Gepubliceerd op: donderdag 15 juni 2023

Delphine Lecompte – Pasen met Diana Ross en een sadistische hoefsmid

 

Na het vrolijke kameraadschappelijke koesterende lommerrijke gekkenhuis van Knokke werd ik overgeplaatst naar een strenge moderne harteloze psychiatrische setting gelegen naast een industrieterrein net buiten Brugge. Er waren veel regels in het nieuwe koude gekkenhuis, en veel plichten en verantwoordelijkheden. Wij, de gekken, moesten zelf koken, onze kleren wassen in de wasserette van het gekkenhuis, turnen en gewicht verliezen, elkaar wakker maken om te ontbijten, ons bed maken, onze kamer poetsen… Er waren zelfs geëvolueerde gekken die in de buitenwereld computercursussen volgden en solliciteerden.

Omdat ik zelden opdaagde voor de gymnastieklessen, vaak wegliep, te laat opstond en mijn kleren weigerde te wassen werd ik vaak gestraft. Tijdens het verlengde Paasweekend mochten de andere gekken drie dagen naar huis, maar ik moest binnen de grenzen van het gekkenhuis blijven. Het was een immens terrein met verschillende paviljoenen: een paviljoen voor de jeugdige gekken (mijn paviljoen), een paviljoen voor afstotelijke depressieve dertigers en veertigers, een paviljoen voor onstuimige bipolaire dertigers en veertigers, een paviljoen voor doffe drankverslaafde dertigers en veertigers, een paviljoen voor guitige pedofiele vijftigers en zestigers die op het punt stonden om zich aan minderjarige Roemeense lijmsnuivers te vergrijpen, een paviljoen voor schizofrene vijftigers en zestigers die bijna een wurgmoord hadden gepleegd, een paviljoen voor narcistische vijftigers en zestigers met theatrale en manipulatieve neigingen, een paviljoen voor pyromane vijftigers en zestigers die in contact waren gekomen met het gerecht, en een paviljoen voor alle gekken die ouder waren dan zeventig en nooit meer zouden genezen. Wij, de jonge gekken, spotten genadeloos met de oudere gekken wanneer ze op het grasveld djembé speelden of papier-maché paradijsvogels maakten of in een kring Imagine zongen met lage gelaten zoemende stemmen en een matte gesedeerde onderdanige oogopslag.
Het was een schrikbeeld. Een waarschuwing. Een horrorscenario.

Ik was niet de enige gestrafte tijdens het verlengde Paasweekend: mijn paviljoengenoot Inge (een stugge kaalgeschoren Kroatische overleefster van incest en Noord-Franse massagesalons) en vier sympathieke pedofiele vijftigers moesten ook binnen de grenzen van het gekkenhuis blijven. Op Pasen aten we allen samen in de kantine asperges met hardgekookte eieren. Er zaten deskundigen bij ons aan tafel om potentiële risicovolle vriendschapsbanden te saboteren en in de kiem te smoren: psychiater, gek, verpleger, zorgkundige, gek, verpleger, diëtist, gek, verpleger, logopedist, gek, maatschappelijk assistente, verpleger, gek, psycholoog, verpleger, gek, ergotherapeut, volleybaltrainer was de tafelopstelling. Ik zat tussen de logopedist en de maatschappelijke assistente. Ze spraken over me heen, ze spraken schertsend over de stem van Tom Waits. Ook al mocht het niet toch vroeg ik op een bepaald moment aan de meest joviale pedofiele vijftiger: ‘Waarom ben je gestraft?’
‘Niet antwoorden!’ schreeuwde de psychiater. Maar de joviale pedofiele vijftiger antwoordde toch: ‘Een onschuldige brief van mijn elfjarige nichtje.’
‘Ze is je nichtje niet en we tillen zwaar aan de naaktfoto,’ zei de kaarsrechte graatmagere korzelige psycholoog. ‘Ze droeg een slipje met kersen!’
‘Dat is toch onschuldig?!’ zei ik luid, verontwaardigd. ‘Zwijg en eet!’ beet de psychiater ons toe. Ik knipoogde naar de joviale pedofiele vijftiger en hij knipoogde vriendelijk terug. Zo was het goed.
Maar de asperges kreeg ik niet binnen: ik worstelde met de draderige vezelachtige structuur. En ook de hardgekookte eieren waren te lastig. Vooral de dooier die er bedrieglijk smeuïg en glad uitzag, maar in werkelijkheid droog en korrelig was. Levensgevaarlijk! Ik ging dan ook met grote honger van tafel.

