Gepubliceerd op: zondag 10 december 2023

Delphine Lecompte – Tijdelijke toekan, eeuwige messen

 

Ik laat mijn hoofd hangen en denk
Aan die keer toen mijn moeder huilend in een koude flat
In Oostduinkerke lopende kazen at
Ik zat schuin tegenover haar, ze huilde omdat ik gestoord was
Ik was gestoord zonder enige gêne
De flat behoorde toe aan een collega van mijn moeder
Wier vier broers zelfmoord hadden gepleegd met een koord in Malta
Ik zit op de drempel van een gesloten kantwinkel
Waar ook gotische drakenbeeldjes worden verkocht
Aan pokdalige pubers en korzelige stukadoors uit Wales
Ik kan het weten: ik heb jaren in deze winkel gewerkt
De eigenares haatte mij omdat ik zwak, dromerig, onhandig en traag was
Een Montenegrijnse messenslijper spreekt me aan
Hij beweert dat de toekan bijna uitgestorven is
Maar dat menselijke zoogdieren eeuwig messen nodig zullen hebben
Ik vat samen: ‘Tijdelijke toekan, eeuwige messen: poëtisch.’
De Montenegrijnse messenslijper grinnikt en zegt: ‘De laatste toekan
Ter wereld zal beseffen dat hij de laatste is, hij zal trachten te copuleren
Met een grizzlybeer maar hij zal natuurlijk opgepeuzeld worden.’

Ik sta op en loop naar de fietsenstalling van het sinistere oogziekenhuis
Hier kan ik zonder bezwaar mijn ogen uitsteken
Omdat ik de liefde heb bedreven met Armeense kooivechters
En naargeestige struisvogelkwekers die helemaal niet vaderlijk waren
Ik kan een aardappelmesje gebruiken
Of de vlijmscherpe snavel van de allerlaatste toekan
Het is een mannetjestoekan, hij bezwangert mij
Ik zeg: ‘Bedankt.’
De toekan zegt: ‘Geef me geld zodat ik oliebollen kan kopen
Op de kermis, en als er geld over zal ik het spiegelpaleis bezoeken
Maar ik zal me niet inbeelden dat mijn vele groteske reflecties
Hartelijke soortgenoten zijn.’
Ik prop twee verfrommelde bankbriefjes in de snavel van de allerlaatste toekan
Hij vliegt weg en ik beval van een toekankind
Het was allemaal een droom
Wanneer ik wakker word staat er een rijzige Mongoolse pistoolschilder
In de hoek van de fietsenstalling, hij zegt: ‘Je prevelde lelijke
Fantastische dingen in je slaap, de woorden die telkens terugkwamen
Waren: zadel, blokhut, vertwijfeling, krokodil, moederverering en paprikachips.’

De rijzige Mongoolse pistoolschilder raapt een marsepeinen clementine op,
Blaast het stof weg en neemt een hap
Hij verandert in een toekan
Hij verkracht mij, ik word niet zwanger
Ik betreed het sinistere oogziekenhuis en vraag of ze me blind willen maken
Ze willen me niet blind maken
‘Hier wordt alles in het werk gesteld om blindheid tegen te gaan,’
Zeggen ze vijandig
Flauw
Nu bezoek ik de kermis, ik zit in het reuzenrad en bekijk mijn moeder
Ze zonnebaadt in haar tuin, een minuscule wrede naakte reuzin
Twee jonge katten likken aan haar tenen
Een bloedmooie alchemistische trompettist versnippert mijn moeders bezwarende documenten
Waterrekeningen, liefdesbrieven en belastingfiches
Maar ook babyfoto’s
Ik ben de baby op de foto’s: paniek, ik straal waarachtige gierende paniek uit.

Terug op de begane grond eet ik een bakje wulken
‘Wie denk je wel dat je bent?!’ zeg ik tegen een mystieke chrysantenkweker
Zomaar, hij doet niets verkeerds
Hij probeert een pluchen eenhoorn te winnen voor zijn enige dochter
Hij schiet raak en mis en mis en mis en mis en raak, raak, raak
Maar het is niet goed genoeg
Hij moet een keuze maken uit de rij prijzen net onder de rij
Onbereikbare pluchen eenhoorns: zeven in totaal
De mystieke chrysantenkweker zegt tegen de schietkraamuitbater met het lodderoog:
‘Geef me dan maar die goocheldoos daar.’
Hij wijst naar de langwerpige stoffige doos vol knullige ontluisterende goochelparafernalia
Maar de schietkraamuitbater geeft hem een zieltogende goudvis in een troebel zakje
De mystieke chrysantenkweker neemt de goudvis aan
Het huilen staat hem nader dan het lachen
Ik gooi mijn resterende wulken in de spottende tronie van de schietkraamuitbater.

