Gepubliceerd op: donderdag 14 december 2023

Delphine Lecompte – Kant en draken

 

Na mijn ontslag in de supermarkt van Sint Kruis raakte ik losjes bevriend met het conciërgekoppel van de Sint Jorisgilde van de oude kruisboogschutter: Geert en Sandra.
Geert was een luchtige skinhead die gekko’s en varanen verzamelde. Sandra was een ex-nagelverzorgster die uit een marginale familie van twistende alcoholistische tapijtreinigers kwam.

Ik hield vooral van Sandra. Sandra was blond en mollig en onderdanig en iedereen onderschatte haar omdat ze dyscalculie had. Vooral de gildebroeders van de oude kruisboogschutter. Ze profiteerden van haar dyscalculie en betaalden veel te weinig voor hun dure degoutante koffiejenevers met slagroom.
De beentjes van Sandra waren heel kort, maar toch was ze een grote schoonheid en ze rook altijd naar vanillestokjes op de nachtkastjes van sombere gemene afatische truffelraapsters en naar aangename blijmoedige zorgeloze jachthonden die in de watten worden gelegd door hun excentrieke mensenschuwe baasje: een stugge misdaadschrijfster uit Bath. Sandra werkte in een kantwinkel achter de Halletoren, maar dat viel op den duur niet meer te combineren met het proper houden en de bar bestieren van de Sint Jorisgilde en dus vroeg Sandra me op een dag of ik haar job in de kantwinkel wilde overnemen?
Niet echt. Mijn werkloosheid beviel me goed. Ik had een zee van tijd en het was altijd lente, en helemaal geen wrede of gecompliceerde of ambigue lente. De zon scheen en ik aanbad de zon. Ik was amper suïcidaal en ik had nog geen literaire ambities.

Mijn dagen verliepen meestal volgens dit stramien: ik stond op om 11u, ik at een emmer chocomousse en een zak zure beertjes, ik dronk een paar glazen koude witte wijn, ik luisterde naar Primal Scream, ik viel weer in slaap, ik werd opnieuw wakker om 16u, ik ging met de oude kruisboogschutter naar de bouwmarkt, ik betastte koorden en boren en diamantzagen, ik verliet de bouwmarkt met gestolen schroeven en rolletjes plakband in mijn broekzakken, ik ging naar het bos met de oude kruisboogschutter, ik strooide de schroeven uit in een heksenkring, de oude kruisboogschutter zei: ‘Het is schandalig dat je steelt, je bent toch geen kind meer?!’, ik gaf de oude kruisboogschutter een klap in zijn gezicht, hij voerde me kwaad terug naar mijn huis, ik at teveel boerenpaté en keek naar mijn favoriete scène uit Dead Poets Society: de scène waarin Charlie ‘Nuwanda’ Dalton twee meisjes meebrengt naar de grot, rode bliksemschichten aanbrengt op zijn gezicht en saxofoon speelt. Een kantelmoment, een beetje later pleegt de gevoelige intelligente wanhopige Shakespeareaanse Neil zelfmoord. De groep valt uiteen, de onorthodoxe flamboyante leerkracht John Keating wordt verraden en hij moet de kostschool onmiddellijk verlaten: ‘O Captain! My Captain!’
Ik had een zwangere kat, maar geen vrienden. De oude kruisboogschutter was geen vriend. Sandra was een vriendin, maar ze moest me laten van Geert. Geert zei tegen Sandra dat ik een freak en een hoer en een herrieschopper en een brandstichter en een communist was. Dat laatste klopte niet eens.

