Gepubliceerd op: donderdag 16 november 2023

Delphine Lecompte – Kerstfeest in de supermarkt

 

Ik werkte al meer dan vier jaar in de sinistere supermarkt te Sint Kruis, maar in het jaar 2005 was ik eindelijk bevriend geraakt met een collega en zij had me voorgesteld om dat jaar samen naar het kerstfeest van de supermarkt te gaan.

’s Ochtends moesten we nog allebei werken. De anticipatie was immens. De hare. De collega heette Inge, ze had een kamer gewijd aan beeldjes en vlaggen en stickers en postzegels en gadgets van Elvis Presley. In de supermarkt kregen we vooral flauwe Britpop en doffe verslagen liedjes van De Mens te horen. Ik vulde die ochtend pasta en rijst aan. Inge werkte schuin tegenover me in de rayon van de theebuiltjes en beschuiten. Ze kwam redelijk agressief naar me toe en zei: ‘Je mag je haar vandaag niet wassen, er ligt een film op je haar en die wil je niet kwijt. Eens je de film kwijt bent komt hij nooit meer terug.’ Inge was vroeger kapster geweest. Haar kapsel was kort maar niet modern. Ze was blond. Mijn haar was zelf geknipt, zoals een schizofrene afatische bedlegerige ex-truffelraapster het zou hebben gedaan. Ik had dun mat asblond haar. Geen brunette, geen blondine. Noch mossel noch vis.

Inge was niet populair in de supermarkt, omdat ze verliefd was op de afdelingschef en bullebak, Guy Tanghe, en omdat ze hem bijgevolg altijd naar de mond sprak en dwaze doorzichtige complimentjes aan hem gaf. Complimentjes over zijn sokken, over zijn wenkbrauwen, over zijn lijfgeur, over zijn zonnebankkleur, over zijn zomen, over zijn manchetknopen, over zijn polshorloges en over zijn kolderieke autostickers. Ze kende Guy van vroeger. Maar ze wilde niet zeggen van waar, in welke context ze hem vroeger had ontmoet. Ze deed er raadselachtig over, ze maakte er ongetwijfeld meer van dan het was.
Na onze ochtendshift zei Inge: ‘Ik ga me uren klaarmaken en dan niet meer bewegen zodat mijn kapsel niet in duigen valt.’ Dat leek me tragisch en onnozel. Ik fietste naar mijn zolderkamer in Koolkerke en luisterde naar het naïeve rebelse album ‘Generation terrorists’ van Manic Street Preachers.

Het was een week voor Kerst. Mijn moeder kwam op bezoek met pudding en smeerkaas en pistolets en een roman van Roddy Doyle. De pudding en smeerkaas en pistolets kwamen van een rivaliserende supermarkt. Ik zei tegen mijn moeder: ‘Je weet dat je daar geen boodschappen mag doen! Ik moet loyaal blijven! Straks word ik nog door jouw schuld ontslagen!’ Mijn moeder barstte in huilen uit. Ze huilde vaak. Ik gaf haar aaitjes over haar kruin, zoals je een nukkige onvoorspelbare klitterige snuivende mannetjesbizon zou strelen. Mijn moeder sprak over de gêne die ze had gevoeld toen haar peuter (mijn halfzus) Zoë in de bus naar een zwarte man had gewezen. Ze had Zoë geknepen. Later stapte er een neonazistische kiwisorteerder de bus op en hij schold de zwarte man uit. ‘Je had beter de kiwisorteerder geknepen,’ zei ik.