Ik verlaat de kermis, ik ben niet geschikt voor dit joviale volkse gemene vertier
Ik wil nog steeds bezwangerd worden door een toekan
En blind zijn
In de Ezelstraat koop ik een magnifiek broodmes
De misantropische antipathieke Bernadette betrapt mij
Ze zegt verwijtend: ‘Je hebt me beloofd dat je nooit meer een broodmes zou kopen!’
Ik bloos en prevel: ‘Het spijt me, Bernadette.’
Dan loop ik weg van haar
Ik loop terug naar de fietsenstalling van het sinistere oogziekenhuis
De rijzige Mongoolse pistoolschilder is verdwenen
Maar op de grond zit mijn beste vriend: de analfabetische jongenshoer
Hij vraagt: ‘Waarom heb je een broodmes bij je?’
‘Om de allerlaatste toekan open te snijden
En de grizzlyberen te redden die gevangenzitten in zijn buik.’
De analfabetische jongenshoer geeuwt en zegt: ‘Laten we naar het zwembad gaan.’

We nemen de bus naar het zwembad
Ik denk opnieuw aan mijn moeder met haar lopende kazen
In die koude flat in Oostduinkerke
Ik was gestoord en het pijnigde haar
Maar wat betekent het om gestoord te zijn?
En waarom nam ze voetstoots de diagnose van de pafferige paternalistische
Tirannieke zelfgenoegzame psychiater aan?
Ik was twintig, gekweld en anorectisch
Ik haatte mijn leven en ik masturbeerde dwangmatig
Met opgezette honingdassen, schuiftrompetten en veiligheidsspelden
Ondertussen ben ik 44 en bijna te oud
Om bezwangerd te worden door touwslagers en fabeldieren
De analfabetische jongenshoer zegt: ‘Het is altijd hetzelfde liedje…’
‘Welk liedje?’
‘Ik weet het niet.’

Het zwembad is vernieuwd: de kantine oogt nu nóg mistroostiger
De haardrogers zijn nu nóg riskanter
De analfabetische jongenshoer is een formidabele zwemmer
Hij kan tienduizend seconden onderwater blijven
Hij kan ongestoord huilen onderwater
Zijn vader was een harteloze fazantenstroper
En zijn moeder was een zuchtende cynische Hondurese bordeelhoudster
Je zou voor minder tienduizend seconden onderwater blijven
En pijpbeurten uitdelen aan korzelige poppenherstellers in vieze
Duikboten en steegjes, een gepensioneerde stierenvechter spreekt me aan:
‘Ben jij de vrouw die haar eigen moeder heeft vermoord met een harpoen
En nadien doodgemoedereerd twee zonnebankstellen en een springkasteel
Heeft gekocht, maar de aankoop vrijwel meteen heeft geannuleerd?’
‘Nee.’
‘Oef.’

Ik neem een duik in het water en verschijn proestend en klapwiekend bovenwater
Mijn broodmes ligt veilig opgeborgen in een modern kleedhokje
Maar eigenlijk bestaat veiligheid niet
En misschien ben ik wel de allerlaatste toekan ter wereld
De Montenegrijnse messenslijper verschijnt
Hij springt met zijn kleren aan en zijn arsenaal dolken in het water
Hij maakt mij een kopje kleiner
Ik ontwaak
Ik word wakker naast een lege fles whisky
In de koude flat in Oostduinkerke
Mijn moeder zegt: ‘Je bent niet gestoord, je bent een parel.’
‘Een gekwelde, anorectische parel?’ vraag ik
Mijn moeder beaamt: ‘Een gekwelde, anorectische parel. Mijn dochter.’
De zon gaat onder en de wereld zucht onder een overvloed aan messen,
Mensen, pluchen eenhoorns, zure regen, zieltogende goudvissen,
Geannuleerde springkastelen en toekanhaat.

Over de auteur

Delphine Lecompte