooral als er bloed aan te pas komt
Waar is het bloed?’

We bestudeerden de gevelde hypochondrische goudsmid
We zochten koortsig naar kraters en stroompjes bloed
We vonden geen bloed, noch bloedkraters noch bloedstroompjes
Ik wrikte de muil van de gevelde hypochondrische goudsmid open
Met mijn vinnige vuistjes probeerde ik tanden uit zijn bek te slaan
Het was hard labeur
Mijn knokkels begonnen te bloeden
Thomas nam het over
Hij slaagde erin om het tandvlees van de gevelde
Hypochondrische goudsmid te doen bloeden
Een triomf
Ondertussen was zotte tante Katrien verdwenen
Wij, de kinderen, zouden de schuld krijgen
We moesten haar terugvinden.

We verlieten het lunapark en speurden de dijk af
Zotte tante Katrien stond gewoon naast de dementerende orgeldraaier
Ze verwijderde huidschilfers van zijn schouder
En vroeg: ‘Kijk je ook zo uit naar de nakende vreugdeloze vuurwerkshow?’
De dementerende orgeldraaier zei vulgair: ‘Vuurwerk kan mijn kloten kussen.’
Hij was nochtans geen vulgaire man
Hij droeg sinds kort een luier
Zijn aapje was een pluchen orang-oetan
Thomas zei tegen mij: ‘Ooit zal ik houden van orang-oetans
Maar vraag me niet wanneer
Laat, vermoedelijk
Te laat, te laat om iets wezenlijks aan te vangen met mijn plotselinge
Hartstocht voor orang-oetans
De hartstocht voor orang-oetans zal pas toeslaan op mijn sterfbed.’
Ik echode: ‘Sterfbed.’
Thomas beaamde: ‘Sterfbed.’

We keerden met z’n drieën terug naar het doopfeest
Mijn vader was fel aan het discussiëren met de fatterige
Hautaine frivole betoverende neushoornjager nonkel Samuel
Ze discussieerden over het communisme
Nonkel Samuel was zogezegd een communist
Maar hij liet zich onderhouden door zijn vader (mijn grootvader)
Die een provincialistische kneuterige katholieke vadsige libertijnse rechter was
En hij at gretig de oesters, kreeften, fazantenpaté, kweepeerjam en schimmelkazen van zijn vader
Om nog maar te zwijgen over de likeuren, whisky’s en dure wijnen die hij in zijn keelgat goot
Mijn grootmoeder zat dromerig en bedroefd op een ladder in de keuken
Ze speelde met een okkernoot
Ze drukte de okkernoot tegen haar ooglid
Ze prevelde: ‘Ik was een reuzin, een idool, een slet, een bietenboer, een paukenist,
Een gewetenloze magiër, een verdorven touwslager en een potige profetes in een Balinese jungle.’

Mijn moeder wilde De Blauwbilgorgel declameren, maar haar oudste zus hield haar tegen
Tante Anne, mijn woeste heldin
Waarom ik zo dweepte met tante Anne?
Vanwege haar getaande huid, maar ook omdat ze het Arabisch machtig was
Vanwege haar bolle pronte borsten, maar ook omdat ze een boek had geschreven over Hatsjepsoet
Vanwege haar seksuele exploten met bonte grommende exotische analfabetische onvoorspelbare
Minnaars, maar ook omdat ze de gewoonte had om elke donderdagvoormiddag
Een troep intellectuele puriteinse verwaande pezewevers uit te kafferen op het Sloepenplein
Bravo, tante Anne!
Thomas was haar jongste zoon (ze had er vier)
Thomas het achterlijke kwijlende loensende cherubijntje wilde plots
Livin’ on a Prayer playbacken
Niemand hield hem tegen
Maar mijn grootvader zuchtte geërgerd
Hij haatte Thomas omdat Thomas kwijlde op zijn commodes.

Nonkel Wilfried werd gebeten door zijn zenuwachtige pinscherhond
Ik begon te schreeuwen: ‘Noemen jullie dit een doopfeest?!
Heidense wrokkige gefrustreerde alcoholistische onverlaten!!’
Ik werd verbannen naar de tuin
Thomas volgde mij
In de flesjes kriekenbier zaten nog restjes
Maar het bier zei ons niets meer
De trapezeschommel was vrij
Ik voerde waaghalzerige pocherige duizelingwekkende trucs uit
God zou me wel beschermen
En inderdaad: God hield een oogje in het zeil
Zo, dat was het
Ik ben een vrouw, maar ook een eczeemgedrocht
Ik ben een degoutante sloerie met vreetbuien
Seks betekent alles voor mij.

Op nummer twee staat mijn moeder, mijn moeder zien worstelen met een paraplu in Iowa
Op nummer drie: weerwolven
Nummer vier: Richard Burton en de oude kruisboogschutter (ex aequo)
Nummer vijf: Noorse black metal
Zes, zeven, acht, negen en tien: chronische depressieve symptomen,
Impalamaskers, pyromanie, gipsfetisjisme en het bekijken
Van weerzinwekkende realityshows waarin narcistische makelaars
En naargeestige scheepsherstellers het al te bruin bakken maar desondanks zegevieren
Poëzie zegt me nog maar weinig, poëzie staat op nummer 973
Gisteren stond poëzie nog op nummer 287.

Over de auteur

Delphine Lecompte