Gepubliceerd op: donderdag 11 april 2024

Delphine Lecompte – Sinterklaas is dood

 

Op een dag vertelde mijn nichtje Alexandra me dat Sinterklaas een verzinsel was. De volwassenen hadden de heilige man in het leven geroepen in de hoop dat wij, de onuitstaanbare oncontroleerbare kinderen, ons zouden gedragen.
Ik was zes en het nieuws verpletterde me. Ik was diepbedroefd, alsof mijn ouders waren omgekomen in een verkeersaccident. Wat nooit zou kunnen gebeuren want mijn ouders haatten elkaar, ze zouden nooit samen in een wagen kruipen. Bovendien hadden ze geen wagen en geen rijbewijs.

Ik wilde het nieuws niet geloven. Mijn hele leven draaide om de verering van Sinterklaas. Mijn twee paar schoenen klaarzetten op 5 december net voor het slapengaan was het mooiste ritueel van het jaar: rapen en wortels voor het paard van Sinterklaas en een fles dure cognac voor de knecht. Voor Sinterklaas maakte ik een stripalbum, daar was ik goed in. De personages waren: Delphine (ik, heldin, milieuactivist), een bezielde rode muts, een verweerde Australische misfit, een winderige kaarsenmaker, een bedeesde zeepzieder, een gevoelige taxidermist en een Bulgaarse kermiswaarzegster met nekwratten. De geluiden waren: plof, boem, kawoesj, krieeeeekaaaaaaooooo, kabeeeeeeel, ravioli, pang, amen, hatsjoe, kuchieng, waf, harumf. De thema’s waren: incest, de vervuiling van de Noordzee, de jacht op ploerten die zeehondjes doodknuppelden, benzine, olie, treinroven, bankovervallen, goudkoorts, alcoholisme, prostitutie en jaloezie.

Ik hield van Sinterklaas omdat hij ondanks zijn lange zware roodfluwelen tabbaard, zijn hoge loodzware mijter en zijn robuuste plompe krullerige gouden staf toch de steile daken trotseerde: sierlijk, stoïsch, waardig, atletisch, bescheiden, elegant en onvervaard. Sinterklaas was een kat, een koorddanser, een boef, een ontsnapte gevangene, een idool, een spook, een schoorsteenveger. In de vele liedjes die aan hem gewijd waren ging er teveel aandacht naar de knecht en de roede en de zak: naar de bestraffende waarschuwende onheilspellende moraliserende aspecten van Sinterklaas. Maar ik was ervan overtuigd dat de Spaanse heilige stiekem neerkeek op de saaie brave nette kinderen, en dat hij een boontje had voor stoute anarchistische baldadige smeerlappen zoals ik. En dat hij zelf ook behoorlijk bandeloos, roekeloos, hitsig en onvoorspelbaar uit de hoek kon komen. Mijn pedante moeder beweerde dat Sinterklaas van Turkse afkomst was. Sinterklaas een Turk… dat was even slikken. De enige Turkse man die ik kende was de mysterieuze struise besnorde touwslager van Adinkerke, hij keek altijd erg sceptisch en achterdochtig naar mij. Misprijzend.

Sinterklaas was veel belangrijker en troostrijker dan God. Sinterklaas was weelderiger, sympathieker, vrijgeviger, slimmer en sensueler dan Jezus. Maar toen hij werd doodverklaard door mijn nichtje Alexandra was ik wel verplicht om me te beredderen met Jahwe. Eerst korzelig en aarzelend, daarna hartstochtelijk en radicaal.

Vanaf ik wist dat Sinterklaas een fabel was besloot ik om zoveel mogelijk bedriegers in Sinterklaasverkleedkleren te ontmaskeren en te vernederen. Vanaf november kreeg ik het druk. Overal zag ik valsaards in veel te grandioze gewaden, en bijna altijd droegen ze bespottelijk schoeisel: opzichtige witte sneakers, zalmroze mocassins, krokodillenledercowboylaarzen, pretentieuze puntige Italiaanse designerschoenen, lompe zwarte werkbottines, gifgroene espadrilles, enzovoort… Een echte heilige draagt geen schoenen. Een ascetische vrome pelgrim loopt blootsvoets rond. Ook de legendarische witte handschoenen waren problematisch: de verklede Sinterklaasbedriegers droegen altijd te korte handschoenen, en hun ring was te licht en te schetterend. De ring werd altijd over de handschoen gedragen, wat me wansmakelijk en pervers leek. Karikaturale pooiers in goedkope Poolse wraakfilms droegen hun ringen ook zo. Maar de grootste weggever was meestal de baard: kriebelig, prikkelend, melkachtig, blauwig, synthetisch, protserig, statische elektriciteit veroorzakend wanneer ik eraan trok waardoor er een letterlijke schok door mijn lijf ging en ik het trekken aan de valse baard vaak moest staken.

Maar op een dag had ik een echte baard te pakken! Een echte lange volle weelderige witte baard. De eigenaar van de baard was een wonderlijke sponzenverkoper. Ik vergaf hem de staf, de mijter, de tabbaard, de witte mondaine handschoenen met de gemene verblindende ring. De sponzenverkoper vergaf mij ook, vergaf me de gewelddadige ontmaskering. Hij beweerde dat hij me koddig vond. Hij nam me mee naar het lunapark waar we met een knuppel vette glimmende opspringende opverende mollen probeerden te vellen. Grijnzende plastieken mollen die verkleed waren als tuinmannen en een strohoed droegen tegen de zon die ze nooit te zien kregen. Behalve de grootste mol, de mol die niemand te pakken kreeg, die droeg een houthakkerskostuum. Maar hij had de lange adembenemende wimpers van een Scandinavisch elfje en ik wilde hem overmeesteren en verpletteren. Dat probeerde ik reeds jaren. De mol in het houthakkerskostuum was het zwaard Excalibur. En die dag was ik koning Arthur. De wonderbaarlijke sponzenverkoper gooide me in de lucht en noemde me Prins Otter. Hij dacht dat ik een jongetje was, ik liet hem in de waan.