Ik ging solliciteren in de kantwinkel achter de Halletoren. De uitbaatster had een streng antipathiek voorkomen en een korzelige stekelige familienaam: Mevrouw Pickery. Haar betovergrootvader was een beroemde beeldhouwer geweest, zei ze meteen. Maar ik kende hem natuurlijk niet! Ze leek op een kruising tussen nurse Ratched en Shelley Duvall. Ze zei dat ze had gehouden van Sandra en dat ze het verschrikkelijk had gevonden om het loon van Sandra op de rekening van Geert te moeten storten. Sandra was veel te afhankelijk van die neonazistische boef met zijn kameleons en hagedissen die beter in tropische streken waren gebleven. Ik beaamde wat Mevrouw Pickery zei, al kon het me niet veel schelen dat Sandra haar loon had moeten afgeven aan Geert. Ik was al over Sandra heen.
Ik keek rond: de winkel was volgepropt met porseleinen dierenbeeldjes en lelijke zwarte draken in sneeuwbollen. De kanten doekjes en gordijnen zaten weggestopt in kasten en laden. Je kon ook teddyberen, poppen, ridders, flessenopeners en magneten kopen in de winkel. De klanten kwamen voornamelijk uit de Verenigde Staten, uit The Bible Belt.
‘Oh wee, oh nee,’ zei ik pessimistisch.
‘Je moet neutraal zijn en doen alsof je hun religieuze fanatisme en hun griezelige geestdrift charmant en aanstekelijk vindt.’
‘That goes without saying!’
Mevrouw Pickery keek me sceptisch en misprijzend aan, maar de volgende dag mocht ik toch beginnen werken in haar minuscule kneuterige kantwinkel. Eerst een week op proef, en daarna zouden we wel zien.

De oude kruisboogschutter was extatisch toen ik hem die avond het nieuws meldde: ‘Nu ben je weer een volwaardige mens en geen profiteur! Dat is fantastisch!!’ We dronken er een paar glaasjes schuimwijn en cognac op. We dronken teveel en ik liet de oude kruisboogschutter zijn gang gaan met mijn vulva op de keukentafel. Ik kwam klaar, de tafel schokte en er vielen kralen van de lampenkap in mijn open mond.
Eén van de kralen kwam terecht in mijn rechterlong en ik kreeg een paniekaanval. Ik nam een extra milligram Xanax en plots kreeg ik zin om te snijden in mijn armen. Ik sneed te diep. De oude kruisboogschutter voerde me naar de spoedgevallendienst. Hij kreeg een plakje marmercake van een jarige verpleegster, ik niet. De nijdige taaie bleke spoedarts lapte me op en de oude kruisboogschutter voerde me terug naar huis. In de auto vroeg ik of ik in zijn logeerkamer mocht slapen die nacht. Het mocht niet, hij was me eventjes beu. Door het bloed, door de zelfverminking. Ik vroeg: ‘Hoe heette de jarige verpleegster eigenlijk?’
‘Liesbeth.’
‘Stomme naam.’
‘Ja.’