Mijn moeder ging weg en ik begon te masturberen. Ik gaf het vrij vlug op, ik was er nooit erg goed in geweest. Ik belde de achterlijke bakkersknecht op. Hij was bereid om me te doen klaarkomen, maar eerst moest hij nog een kreeft koken voor zijn moeder. ‘Kook dan een kreeft voor je moeder als je denkt dat haar pleziertjes voorgaan!’ De achterlijke bakkersknecht liet de kreeft leven en liep naar mijn zolderkamer. Ik deed de deur open, ik had mijn broek en slipje al uitgetrokken. Ik hield mijn dikke wintertrui en gewatteerde jas aan, de chauffage was kapot. De achterlijke bakkersknecht frunnikte met zijn vingers aan mijn labia. Ik wilde gefrustreerd en geërgerd roepen: ‘Zo zal het niet lukken, lamzak, gebruikt je tong!’ Maar plots werd ik gewaar dat het zo toch zou lukken, dat er een dijkbreuk van een orgasme op til was. Het was heerlijk, ik schreeuwde dol en krijsend en onaantrekkelijk en hees en barbaars. De achterlijke bakkersknecht probeerde mijn kreten te smoren met zijn hand. Hij schaamde zich voor mijn buur, een alcoholistische ex-duivenmelker. Als wij zijn ritselende rijstwafelverpakkingen en zijn liedjes van Paul Anka konden horen, dan kon hij toch zeker mijn extatische kreten horen. Ik zei: ‘Ritselende rijstwafelverpakkingen en liedjes van Paul Anka zijn storender en gemener dan heidense vrouwelijke orgasmekreten, trap het nu maar af en laat je niet koeioneren door je wrede decadente spilzieke moeder.’

Na het vertrek van de achterlijke bakkersknecht keek ik naar een gedubde versie van ‘Singin’ in the Rain’. De alcoholistische ex-duivenmelker klopte op mijn deur en vroeg of ik een zeeflepel had die hij kon lenen. ‘Nee, sorry. Ik ga straks naar het kerstfeestje van mijn werk. Ik werk in de Carrefour van Sint Kruis, de elektroafdeling werd onlangs uitgebreid.’
‘Dat interesseert me niet, ik wilde enkel een zeeflepel lenen,’ zei de ex-duivenmelker bot en hij draaide zich om en keerde terug naar zijn eigen kleine zolderkamer. Nog kleiner dan de mijne, maar hij had tenminste een hobby (patience).

Ik trok mijn feestkleren aan: een te wijde blauwe satijnen blouse die ik van mijn moeder had gekregen en een deftige zwarte broek met een plooi. Hoe ik aan die broek was geraakt was een mysterie. Van de achterlijke bakkersknecht had ik rode muiltjes met een kleine hak gekregen, maar ik besloot om toch mijn witte plompe werkschoenen te dragen. Ik had geen juwelen meer. Na mijn ontslag uit het gekkenhuis van Knokke vijf jaar voordien had ik al mijn zilveren armbanden en mijn groteske ringen met amethiststenen en mijn algemene koketterie overboord gegooid. Met mijn gebarsten zakspiegeltje legde ik een bruine laag (fond de teint) op mijn gezicht en ik maakte blosjes op mijn wangen. Mijn wimpers waren te dun voor mascara en de turkooizen oogschaduw die ik ooit had gekocht in een apotheek in Gent vond ik nu veel te opzichtig en te aanstellerig.

Ik had met Inge afgesproken in de fastfoodketen recht tegenover de supermarkt. Inge at vier hamburgers en een portie kipnuggets. Ze dronk echte cola, ze gebruikte haar rietje niet. Ik zei: ‘Je hebt de appetijt van Elvis tijdens zijn bespottelijke noodlottige Las Vegas fase.’
‘Elvis heeft nooit een bespottelijke noodlottige Las Vegas fase gekend,’ beweerde Inge geërgerd en hooghartig en negationistisch. Ik dronk mijn milkshake op. Ik schraapte met mijn rietje langs de bodem. Ik slurpte opzettelijk, het was een geluid dat ik associeerde met charmante baldadige kinderlijkheid en zorgeloze onschuldige kantinemuiterij. Inge stond op en ze betaalde grootmoedig voor ons beiden. Ze verliet de fastfoodketen en ik volgde haar.

