Gepubliceerd op: donderdag 29 februari 2024

Delphine Lecompte – Televisie, de zalige apathische afstompende bevredigende bezigheid

 

Tot en met mijn tiende groeide ik op bij mijn grootouders in De Panne. Ze waren verzot op literatuur, maar ze waren minstens even verzot op televisie. De televisie werd aangezet om acht uur ’s avonds en dan werd er gegaapt naar het scherm tot twee uur ’s nachts. Mijn grootvader was een veelvraat, het maakte hem niet veel uit wat er zich op het scherm afspeelde. Maar mijn grootmoeder wilde altijd belangrijke cinefiele obscure grimmige interessante moeilijke controversiële films bekijken, of documentaires over de koorddanser Karl Wallenda.
‘Hoe vaak moet je hem zien wallen? Raymond Carver heeft hem vereeuwigd in een gedicht, is dat niet genoeg?!’ Mijn grootvader zei ‘wallen’, hij kon het woord ‘vallen’ niet uitspreken. Mijn grootmoeder en ik keken naar elkaar en kregen de slappe lach. We waren allebei verzot op Karl Wallenda. ‘To be on the wire is life, the rest is just waiting.’ Dat gevoel kreeg ik heel erg wanneer ik televisiekeek: ik miste de echte actie, ik was een passieve sukkel, het televisietoestel was een fopspeen.

Maar ik was meteen verslaafd. Vanaf mijn grootouders het huis uit waren zette ik het televisietoestel aan en keek ik naar de grootste brol: autoraces, snookerwedstrijden, knullige erotiek, onnozele slapstick, poppenkast, Blauwbaard, monkelende detectives met intimiderende sardonische wenkbrauwen die ervoor zorgden dat de dader zich domweg versprak, tekenfilms met vogelverschrikkers en cupido’s als voornaamste personages, interviews met vulgaire Monegaskische prinsessen en stokoude Poolse pausen of vakbondsleiders, bitsige rivaliteiten tussen schoonheidskoninginnen uit Kentucky en hun drankzuchtige vileine tragische moeders, een geperverteerde man met een baard en kurken en tandenstokers die toonde hoe je een geslaagd draakje kon maken voor Vaderdag, een verfilming van een beklemmend toneelstuk van Harold Pinter, een robuust uitzinnig concert van Paul Simon (die constant schipperde tussen nijdige wrokkige achterdochtige chagrijnigheid en glunderende ongemakkelijke ijdele toegeeflijke wellust), blikken achter de schermen van zwaar beveiligde gevangeniscomplexen en linzensoepfabrieken, The Young Ones, The African Queen gedubd in het Duits (lelijk Duits), kannibalisme in Hondurese jungles, vreselijke vliegtuigrampen boven de Stille Oceaan, kolibries, executies, reconstructies van moorden op modeontwerpers en daklozen, de maanlanding voor de zoveelste keer, een grappig ongeloofwaardig feuilleton over een zwarte geslaagde familie (ongeloofwaardig omdat geen enkel kind rebelleerde, een verslaving ontwikkelde en één van zijn ouders of broers probeerde te vermoorden), cruiseschepen, corrupte Eskimo’s, Holocaustoverlevenden, reclames voor Rubiks kubussen en Barbiepoppen, vulkanen, tornadojagers, vogelspinnen, anaconda’s, eetstoornissen, neusverkleiningen, Poltergeist, Hiroshima, Maria Callas, Rad van Fortuin, zure regen, soundmixshows, en Andy Warhol die de schuld kreeg van alles.
Op den duur wilde ik niet meer naar buiten. Op den duur vond ik zelfs Roald Dahl saai. Ik stond ’s nachts op en keek naar pulp tot de zon opkwam.

Mijn redding kwam uit onverwachte hoek… mijn moeder! Op mijn elfde nam ze mij mee naar Gent. Daar moest ik wonen in een donker rijhuis met mijn moeder zelf, maar ook met een sombere mompelende hypochondrische stiefvader die bijna honderd was maar nog steeds in huilen uitbarstte wanneer hij zich herinnerde dat een zesjarig Zuid-Koreaans meisje van zijn leeftijd in de kantine van een Zwitserse kostschool zelfmoord had gepleegd met een vork, vanuit het niets. Mijn leven werd weer erudiet en bedachtzaam en smaakvol en intellectueel. Ik verzette me aanvankelijk hevig. Maar nu ben ik toch dankbaar dat ik van mijn elfde tot en met mijn twintigste verlost was van het monsterlijke medium televisie.