Het was nog maar middernacht toen de oude kruisboogschutter me afzette op de drempel van mijn beschimmelde huurhuisje. Mijn werk begon pas om 9u30. Ik dronk een paar teugjes Martini en kuste mijn gezwachtelde arm. Ik luisterde dertig keer naar het liedje ‘Out of Time’ van The Rolling Stones. Ik belde Nicky Dewildeman op en vroeg of ze nog eens wilde uitgaan met mij. Wild en ongeremd, met drugs en Montenegrijnse messenslijpers. Maar Nicky was een verantwoordelijke moeder nu, en ze werkte bovendien in de suikerfabriek van Oostkamp.
Uiteindelijk viel ik in slaap. ’s Ochtends dacht ik lang na over mijn kledij: kwezelachtig of rebels? Koket of ambitieus? Uiteindelijk koos ik voor een combinatie van kwezelachtig en koket. Een combinatie waar ik erg veel spijt van had toen ik de winkel betrad en zag dat Mevrouw Pickery een jeansbroek met gaten droeg en een T-shirt van Pink Floyd. Ze was zogezegd een hippie. Ik was 25 en ik kende enkel The Wall en The Madcap Laughs van Syd Barrett. Ik zei tegen Mevrouw Pickery: ‘Van Pink Floyd ken ik enkel we don’t need no education, maar het soloalbum van de tragische Syd Barrett ken ik op mijn duimpje dankzij Heleen met wie ik in de kunstschool vaak wiet heb gerookt in het Minnewaterpark, Heleen vond bijna alle muziek te mainstream maar ze had een boontje voor Syd Barrett, wie niet?! Wacht eens even… ik ken meer liedjes van Pink Floyd dan we don’t need no thought control: Wish You Were Here, The Great Gig in The Sky, One of These Days, Pigs (Three Different Ones), Fat Old Sun, Comfortably Numb en een grappig psychedelisch liedje over een fiets.’
‘Ik betaal je niet voor frivole nostalgische incoherente praatjes over popmuziek.’
Popmuziek? Ook al was het niet ik die het T-shirt van Pink Floyd droeg, ik die zogezegd enkel het liedje Another Brick in the Wall, Part II kende, toch vond ik het nodig om Pink Floyd te verdedigen: ‘Popmuziek, horror en blasfemie!! Ze waren grote vernieuwers, zonder hen geen sprake van… van… van… van andere mindere goden.’
‘Do shut up en neem de stofzuiger.’
Ik moest stofzuigen van 9u30 tot 10u. Mevrouw Pickery lapte ondertussen krachtdadig de ramen met een obsceen zeemvel. Het geluid van het zeemvel op de ruit was obsceen: fretten in een onfortuinlijke Bosnische SM-situatie. Porno waarbij niet enkel de fretten het loodje leggen, maar ook de vrouwen, de melancholische verslagen minderjarige actrices.
Na het woeste boenen ging de winkel open. Pas om 11u11 verscheen de eerste klant. Een struise vrouw uit Philadelphia. Ik was er vrij zeker van dat Philadelphia niet in The Bible Belt lag. Het lag noordelijker. Ik kende Philadelphia van de muziekvideo van Bruce Springsteen waarin een uitgemergelde Tom Hanks een seropositieve, ten onrechte ontslagen verschoppeling speelt die zich vastklampt aan lukrake hekken en zeer mismoedig naar het voetpad staart.
De struise vrouw uit Philadelphia kocht niets. Mevrouw Pickery beweerde dat het mijn schuld was, ik had de vrouw weggejaagd met mijn donkere intense blik en met mijn rare aarzelende motoriek. Gelukkig kwam er meteen daarna een groep baldadige schoolkinderen uit Birmingham de winkel binnengestormd. Ze waren verzot op de lelijke zwarte draken die gevangenzaten in zware glazen sneeuwbollen. ‘Dragons,’ zei ik. ‘Yes!! Dragons! They’re so magnificent and fierce!’ zei de leider geestdriftig en hartstochtelijk en onschuldig.
Na mijn eerste werkdag besloot ik om mezelf te belonen met een draak. De kleinste draak in de kleinste sneeuwbol. Dat had Mevrouw Pickery niet graag, dat ik plots was veranderd in een klant en dat ze mij moest bedienen, en aardig en beleefd moest zijn tegen mij.

Ik ging naar huis om mijn zwangere kat te voederen en te strelen. Ze kwam uit het asiel en ze was erg schuchter. Ik at een doos crackers met baconsmaak en daarna ging ik naar het huis van de oude kruisboogschutter om hem te vertellen hoe mijn eerste werkdag was verlopen, want hij zat natuurlijk op hete kolen. Ik nam de draak in de sneeuwbol mee. ‘Lelijk,’ zei de oude kruisboogschutter meteen. ‘Dat dacht ik eerst ook, maar een roedel roekeloze poëtische baldadige vijftienjarigen heeft mij de schoonheid doen inzien van draken.’
‘Draken bestaan niet.’
Plots dacht ik aan de gekko’s en de varanen van de neonazistische Geert, ook een soort draken maar ze spuwden geen vuur. Mythische fantastische folkloristische draken, de fabeldieren, spuwden meestal wel vuur. Prachtig en machtig, verbolgen en onoverwinnelijk. Ik begreep de vieze misprezen jongeren uit Birmingham. Ik was hun moeder niet, ik was de joviale genereuze extravagante nomadische zus uit Brugge. ‘Heb je veel kant verkocht?’ wilde de oude kruisboogschutter weten. ‘Nee, grappig genoeg niet. Maar wel veel magneten van de Halletoren en dertien porseleinen veldmuizen. De meeste klanten waren plompe godsdienstwaanzinnige vrouwen uit Mississippi en de Appalachen, maar ik kreeg dus ook die sympathieke scholieren uit Birmingham over de vloer, en een kannibalistische luchtballonvaarder uit Toulouse viel binnen net voor sluitingstijd, hij wilde de weg weten naar de dichtstbijzijnde apotheek omdat zijn dochter die in het hotel was achtergebleven verlammingsverschijnselen had aan haar voet en ook aan haar hals. Ik zei tegen hem: ‘Mais t’es complètement con! Faut aller à l’hôpital!! Vite, vite, vas-y!!’
‘Je mag Fransen niet zomaar tutoyeren,’ zei de oude kruisboogschutter streng, maar ik zag dat hij opgelucht was dat ik mijn eerste werkdag had overleefd zonder al te veel obstakels.

