Gepubliceerd op: zondag 1 oktober 2023

Delphine Lecompte – Ik ontmoet de duivel

 

Ik ontmoet de duivel, hij is sympathiek
Ik ook!
We gaan samen naar een verkleedbal
Hij vermomt zich als vogelverschrikker
Ik draag een piratenkostuum, het staat me
Mijn moeder weigerde verkleedkleren voor me te kopen
Toen ik kind was, één keer deed ze een toegeving
Ze gaf me een masker van een tekenfilmcoyote
Die ik grappig en huiveringwekkend vond
Hij had het altijd gemunt op een imbeciele struisvogel
Die geriatrisch klonk en geriatrisch oogde
Maar niettemin erg snel rende en nooit werd opgepeuzeld door de coyote
Onderweg naar het verkleedbal vraag ik aan de duivel:
‘Groeit er rabarber in de hel?’
‘Ja, rabarber en niets anders.’
‘Kamelen of dromedarissen?’
‘Geen dieren, geen dieren. Dwaas wicht.’
‘Kan ik de hel nog vermijden?’
‘Nee, Delphine. Je bent te achteloos omgesprongen
Met het hart van de oude kruisboogschutter
En je hebt de achterlijke bakkersknecht wreed behandeld
Er is meer.’
Ik zeg: ‘Zwijg maar, ik weet dat er meer is
Ik weet wat ik heb aangericht
En mijn moeder? Zal zij ook in de hel terechtkomen?’
‘Ja, maar in een ander departement.’
‘De hel bestaat uit departementen?’
‘Blijkbaar.’

De duivel danst
Als een bezetene?
Nee
Traag, schuifelend, onbeholpen
Hij is een bedrieger
Ik verscheur zijn vogelverschrikkerkostuum,
Ruk de hoorns van zijn hoofd
En gooi water over zijn rood geverfde huid
Nu is hij slechts een deerniswekkende druipende vernederde
Geëxposeerde melancholische baggeraar
Ik moet al mijn opgedane kennis over de hel meteen vergeten
Departementen!
Hoe kon ik me zo laten vangen?
Ik dans
Als een bedeesde oude vrijster?
Nee
Ik dans als een pseudononchalante hongerige poolreiziger
Die net is teruggekeerd van een mislukte expeditie
En seks wil met eender wie.

Ik gebruik mijn linkerknie als lokaas
Een mystieke chrysantenkweker zegt: ‘Ik wil wel
Een brok piraat, een stevige brok om mijn tanden op stuk te bijten
Bij wijze van spreken
Ben je een jongen of een meisje?’
‘Ik ben een heks.’
‘Dat is ook goed, ik ben nooit een kieskeurige man geweest.’
De mystieke chrysantenkweker stelt een superheld voor
Die kan terugreizen in de tijd
Waar hij eventueel Azteken op de vingers kan tikken
Omdat ze zoveel mensenoffers hebben gebracht
En verder kan hij de klompvoet van Toetanchamon genezen
Maar Hitler en Jack the Ripper tegenhouden lukt hem niet
We verlaten het verkleedbal, de mystieke chrysantenkweker rukt
De ooglap van mijn gezicht
Oef of ai of foei, ik weet het even niet
We copuleren in een weide, ik kijk naar de vliegtuigen boven ons
In elk vliegtuig zitten buiksprekers met moordplannen
En touwslagers die van plan zijn om in Taiwan van geslacht te veranderen.

Ik kom klaar en denk aan de kreeft
Die de achterlijke bakkersknecht ooit voor me kookte op Kerstavond
Zijn moeder zei tegen mij: ‘Je bent lelijk, inhalig en onhygiënisch
Je verdient geen kreeft.’
Daarna ging ze een dementerende orgeldraaier gezelschap houden
In zijn tochtige zolderkamer met posters van Siberische tijgers
En een ballerina van Degas aan de muur
De moeder van de achterlijke bakkersknecht vroeg aan de dementerende orgeldraaier:
‘Hou je van tijgers?’
Hij zei: ‘Ik hou van opengesperde dansende meisjes.’
Er viel een lange stilte en tijdens die lange stilte
Toverde de orgeldraaier zijn penis tevoorschijn
Hij masturbeerde zichtbaar opgetogen en zong: ‘Oh when the saints,
Oh when the saints…’
Verder geraakte hij niet
Ondertussen probeerde de achterlijke bakkersknecht mij te vermaken
Met weetjes over gist en meel en jeeps en boxerhonden
Zijn vier thema’s
Ik stal zijn portefeuille en vluchtte het verstikkende huis uit
Het sneeuwde, de kreeft bleef onaangeroerd
Ik kocht wasknijpers en geitenkaas in een broeierige nachtwinkel
De nachtwinkeluitbater zei afkeurend: ‘Melchior en de os, count me out.’