Maar het was niet monsterlijk en ik wilde geen verlossing. Op mijn twaalfde raakte ik bevriend met pientere Margot en elke donderdagavond keken we samen naar Twin Peaks, in de ascetische woonkamer van de ouders van Margot. Haar moeder was een dorre zoutloze feeks die de boekhouding van zwembaden en pikdorsbedrijven doorlichtte. Fraude! Er was altijd wel ergens stront aan de knikker! Haar vader was een Spartaanse neerbuigende gefrustreerde kunstenaar die doffe vreugdeloze sinistere abstracte schilderijen maakte en die me uitlachte omdat ik van Basquiat en Warhol en Roy Lichtenstein hield. De vader van pientere Margot keek nooit naar de televisie.
Twin Peaks was een revelatie: luguber, geheimzinnig, sensueel, broeierig, wreed, surrealistisch en onbegrijpelijk. Pientere Margot had allerlei ingewikkelde theorieën over Twin Peaks. Ik genoot van de mooie meisjes: Donna, Shelly en Audrey.
Audrey was de slimste, ze had een schoonheidsvlekje naast haar linkeroog en ze flirtte schaamteloos met de sullige neurotische rigide FBI-agent Dale Cooper. Shelly was vulgair, voluptueus, sluw, corrupt, goddelijk en kinderlijk. Ze had altijd foute vriendjes. Maar ik had vooral een boontje voor Donna die dromerig en naïef was, en ingoed want ze bracht warme maaltijden naar oude zieke mensen en naar een jonge man in een rolstoel die van meer wist.
Meer waarover? Over de bovennatuurlijke Bob? Of over de al te realistische seksfeestjes met minderjarige scholieren in blokhutten en bordelen? Ik hield wel van het feit dat er zoveel magie in de lucht hing, dat de boemannen niet enkel pooiers en onscrupuleuze gangsters waren, maar ook onvatbare entiteiten: geesten, totembeesten en bezetenheid.

Met Margot zag ik ook eens een concert van Simply Red op de televisie. Margot zei: ‘Net voor het concert krijgen de mooiste meisjes drugs toegediend en na het concert kan Mick Hucknall dan met de mooiste gedrogeerde meisjes zijn gang gaan. In alle rust, ze kunnen niet tegenstribbelen door de drugs. Ze zijn verlamd en comateus.’
‘Waarom zouden ze tegenstribbelen? Mick Hucknall is toch hun idool?’ Pientere Margot rolde met haar ogen. Ik zei: ‘Drugs of geen drugs, mocht Mick Hucknall me willen penetreren… ik zou wel gek zijn om nee te zeggen!’ Margot zei: ‘Hij wil je niet penetreren, je benen zijn te kort en je gezicht is te lelijk.’
‘Dat weet ik ook wel!’
Maar de woorden van pientere Margot kwetsten me. Niettemin bleef ik ongegeneerd fantaseren over scenario’s waarin ik werd gedrogeerd, in de val werd gelokt en tot slot langdurig en zeer brutaal werd verkracht door de charismatische nietsontziende sadistische Mick Hucknall.
De mannen in Twin Peaks waren zwak: sentimenteel, bijgelovig, moraliserend en sentimenteel. De jonge mannen waren nog mooier dan de jonge meisjes. De oude mannen waren betrouwbaar, lankmoedig, waardig, wijs en excentriek. Tenzij de boosaardige entiteit Bob zich meester van hen maakte. Dan werden ze incestueus, gewelddadig, vals, flemerig en bloeddorstig. Zelfs Leland bleef niet gespaard en hij vermoordde zijn nichtje Maddy onder de luchter in de woonkamer.

