EI 222: Shari Van Goethem – er leven spreeuwen onder haar huid
er leven spreeuwen onder haar huid
tijdens een van haar slapeloze nachten trekt ze de vogels eronderuit
’s ochtends vind je haar onder veren, botten, bekjes, haar handen
onder het bloed, ze kijkt je aan alsof ze wilt zeggen dat ze nu wel
blijven moet
zo liggen jullie samen
wakker in het grote bed
jij wacht op een winter die zich aan ramen zet, gelooft
dat spreeuwenwolken in eeuwige nevel
ontstaan
aan verlangen alleen groeien nochtans zelden vleugels
____
Het klinkt als een verklaring voor onbegrepen inclinaties uit de mond van een mysticus of orakelende heremiet: ‘er leven spreeuwen onder haar huid’. Er broeit duidelijk iets bij de vrouwelijke antagonist. Maar wat? Waarom ‘spreeuwen’? Waarom zwarte, geregeld krijsende, vaak in grote zwermen waar te nemen trekvogels? Het moet iets overweldigends zijn. Iets wat blijkbaar komt en gaat totdat het ’s nachts culmineert tot een kwelling die ‘haar’ de slaap ontneemt. Net zolang tot ze er slagvaardig korte metten mee maakt. De zwerm bleek grijpbaar. Soms schenkt pure wanhoop ons bovennatuurlijke krachten.
Hoezo is de afrekening met haar demonen of onrust zo bloedig? Zouden losgelaten spreeuwen terstond wederkeren of spoedig remigreren en zich opnieuw een weg pikken door haar tere huid? Misschien lezen we hier over een scharnierpunt, een uitzonderlijk trefzekere beslechting die het verdere verloop van de persoonlijke geschiedenis zal tekenen. ‘Ze’ lijkt niettemin van elke aansprakelijkheid ontheven. Met woorden communiceert ze niet en ’s ochtends lijkt ze overgeleverd aan de bekommering van de protagonist.
Onder de vogelresten ligt waarschijnlijk de jonge dochter van een moeder door wier ogen we dit gedicht lezen. De bundel waarin dit gedicht staat, Tere Stengels, staat in ieder geval op talrijke momenten een moeder-dochterlezing toe. Ook het omslag is hiermee in lijn: we zien een jonge vrouw met de uitdossing en de serene doch intense overgave van een Shaolinmonnik, die met zwarte klapwieken als benen een onbevattelijke zuigeling in haar armen balanceert.
De bundel vertoont opvallend veel interne samenhang en complementariteit. De verzen voeden elkaar, worden door kruisverbanden gestut. Geregeld nemen gedichten in Tere stengels rollen aan die ze alleen ten opzichte van elkaar kunnen hebben, zoals een moeder alleen een moeder kan zijn door haar kind en een kind alleen daadwerkelijk kind kan zijn onder moederlijke hoede. Het centrale thema ‘moederschap’ wordt door Shari Van Goethem dikwijls gecombineerd met ontreddering, wanhoop, schuldgevoelens, moedeloosheid en verwarring. Ter verrijking voert de dichteres een breed scala aan terugkerende symbolen op: allerlei hemellichamen, de zee, holtes, adem of wind of zuigen, zwemmen, bossen, steenkool, ogen. En niet te vergeten: karkassen, letterlijk onderhuidse dingen en allerhande dieren, met name vogels.
Uitslapen is er niet bij voor de jonge moeder in dit gedicht. De kleine dochter synthetiseert een onverschrokken levenskracht met een doorlopende afhankelijkheid. Het lijkt de protagonist soms tot wanhoop te drijven, die uitmondt in een onuitgesproken fantasie van een terugkeer naar de tijd voor haar ouderschap. Misschien vervloekt ze bij vlagen en heimelijk het onstuitbare tumult in het gestel van haar kleintje. Haar wakker doch sereen aantreffend in de morgen, heeft blijkbaar iets ijselijks. Alsof het jonge kind zich bovenop haar buitenproportioneel aandoende vitaliteit nu ook van ontijdige zelfdiscipline meester heeft gemaakt. De moeder beantwoordt de stilte zwijgend en neemt haar kind bedompt mee naar haar bed, waar geen van beide de slaap vat.
Onder de dekens hoopt de jonge moeder op de winter. Niet verder dan de vensters van haar huis, maar nabij genoeg om de spreeuwen definitief tot een vlucht zuidwaarts aan te zetten. Veel vertrouwen in de beslissendheid van de binnenhuidse slachtpartij van haar dochter lijkt ze dus niet te hebben. Mogelijk hebben de spreeuwen zich na eerdere verloren veldslagen uitermate veerkrachtig betoond. Wat geboren wordt uit ‘eeuwige nevel’, uit de astronomische gaswolken in de diepte van het verleden en het universum, heeft een weinig tijdelijk karakter.
Maar alleen verlangen naar dergelijk uitsluitsel zal niet volstaan. Vleugels, als instrumenten van trotsering, kent de vermoeide moeder nu voornamelijk van de onwelgevallige rusteloosheid van haar dochter. Om zelf dergelijke gezwindheid te incorporeren, zal ze echter ook moeten handelen. Hoe laat dit gedicht open. Wellicht omdat de protagonist hier niet zeker van durft te zijn, onzeker als ze is door de acute omvang van de moederlijke verantwoordelijkheid. Waar ze haar dochter moet overvleugelen, voelt ze zich al te vaak vleugellam. En schuldig: op bladzijde 49, in een gedicht beginnend met de aanspreekvorm “moeder”, dicht Van Goethem: “de vogellijkjes zijn de hare / op een dag zal ze het ontdekken”. Als enige toerekeningsvatbare in haar tweepersoonszwerm kan ze de beroering van haar kind maar wat gemakkelijk aan zichzelf toeschrijven. Of dit terecht is, laat de dichteres uiteraard eveneens in het midden. Poëzie is geen exercitie in moraliteit. Maar zoals in kosmische nevels verschillende pilaren van stof om elkaar cirkelen alvorens ze consolideren tot een vaster, gestroomlijnder geheel, zo zal ook deze moeder-dochterverhouding waarschijnlijk geleidelijk aan robuuster en wederkeriger worden. De onrust zal tanen, de zwerm zal slinken. Om te eindigen met hoogstens regelmatig een enkele spreeuw aan het raam.
Tere stengels
Shari Van Goethem
Uitgeverij Vrijdag
ISBN 9789460018220