De mystieke chrysantenkweker zegt: ‘Ik heb gisteren de lotto gewonnen
Nu kan ik eindelijk een bronzen mijnwerker, een trechter, een vogelspin
En een klavecimbel kopen
Wil jij ook iets?’
‘Nee, dingen willen is de hel
De hel wordt bevolkt door hebberige mensen
Er groeit rabarber in de hel
Maar verwacht geen dieren.’
‘Waarom zou ik in de hel belanden?’ vraagt de mystieke chrysantenkweker verontwaardigd
‘Omdat je een dwergpoedel hebt gefolterd in het bos
Ik heb het gezien, ik haat je.’
‘Ik haat jou ook’
De mystieke chrysantenkweker stuift weg
Hij laat zijn cape achter, een picknickdeken.

Nu zit ik in kleermakerszit in de weide
Ik eet haastig en verschrikt een suikerwafel
De wafel lag op de tafel van mijn kribbige dermatoloog
Mijn dermatoloog eet uitsluitend koeken en wafels die op huidaandoeningen lijken
Mijn ooglap ligt in het gras
Mijn ooglap is nat
Ik zeg tegen de ooglap: ‘Mijn grootvader van De Panne heeft me beloofd
Dat ik een aantrekkelijke vrouw zou worden met veel in haar mars
Maar ik ben een ontredderde dichter geworden die zich constant
Laat ontmoedigen door ongeduldige arbeidsbemiddelaars,
Door verbeten bureaucraten, door puriteinse steltlopers, door kille kiwisorteerders
En door dichters die goedgeluimd opstaan en een aparte kamer hebben
Om hun gezellige kabbelende constructieve verzen neer te pennen
Ik weet het: ik klink bitter
Dat ben ik toch ook!’

Ik trek de ooglap weer aan
En keer terug naar mijn huis
De weg is lang, mensen lachen me uit
Omdat ik een ooglap draag en een haviksneus heb
Gelukkig moet mijn grootvader van De Panne dit niet meer meemaken:
Mijn bespottelijkheid, mijn promiscuïteit, mijn dofheid soms
Hij zou het vreselijk vinden
Hij was nooit dof
Hij was een razende kwistige driftige tomeloze wellustige schaterlachende
Gulle verspillende morsige magische hilarische sater, ruiter, rechter,
Visser, doper, gokker, viller, stroper, sjamaan en flierefluiter
In mijn straat word ik aangesproken door de gepensioneerde stierenvechter:
‘Ga niet naar je huis, er ligt een dode chinchilla op je drempel.’
‘Een stola?’
‘Ja, een stola.’
‘Een omen?’
‘Ja, een omen.’

De gepensioneerde stierenvechter neemt mijn hand
We wandelen naar zijn woning, het is vlakbij
Hij bezit een tuba en een opgezette kolibrie
We drinken rum in de keuken
Ik zeg tegen de gepensioneerde stierenvechter: ‘Ik draag een ooglap.’
‘Dat zie ik toch?!’
Ik trek de ooglap van mijn gezicht
Precies een demonisch ei
Gebroken
Ik val in slaap en word wakker met een streepje kwijl op mijn kin
De gepensioneerde stierenvechter leest zuchtend en kreunend
Een boek over de bloemenoorlogen
Hij verdient de hemel niet, hij heeft immers stieren gespietst
Toen ze waren neergezegen bleef hij steken
Hij droeg de mooiste pailletten ter wereld.

Over de auteur

Delphine Lecompte