Hij nam me mee naar zijn armzalige zolderkamer. Armzalig ja, maar wel met een glimp van de Noordzee als je op de toppen van je tenen stond en op veertien insectenencyclopedieën en twee biografieën van Marlene Dietrich. De wonderbaarlijke sponzenverkoper had een magere zwarte kat die ik lepels pindakaas mocht geven, wat een aangename dankbare taak was. Terwijl ik de kat van de sponzenverkoper vetmestte was de sponzenverkoper een conservenblik linzen aan het bestuderen. Hij keek gekweld en gepijnigd. Ik vroeg: ‘Was je ooit getrouwd?’
‘Natuurlijk niet, dom nieuwsgierig jongetje!’ zei hij bars. Hij legde een plaat op: In Through the Out Door van Led Zeppelin. De muziek paste niet bij de sfeer, de sfeer was grimmig en omineus. De sponzenverkoper greep me plots bij mijn nekvel en gooide me uit het raam van de zolderkamer. Ik landde in een bloemenbed, de lepel vol strepen pindakaas nog in mijn hand. De kat zat in de goot te kermen, amechtig en rochelend. Ik probeerde haar te lokken met de lepel, maar ze hield teveel van de wonderbaarlijke sponzenverkoper om hem in de steek te laten voor een paar schamele strepen pindakaas. Ik likte de lepel schoon en deed daarna een dutje in het bloemenbed.
Toen ik wakker werd lag ik op een opblaasmatras in de keuken van de sponzenverkoper. Hij had zijn Sinterklaaskleren aan, hij zei: ‘Terwijl je sliep is mijn kat gestorven. Je hebt mijn beste lepel achtergelaten in het bloemenbed. Je bent geen prins, geen Prins Otter, je bent een gestoord meisje met een navel die afschuw bij me opwekt.’ Hij gooide een glas melk in mijn gezicht en ging ervandoor, maar zijn tabbaard raakte geklemd tussen de deur. Ik schaterlachte, het maakte hem razend. Ik sprong uit het raam, maar deze keer landde ik naast het bloemenbed en ik verzwikte mijn voet.

Het vroor dat het kraakte en op het Sloepenplein stonden vijf Sinterklaasvalsaards te konkelfoezen en het woord ‘kauwgom’ uit te spreken zoals een Russische analfabetische jongenshoer het zou doen. Het was niet charmant. Ik grabbelde in het bloemenbed en vond uiteindelijk de beste lepel van de wonderbaarlijke sponzenverkoper die helemaal niet wonderbaarlijk was, hij was de zoveelste verdorven sponzenverkoper die me had vernederd omdat ik een meisje met een lelijke navel was. Zelf vond ik mijn navel erg mooi: concaaf en grillig, grotesk en poëtisch, een minuscule oesterschelp. Met de lepel ging ik de vijf valse Sinterklaasbastaards te lijf. Ze stoven uiteen, niemand sprak nog over kauwgom. Vier van de vijf bedriegers verloren hun mijter. De mijters waren vederlicht, toch liet ik ze liggen.

Ik keek naar de hemel en zei: ‘Sneeuw, sneeuw nu, sneeuw stante pede!’ Het begon te hagelen. Ik zei tegen het voetpad: ‘Hagel is ook goed.’ Maar ik meende het niet, ik was ontgoocheld.
Ik keerde terug naar het lunapark waar ik zo’n formidabele fabelachtige onoverwinnelijke prins was geweest. Prins Otter. De mollen waren verdwenen, er stond nu een grijpertjesautomaat op hun plaats. Ik had geen geld, maar ik was een uitstekende schooier. Ik vroeg geld aan een Zwitserse blasfemische horlogemaker en aan een vage verrukkelijke limonadetycoon met een tatoeage van een eekhoorn net onder zijn linkeroor. Of was het een racistisch symbool? Het deed er niet toe. Ik schooide genoeg munten om vier uur lang verlangend, kwijlend, loensend, bevend en almaar gefrustreerder net naast de gegeerde paarse pluchen octopus te grijpen. Ik slaagde erin om een zeepaardje uit de bak te vissen, maar zeepaardjes vond ik sinister en antipathiek.

Plots betraden de vier Sinterklaasbedriegers wier mijters ik had laten liggen op het Sloepenplein het lunapark in hun gewone kleren. Ik telde hun armen: acht. Zoals de octopus! Wat had het te betekenen? Niets.
De grootste bedrieger duwde me ruw opzij en greep de gegeerde paarse pluchen octopus in een mum van tijd, achteloos en korzelig zonder het echt te willen. Maar dat was natuurlijk de truc. Als je iets te krampachtig wilde ging je de mist in. Ik rukte de octopus uit zijn knuisten en rende het lunapark uit. Eindelijk begon het te sneeuwen. De octopus werd nat en donkerpaars, nu was hij nog mooier.
Ik tilde mijn trui op en de sneeuwvlokken troepten samen in mijn rare concave navel. De navel van Prins Otter. En ook de prachtige allesbehalve miraculeuze lepel van de verdorven sponzenverkoper ving een heleboel sneeuwvlokken op.
Bedankt Sinterklaas, maar toch vooral bedankt Jezus en God!

Over de auteur

Delphine Lecompte