Gepubliceerd op: vrijdag 12 juli 2024

Poëzie voor poëziemijders

 

Ik was bij Querido om te vragen of het niet eens tijd werd voor een nieuwe bundeling van mijn kindergedichten, na Jij met mij en Wit als een wat uit 2017 en 2018 alweer. Querido is zowat de enige die kindergedichten uitgeeft en in hun stal hebben ze zulke kanonnen als Edward van de Vendel en Pim Lammers, waarbij mijn verkoopcijfertjes wat bleek afsteken. Maar, zei ik, ik heb rijm en ritme, en dat is de oorsprong, het alfa en omega niet alleen van de kinderdichtkunst, maar van de taal tout court en absoluut – klanken, daarmee zijn we begonnen: er is niets mooiers dan rijm en ritme, kinderen kunnen zich er dronken aan laven, ze leren taal aan de hand van onzinwoorden, rijmpjes, versjes, liedjes, al vanaf de eerste geluiden die ze in de baarmoeder opvangen. Rijm en ritme zijn het heerlijkste wat we kinderen kunnen bieden! En helemaal als het flauwekul is en vrolijk. Ja, dat kon allemaal wel zo zijn, kreeg ik als antwoord, maar sinds Annie M.G. Schmidt denkt iedereen dat het makkelijk is en dat het zijn tijd heeft gehad, niet alleen rijm en ritme maar ook lichtvoetigheid en onzin. Wat serieus is wordt serieus genomen, helaas. En daarom zitten we nu dus met filosofisch angehauchte ditjes en datjes die voor kinderpoëzie moeten doorgaan, dingen die alleen oersaaie volwassenen aanspreken want ik weet zeker dat geen kind er ene reet aanvindt, of hoogstens zal doen alsof om een wit voetje te halen, de slijmjurk. Geen kind zal als vanzelf die niet-rijmende, niet-ritmische gevoelige lieve tegeltjeswijsheden van de hedendaagse kinderdichters uit zijn hoofd leren, geen kind zal er dus ook maar iets van leren, van die dompers waar je broek van afzakt. Tja, zo was het misschien wel, maar wat doe je eraan? was het antwoord. Wat doe je eraan?! Wat doe je eraan?! Wél leuke dingen uitgeven natuurlijk. Maar zo werkte dat niet. Ze gaven alleen uit wat verkocht werd en alleen verkocht werd wat ze uitgaven. Het was al zo’n moeilijke markt, de kinderpoëzie. Ja, vind je het gek met al die troep die er verschijnt? (Het was geen heel vruchtbaar gesprek.) Zelf serieus zijn moest ik ook maar uit mijn hoofd zetten, want dat was me nu eenmaal niet gegeven. En niet-rijmend en niet-ritmisch lukt me ook niet. Maar – bedacht ik op de fiets naar huis – ik kan wel proberen rijm en ritme te verstoppen, te verbergen, de kunst weg te moffelen zodat je het niet meteen ziet. In proza te veranderen dus. Dat lukt niet met alle gedichten, maar bij de meer verhalende valt het misschien niet eens meteen op. Kijk maar. (Nu heb ik het natuurlijk verraden, maar het gaat om het idee.) Dit ‘verhaal’ heet We waren er bijna.

We waren er al bijna, dat zeiden ze althans. Je zag het stadje liggen, de kerk en torentrans. Door de velden liepen we, recht naar het stadje toe. De hele dag al liepen we, en we waren moe. We hoopten er te komen voor zonsondergang. We konden het zien liggen: nu duurde het niet lang. Ergens in de verte hoorden we een trein. Die zal toch ook wel bijna aangekomen zijn? We liepen en we liepen, maar schoten maar niet op. Niks kwam het stadje nader, geen centimeter, nop. We gingen harder lopen. De dag was haast voorbij, maar het stomme stadje kwam niet dichterbij. Integendeel, al liepen we nog zo hard en vlug, het stadje week steeds harder en vlugger van ons terug. Buiten adem stopten we en toen zagen we het pas: hoe dichter bij we kwamen, hoe verder weg het was. Toen gaven we het op en draaiden we ons om, en kijk: daar stonden we pardoes in de bebouwde kom.

Dat schrikt een doorsnee poëziemijder toch minder af dan dit:

We waren er al bijna,
Dat zeiden ze althans.
Je zag het stadje liggen,
De kerk en torentrans.

Door de velden liepen we
Recht naar het stadje toe.
De hele dag al liepen we,
En we waren moe.

We hoopten er te komen
Voor zonsondergang.
We konden het zien liggen:
Nu duurde het niet lang.

Ergens in de verte
Hoorden we een trein.
Die zal toch ook wel bijna
Aangekomen zijn?

We liepen en we liepen,
Maar schoten maar niet op:
Niks kwam het stadje nader,
Geen centimeter, nop.

We gingen harder lopen:
De dag was haast voorbij.
Maar het stomme stadje
Kwam niet dichterbij.

Integendeel, al liepen we
Nog zo hard en vlug,
Het stadje week steeds harder
En vlugger van ons terug.

Buiten adem stopten we,
En toen zagen we het pas:
Hoe dichter bij we kwamen,
Hoe verder weg het was.

Toen gaven we het op
En draaiden we ons om,
En kijk, daar stonden we pardoes
In de bebouwde kom.

Over de auteur

Robbert-Jan Henkes