Gepubliceerd op: donderdag 11 januari 2024

Delphine Lecompte – Jarig met een vuile werkschort van de zuivelafdeling

 

Ze deed zo haar best die avond, mijn stoute sterke geestige slimme aanbiddelijke moeder.
Ik was jarig. Ik werd 24 en omdat ik geen vrienden had, had mijn moeder me uitgenodigd om pizza met ananas te komen eten, naar een film te kijken en te blijven slapen in de villa waar mijn moeder samenwoonde met mijn sombere mompelende stiefvader en mijn twee halfzusjes.
‘Pizza met ananas is heiligschennis,’ zei ik.
‘Maar je houdt ervan!’
‘Ja.’
Ik maakte de pizza met ananas soldaat.
Ik had de ganse dag gewerkt in de zuivelafdeling in de supermarkt van Sint Kruis. Het was een lastige dag geweest, ik had glazen potten roze yoghurt laten vallen en de koddige afdelingschef Frank had me betrapt op het stelen van een camembertschijf. Hij had niet koddig gereageerd. Na mijn dienst had ik mijn vuile werkschort aangehouden. Verjaardagen waren altijd een verschrikking en die bewuste dag voelde ik me extra nietswaardig en abominabel.

Mijn moeder had vier dvd’s geleend uit de Brugse bibliotheek: Hannibal, Don’t Say a Word, Chacun Cherche Son Chat en The Straight Story. Ik had geen zin in Franse arthouse cinema, en die ene orthodoxe rechtlijnige monotone kabbelende serene bedaarde ‘normale’ film van mijn held David Lynch had ik al gezien. En ik had hem vreselijk ontgoochelend gevonden, een smet op zijn blazoen. Dus keken we eerst naar Hannibal, het vervolg op The Silence of the Lambs. Jodie Foster was er niet meer bij. Clarice Starling werd deze keer door Julianne Moore gespeeld. Julianne Moore was me voor het eerst opgevallen in Short Cuts, al moet ik bekennen dat enkel haar rode schaamhaar me was bijgebleven. En de ergernis van haar echtgenoot in Short Cuts, hij beet haar toe… ik weet niet meer wat hij haar toebeet, maar het ergerde hem dat ze zo agressief en ostentatief door de woonkamer paradeerde zonder slipje en in een context die niet erotisch, niet uitnodigend was.
Anthony Hopkins speelde nog steeds de seriemoordenaar Hannibal Lecter. Anthony Hopkins had ik voor het eerst gezien in The Silence of the Lambs. In de cinema, met Freya en haar oudere broer die blauwe vrouwelijke hippieachtige foulards droeg en die op een bepaald moment de geluidsman was van Channel Zero. Ik had niet gehouden van The Silence of the Lambs. En Hannibal was zo mogelijk nóg slechter. Ik had zin in een tweede pizza met ananas. Maar mijn moeder had er slechts één in huis gehaald.

Mijn sombere mompelende stiefvader betrad de woonkamer, hij negeerde mij en zei tegen mijn moeder: ‘Ik ga joggen.’ Hij droeg dure loopschoenen en een obsceen strak zittend trainingspak, maar hij bleef eruitzien als een bleke wanstaltige ongezonde sinistere intellectueel. Hij was een Proustvertaler en een Mallarmé-exegeet, maar hij had altijd gedweept met sportmensen. Vooral met tennisspelers en polsstokspringers.
Polsstokspringers spraken ook tot mijn verbeelding. Polsstokspringers waren meestal kwade wrokkige hartstochtelijke suïcidale Russen, vandaar. Ik vroeg aan mijn moeder: ‘Vind je het jammer dat je dochter een kwade wrokkige hartstochtelijke suïcidale 24-jarige psychiatrische paria is geworden?’
‘Ja.’
‘Dacht je dat ik een flinke kannibalistische onderwaterlasser of een succesvolle misdaadschrijver met een bespottelijke harlekijnpoedel en een aanstellerige beenprothese zou worden?’
‘Ik dacht dat je misschien naar Siberië zou emigreren en er het geluk zou afdwingen, dat je verliefd zou worden op een joviale berentemmer en dat je Franse droogkasthandleidingen zou vertalen naar het Russisch.’
‘Het mocht niet zijn.’