Ik verbrak de vriendschap met pientere Margot en ik raakte innig bevriend met Phoebe die in Aalter woonde en zowel Prince als Michael Jackson aanbad, maar toch vooral Michael. Phoebe was als kind misbruikt door haar oom. Haar vader was dood en haar moeder poetste oogziekenhuizen en hondenscholen. Wanneer ik bij Phoebe was belden we haar oom op en dan mocht ik hem de huid volschelden. Met Phoebe keek ik naar verfilmingen van Stephen King. Niet naar The Shining!
The Shining was te kunstzinnig, Stephen King zelf was ook tegen de verfilming van The Shining. Eerst keken we naar Cujo, daarna naar Carrie en naar Children of the Corn. I, II, II, IV en V.
Christine was een voltreffer, maar de film werd onderbroken door de oom van Phoebe die plots aan de deur stond en beweerde hij ons zou vervolgen. Hij ze dat hij een juridische klacht tegen ons zou indienen omdat we hem voortdurend lastigvielen met de telefoon. Wat een lef! Ik tierde: ‘Je bent een monster en je hebt bijgevolg geen recht op peis en vree!!’ De oom beweerde dat Phoebe alles had verzonnen.
Ik geloofde de oom. Maar ik bleef van Phoebe houden.
Phoebe was een uitstekende danser. Ik zei: ‘Laat Prince vallen en concentreer je op Michael.’
‘Oké.’
Phoebe was het meest indrukwekkend wanneer ze de danspasjes van Smooth Criminal nabootste. ‘Annie, are you ok?’ Annie sprak tot mijn verbeelding. ’s Avonds vroeg ik aan mijn moeder: ‘Wie is Annie? In Smooth Criminal?’
‘Annie is een reanimatiepop, Amerikanen vragen aan de pop of ze oké is. Ze is niet oké, ze zwijgt en dan beginnen ze de plastieken torso te masseren, de Amerikanen die een reanimatiecursus volgen… of geven ze eerst mond-op mondbeademing?’
Ik was al niet meer aan het luisteren. Een reanimatiepop! Zo prozaïsch en zo ontgoochelend!
Mijn moeder hield niet van Phoebe, omdat mijn moeder wist dat ik met Phoebe horrorfilms bekeek. Mijn moeder was tegen bloed en tegen bovennatuurlijke fenomenen.

En toen gebeurde het onvermijdelijke… het kwam uit dat Michael Jackson al die jaren jonge jongetjes had misbruikt. Het was nooit echt een geheim geweest. Maar plots was iedereen verontwaardigd en gedegouteerd.
Maar niet zeer lang. Phoebe keerde even terug naar Prince. Maar ze miste Michael en via zijn zus Janet keerde ze terug naar hem. Ik hield van het sensuele liedje That’s the Way Love Goes van Janet Jackson en ik kocht een ketting die leek op de ketting die Janet in de muziekvideo droeg. Het was een grote ivoorkleurige wurgketting. Ik kocht hem in een winkel in Brugge die I Am Special heette.
Ik voelde me niet speciaal, ik voelde me lomp en raar. Een misbaksel. Phoebe was jaloers en mijn moeder zei dat ik op een hoer leek. ‘Dat is nu net de bedoeling!’ Ik was vijftien en ik begon me zwaar te maquilleren. Ik wilde er tien jaar ouder uitzien. Het lukte niet. Ik bleef heel lang op een ratachtig analfabeet lijmverslaafd Roemeens straatkind lijken en mijn borsten waren pijnlijk klein.
Op een dag zag ik in de yuppieflat van mijn lome holle plagerige begeerlijke stiefbroer Jan met de ravenzwarte haren een documentaire over prostituées. Ze waren bijna allemaal misbruikt als kind. Jan gaf me een portie mislukte tomatensoufflé.
‘Neuk me!’
‘Nee.’
Ik was gebiologeerd door de verlepte hoeren. De meest verlepte hoer was van haar vijfde tot haar tiende misbruikt door de tuinman van haar ouders. Ze kwam uit de hoge burgerij, maar op haar elfde was ze weggelopen en nu was ze al meer dan twee decennia een sekswerker. Dat kan ik ook, dacht ik. ’s Nachts zocht ik in de Gouden Gids naar nachtclubs in de buurt. Lukraak belde ik er een op. Ik zei: ‘Ik heb een afgrijselijke kop, maar een prachtig lichaam…’ De hese moederlijke bordeelhoudster zei: ‘Alle meisjes die voor me werken hebben een afgrijselijke kop en een prachtig lichaam. Kan je morgen solliciteren?’
‘Jazeker!’
Maar ik kreeg koudwatervrees. Een gemiste kans.

Over de auteur

Delphine Lecompte