Ik verbrak de regels voor de zoveelste keer en liep koortsig naar het benzinestation dat vlakbij de psychiatrische setting lag. Ik kocht vier exorbitant geprijsde chocoladetabletten van tweehonderd gram en een doos appelsap. Ik werd betrapt en de hoofdverpleger (Alex) verlengde mijn straf. Gelukkig mocht ik de vier chocoladetabletten houden. Er werd vreemd genoeg zwaar getild aan de doos appelsap en ik moest de doos uitgieten in het verpleeglokaal onder het strenge toezicht van hoofdverpleger Alex en zorgkundige Trui. Daarna moest ik een extra antipsychoticum innemen en werd ik verbannen naar mijn kamer. De andere gestraften mochten, als ze dat wilden, gebruikmaken van de televisiezaal en het knutselhok. In mijn kleine kale beige kamer maakte ik de vier tabletten soldaat aan het kleine tafeltje waarop twee boeken lagen: Bezorgde ouders van Gerard Reve en Carrie van Stephen King.
Ik had één muziekalbum: Diana Ross’ Greatest Hits. Het was meer dan genoeg: ‘Reflections of/The Way life used to be/Reflections of/The love you took from me.’ Ik hield van haar sensuele agressieve melancholie en van haar onuitstaanbare bitsige reputatie. Op de cd stond een naaktfoto van Diana Ross in kleermakerszit, maar ze had een beestachtige weelderige onbeheersbare fabelachtige aanbiddelijke haardos zodat het leek alsof ze een luxueuze bontmantel droeg. Of een holbewoner was. Diana Ross was Bijbels en primitief en sjamanistisch en keizerlijk en zalig en corrupt en heilig en decadent. Ik kuste vurig haar hooghartige wangen en haar brutale combattieve kin. Het was een ritueel dat me kalmeerde.

Mijn moeder kwam op bezoek en ze vroeg me sinds wanneer ik dweepte met Diana Ross. Ik voelde haar aversie en ik borg de cd meteen op. Verlegen en schuldbewust, alsof ik mijn moeder had verloochend. Mijn moeder overhandigde me een lelijke babyblauwe regenjas, ze droeg dezelfde jas. Ze gaf me ook een tros druiven en een adresboekje met een tekening van het konijn uit Alice in Wonderland op de voorkant, maar ik hield niet van druiven en ik had geen kennissen om in het boekje te zetten. Mijn moeder bleef niet lang, ze was net bevallen van haar tweede boorling en ze wilde zoveel mogelijk tijd spenderen met het godenkind. Begrijpelijk. Irritant doch logisch. Ik wilde het godenkind vergiftigen. Gelukkig heb ik die wens nooit uitgesproken, toen in het gekkenhuis. De boorling was zes maanden en ik was 19 of twintig.