Mijn moeder maakte pannenkoeken en terwijl ze in de keuken in de weer was nam ik stiekeme slokjes van de flessen sherry, porto, grappa en cognac die in de likeurkast stonden te verkommeren. Ze riep me en ik werkte beleefd en behoorlijk dronken zes pannenkoeken met bruine suiker naar binnen. Ik zong: ‘The elephant’s so ugly/He sleeps his head, machetes his bed… Click, click, click, click, click, click himself under.’ Het waren regels uit Kevin Carter, een liedje van Manic Street Preachers. Altijd wanneer het slecht ging met mij raakte ik bezeten door de Welshe groep Manic Street Preachers.
Mijn moeder wist natuurlijk wie de fotograaf Kevin Carter was en ze begon me te doceren en uit te leggen waarom het moreel juist was geweest van Kevin Carter om een uitgemergeld Afrikaans kindje en een gier die wachtte op de dood van het uitgemergelde kindje, te fotograferen in de plaats van in te grijpen. Had Kevin Carter ingegrepen dan had de wereld van niets geweten! ‘Begrijp je, Fientje?’ Ik haalde mijn schouders op. Ik was te dronken, te jarig en te suïcidaal voor ingewikkelde morele vraagstukken.

Mijn moeder en ik bekeken de tweede pulpfilm die ze had geleend uit de Brugse bibliotheek: Don’t Say a Word. Het was een film over een dubieuze psychiater (ze zijn allemaal dubieus!!) wiens dochter wordt ontvoerd en één van zijn jongste aantrekkelijkste patiënten weet er meer van: een manipulatief plagerig verleidelijk ontredderd nimfje (gespeeld door Brittany Murphy zaliger) dat enkel doet alsof ze bipolair en krankzinnig is. Of is het toch niet gespeeld?
Ik hield van de film. Ik hield van Brittany Murphy (uiteraard), maar ik hield ook van de dubieuze enigmatische gekwelde en gehavende psychiater met zijn duistere verleden. Michael Douglas en ik hadden een rijke geschiedenis: toen ik zes was had ik Romancing The Stone gezien en ik was zo onder de indruk geweest van die film dat ik een roman begon te schrijven die ‘Boxer en de diamantensteen’ heette.
Boxer was Fredo, de boxerhond waar ik als kind in De Panne mee opgroeide. Ik werkte drie volle jaren aan mijn roman. Ongelooflijk! Wat een werkethiek! Ik spijbelde zelfs om verder te kunnen werken aan mijn roman!
Mijn moeder was genadeloos voor de film: ‘Kul.’
‘Hoe durf je, burgerlijke elitaire snobistische trut!!’
‘Fientje, ben je dronken?’
‘Een beetje.’
‘Ga naar bed,’ zei mijn moeder scherp.