Na mijn proefweek kreeg ik een tijdelijk contract van drie maanden. Ik begon het naar mijn zin te hebben in de kantwinkel, en Mevrouw Pickery liet me almaar vaker alleen. Dan had ik de winkel voor mezelf en kon ik porseleinen knaagdieren en kleingeld uit de kassa in mijn broekzakken proppen. Ik was een kleptomaan toen. Eigenlijk ben ik nog steeds een kleptomaan.
Op een dag moest ik al het kant dat in de laden zat op de toonbank leggen en strijken. Strijken! Ik had nog nooit gestreken in mijn leven. De oude kruisboogschutter streek mijn kleren. Het was een woensdag en Mevrouw Pickery liet me achter met een berg kant, een strijkplank en een strijkijzer. Elke woensdag ging Mevrouw Pickery met haar mooie domme man naar de markt. Hij was een wrede hoefsmid die van Nick Drake hield. Ik voelde me een sprookjesfiguur: verander het kant in goud, noodlottige molenaarsdochter, en als het je niet lukt dan eis ik je eerstgeborene op!
Tijdens het strijken bleven er klanten toestromen, het was een drukke dag. Op een bepaald moment struikelde ik over het snoer van het strijkijzer en ik veroorzaakte een kortsluiting. Mevrouw Pickery keerde terug van de markt met haar wrede man. Ik had nog maar drie kanten gordijntjes gestreken. Het was te weinig. Mevrouw Pickery zei: ‘Mijn jobstudenten strijken sneller dan jij, sneller en beter.’ De wrede hoefsmid zei: ‘Je bent slordig en traag en lelijk.’ Ik zei brutaal: ‘Ik ben lelijk en fierce en magnificent als een draak!’ en ik spuwde eerst in het gezicht van Mevrouw Pickery en daarna op de schoentoppen van haar oppervlakkige man.

Ik werd ontslagen. Maar ik had veel bijgeleerd. Ik had (o.a.) geleerd dat cynische bitsige genadeloze winkeluitbaters zich soms vermommen als onschuldige charmante idealistische hippies. En ik had geleerd dat draken en baldadige vijftienjarigen uit Birmingham weergaloos waren.
De kat beviel en de oude kruisboogschutter wilde haar jongen naar het asiel brengen. Ik zei: ‘Waag het niet, harteloze Merlijn!’ De moederkat liep weg, en drie van de vier jongen werden geadopteerd door de ontslagen kraanmachinist uit de Annuntiatenstraat.
Ik hield Jimmy voor mezelf. Jimmy was getijgerd en meegaand, zelfs mijn moeder vond hem sympathiek.

Ik was opnieuw werkloos. Ik moest naar het arbeidsbemiddelingsbureau, schooien om een uitkering. Ik kreeg een uitkering en de zon bleef maar schijnen.
Werkloos. Het was opnieuw onproblematisch voor mij.

Over de auteur

Delphine Lecompte