De sadistische hoefsmid belde me op, hij was mijn minnaar en mijn beul. Vooral mijn beul. Ik had hem leren kennen in het gekkenhuis van Knokke waar hij elke dag zijn broer (een kleine dappere gokverslaafde croupier met een potloodsnorretje) bezocht. Op een dag had hij mij een minuscule flacon geurwater (lelietjes-van-dalen) uit een apotheek gegeven, en ik was op slag voor hem gewonnen. De gokverslaafde croupier had me nog gewaarschuwd: ‘Mijn broer is gevaarlijk, hij is een verwoester van zielen.’ Ik had gegiecheld, omdat het zo plechtig en zo lyrisch had geklonken: een verwoester van zielen. Het was helaas de nagel op de kop. De sadistische hoefsmid zei: ‘Ik kom je oppikken, we maken een uitstap.’
Ik liep voor de zoveelste keer weg. Het schemerde al. De sadistische hoefsmid pikte me op tegenover een volkse trouwzaal in Sint Pieters. Hij stak veertig minuten de draak met de lelijke babyblauwe regenjas die ik niet eens aanhad maar op mijn schoot had gelegd in een bolletje. In Ruddervoorde gooide de hoefsmid mijn nieuwe regenjas het raam uit. We sliepen in de auto. De hoefsmid maakte me twee keer wakker voor een pijpbeurt.
Toen kwam de zon op en de hoefsmid reed naar een bakkerij in Maldegem, hij kocht drie boterkoeken voor zichzelf. Na zijn ontbijt zei hij: ‘Nu gaan we een caravan kopen in Wetteren, je moet doen alsof je mijn dochter bent.’ Maar de oude man die de caravan verkocht dacht dat we een gehuwd koppel waren. De sadistische hoefsmid was 23 jaar ouder dan ik. De caravan was een gammel gelig knerpend misbaksel met stickers van Scandinavische pretparken op de achterruit. Op de terugweg reed de hoefsmid een bospad in en toen moest ik me uitkleden. Hij penetreerde mij anaal met een koolrabi, speciaal voor de penetratie meegebracht op uitstap. Hij spuugde op mijn sacrale wervels en liet me liggen op mijn buik. Hij reed weg.
Ik huilde niet. Ik trok mijn kleren weer aan en plots haatte ik de bomen, de specifieke bomen die me omringden: beuken en platanen. Maar ik kon het niet volhouden, zeker niet toen ik een bloedmooie atletische rode eekhoorn in de gaten kreeg. Ik zei luidop: ‘La ardilla roja.’ Het betekende ‘de rode eekhoorn’, maar het was ook een film die een cultsucces was geweest in 1993 en waar ik met mijn toenmalige beste vriendin Frauke naar was gaan kijken. Ik was toen vijftien. Mijn moeder had de film met de grond gelijkgemaakt, ze haatte mijn vriendschap met Frauke.

Ik kreeg een lift van een zwaarlijvige ontslagen kraanmachinist die in geuren en kleuren vertelde over de endeldarmproblemen en bijhorende fecale incontinentie van zijn vader, een honderdjarige bietenboer uit Beernem. Hij was op weg naar zijn vader, maar hij zou mij eerst afzetten aan het gekkenhuis. Het was een grote omweg voor de barmhartige Samaritaan. ‘Waarom ben je opgenomen in het gekkenhuis?’ vroeg de ontslagen kraanmachinist. ‘Je mag het enkel een gekkenhuis noemen als je er zelf hebt gelegen,’ zei ik streng en moraliserend. ‘Ik heb er gelegen.’
‘Oh.’
‘Dus vraag ik opnieuw: waarom ben je opgenomen in het gekkenhuis?’
‘Anorexia, zelfverminking, verzonnen verkrachtingen, echte verkrachtingen, pyromanie, winkeldiefstallen, kannibalisme en drankmisbruik.’
‘Wauw!’
‘Ik weet het…’
‘Ben je van plan om te genezen?’
‘Nee.’
De ontslagen kraanmachinist waardeerde mijn eerlijkheid. Ik wilde hem pijpen omdat hij een omweg had gemaakt voor mij, maar hij sloeg de pijpbeurt af. Hij aaide mijn kruin alsof ik een imbeciele doofstomme kater was. Het was prettig. ‘We houden contact!’ riep hij toen hij wegreed naar zijn vader de bietenboer met de complexe endeldarmproblemen met bijhorende fecale incontinentie.

Ik betrad schroomvallig het paviljoen van de jeugdige gekken. Er was veel rumoer. Iedereen sprak over mij. Er stond een politieagent in mijn kamer. ‘Hallo! Ik ben terug! Er is geen vuiltje aan de lucht!’ zei ik gespeeld optimistisch. Mijn straf werd nogmaals verlengd en ik moest aan de agent vertellen hoe ik aan de bloedvlekken op mijn turnsloffen en jeansbroek was geraakt. De agent was sympathiek, hij zag mijn exemplaar van Carrie op het tafeltje liggen en hij zei: ‘Mensen zeggen altijd over Carrie: de film is beter dan het boek, maar ze vergissen zich.’
‘Ja!! Ze vergissen zich!’
‘Wil je spreken over het bloed?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Oké.’

Over de auteur

Delphine Lecompte