Ik mocht slapen in de logeerkamer, een cel. Ik hoorde mijn stiefvader douchen, wanneer was hij teruggekeerd van zijn zielige krampachtige jogfestijn. Ik dacht aan zijn penis, groot vermoedde ik. Langer dan de gemiddelde penis. Vreemd proper en geurloos. Genoeg!
Ik hoorde mijn sombere mompelende stiefvader de badkamer verlaten. Ik wachtte even en sloop dan de badkamer binnen om het medicijnkastje te plunderen. Er lagen oude antipsychotica en benzodiazepines van mij, en antidepressiva van mijn moeder. Maar het merendeel waren pillen van mijn stiefvader, straf tuig. Ik dropte alle flacons, flesjes, capsules en strips in mijn vuile werkschort en keerde terug naar mijn cel. Maar eerst wilde ik nog wat alcohol drinken. Ik was jarig, ik had er recht op!
Ik ging naar de woonkamer, de woonkamer was donker. Ik stak het licht aan en dronk porto uit een prachtige karaf. Naast de karaf stond een telefoontoestel. Ik besloot om de zelfmoordlijn op te bellen. Meer uit verveling dan uit suïcidale wanhoop, al was die ook aanwezig in mijn vezels. De vrijwilliger was een geile snoodaard die vrijwel meteen vroeg hoe oud ik was en of ik aan het masturberen was.
‘Ja,’ loog ik.
‘Beschrijf eens je tepels.’
‘Mooi en frambozenrood,’ loog ik.
Toen was ik het gesprek beu en ik verbrak de verbinding.

Ik dronk cognac, maar niet teveel want cognac maakte me altijd veel te roekeloos en moordzuchtig. Ik belde de nachtverpleger op die me maandenlang had gemolesteerd toen ik was opgenomen in het gekkenhuis van Knokke. Zijn vrouw nam op en ik zong I’m a Real Wild Child van Iggy Pop. Dat was nu eens geen leugen. Marleen zei: ‘Ik heb mijn man buitengezet, hij woont nu samen met een analfabetische jongenshoer uit Armenië. Hij is verdorven, mijn ex, en ik raad je aan om geen contact met hem te zoeken, Delphine.’
‘Bedankt voor het lieve advies.’ Ik meende het, ik vond het lief dat ze me waarschuwde.

Ik verbrak de verbinding en ging naar de keuken, op zoek naar mijn favoriete mythische pizza met ananas. Ik was vergeten dat ik de enige pizza met ananas eerder die avond soldaat had gemaakt. Ik vond een gepaneerd stuk kabeljauw, maar ik kreeg de oven niet in gang. Ondertussen was ik zeer dronken en plots beeldde ik me in dat ik zelfmoord moest plegen. Ik was het eigenlijk al meer dan een jaar van plan, maar nu werd het concreet en religieus. Ik was het beu om constant morsig en ontredderd te zijn, en maar wat aan te modderen in die vervelende zuivelafdeling van de supermarkt in Sint Kruis waar iedereen op me neerkeek. Zelfs de koddige Gentenaar Frank, toch ook een vreemde eend in de bijt.
In de logeerkamer/cel nam ik zo veel mogelijk medicatie in. De volgende dag werd ik wakker met tintelende armen en dubbelzicht. Mijn moeder was woest. De geruststellende huisarts De Moerloose kwam op huisbezoek. Het zou goedkomen met mij.

Een paar dagen later zag ik Manic Street Preachers voor het eerst live. In de AB in Brussel. Ik stond vooraan, helemaal alleen. Ik kende al hun teksten uit het hoofd. Ze speelden Kevin Carter!! Mijn moeder had gelijk: zonder die foto had de wereld het nooit geweten, het nooit echt begrepen.
Na het concert bleef ik slapen bij mijn stiefzus Annemie, een kille klassieke filologe. Het was zeer ongezellig bij haar. Toen ik van het concert kwam, maakte ze zich klaar om naar een feestje te gaan. Ze droeg een sexy lederen rok. Ik complimenteerde haar, zei haar dat de rok sexy was en haar goed stond. Ze nam het compliment stoer en beslist aan, alsof ze het verwacht had en er recht op had.
Nadat ze was vertrokken likte ik pindasaus van een bord in de gootsteen. Ik dacht aan alle kwade wrokkige hartstochtelijke suïcidale Russische polsstokspringers die ik nooit zou ontmoeten. Erg jammer, maar ik was veel te moe om te huilen. Ik viel in slaap en mijn stiefzus raakte verloofd of zwanger die nacht.
Goed voor haar.

Over de auteur

Delphine Lecompte