Het kerstfeestje was al in volle gang. In het kleine muffe zaaltje waar we normaal gesproken om 10u onze koffie dronken en om 13u goedkope koolsalade en dinosauruskoeken aten waren de tafels aan de kant geschoven en iemand had met een witte spuitbus MERRY XMAS op een ruit gespoten en ernaast een tekening gemaakt van een slede. De slede leek op een foltertuig, een guillotine. De koffieautomaat was versierd met slingers en er hing een stroboscoopbol aan het plafond. Jimmy van de christelijke vakbond was de dj: ‘Love is a Stranger’, ‘Tainted Love’, ‘Tiger Feet’, ‘Under Pressure’.
Toen ik ‘Under Pressure’ hoorde moest ik huilen. Het kwam door het stuk waarin David Bowie zong ‘It’s the terror of knowing what this world is about’, maar ook door de bekertjes goedkope glühwein die ik te rap achterover had gekapt. Jacques van de kattenvoeding en kattenbakvulling (en van de suikerwafels als Christine een vrije dag had) troostte me in de gang. Hij troostte vooral mijn behabandjes. Ik prevelde: ‘Neuk me.’
‘Wat zeg je nu toch?! Ik ben gelukkig getrouwd, mijn vrouw is een gepassioneerde amazone en een ex-miss aardbei.’ Ik pakte het scrotum van Jacques vast en hij werd week. Ik pijpte hem in de gang, niemand betrapte ons. Jacques had een klunzige tatoeage van een ara op zijn onderbuik. Na de pijpbeurt vroeg ik: ‘Waarom een ara?’
‘Waarom geen ara? Welk dier zou jij op je onderbuik willen?’
‘Een verschrikkelijk monochroom dier: pijlsnel, bloeddorstig, glinsterend, genadeloos en zonder pluimen.’
‘Je bent raar.’
‘Jij ook.’
‘Nee.’
‘Toch wel!’
Maar Jacques had me al verlaten.

Ik spuwde op de vloer. De afdelingschef en bullebak Guy Tanghe zag het en hij vroeg streng waarom ik op de grond had gespuwd.
‘Omdat ik niet genoeg geld heb voor een tatoeage van een ara op mijn onderbuik.’
‘Je bent raar.’
‘Dans met mij.’
‘Oké.’
We dansten op het liedje ‘Lady in Red’. Jammer dat ik mijn rode muiltjes thuis had gelaten. Inge was ziekelijk jaloers toen ze me zag dansen met haar vulgaire liefdesobject. Woedend probeerde ze Guy van me weg te trekken. Guy werd kwaad op haar. Ze liep weg en hij liep haar achterna. Ik besloot ze te volgen. Ze tongzoenden op het parkeerterrein. Plots zaten we in de auto van Guy Tanghe. Inge vooraan en ik op de achterbank. Guy Tanghe stak een klagerige monoloog af over zijn vrouw die een beroemde Maltese escortdame was geweest, maar helaas nooit haar onscrupuleuze behaagzucht was kwijtgeraakt. En ze kocht veel te veel porseleinen poema’s, onpersoonlijke chinchilla’s en dure flessen balsamicoazijn.

We gingen naar een gevaarlijke discotheek. Bijna alle discotheekbezoekers waren Armeense ex-kooivechters met een indrukwekkende reeks afpersingen en brandstichtingen op hun geweten. Geen wroeging. Niemand wilde met mij dansen, het kwam door mijn onbevallige werkschoenen. Maar ook door mijn grote scheve neus en door mijn vlekkerige aangezicht. De fond de teint was bijna volledig weg, door het danszweet en de pijpbeurt. Ik dronk Martini en Inge danste wellustig met de bullebak van de droge voeding. Ik verliet de discotheek en keek naar de lelijke donkergrijze auto van de bullebak. De auto was niet afgesloten en ik deed een dutje op de achterbank.
Toen ik wakker werd keek ik in de koffer: vijftig afgeprijsde kerststronken. Ik maakte er tweeënhalf soldaat en kotste op mijn zwarte mysterieuze broek. En op de achterbank. Guy Tanghe was razend.

De volgende dag moesten zowel Inge als ik werken. Ze sprak niet meer tegen mij. Iedereen wist dat ik Jacques had gepijpt. Een getrouwde man. Het was het ergste wat je kon doen. Een taboe. Sommigen sisten achter mijn rug, maar de meesten gniffelden.
Ik werkte die ochtend in de ontbijtgranenafdeling. Na veertig minuten trapte ik het af. Op het parkeerterrein kreeg ik marihuana aangeboden van een sympathieke extravagante onderwaterlasser die een versleten T-shirt van Soundgarden droeg. Ik zei: ‘Er ligt een film op mijn haar en zolang die film er ligt is er geen vuiltje aan de lucht.’ De sympathieke onderwaterlasser gaf me gelijk.

Over de auteur

Delphine Lecompte