Gepubliceerd op: vrijdag 25 oktober 2024

Frederik de wrederik gecloseread

 

Die Geschichte vom bösen Friedrich heet het tweede gedicht in Der Struwwelpeter van Heinrich Hofmann uit 1845, tenminste als we de volgorde en de samenstelling van de eerste edities buiten beschouwing laten, maar ons bij de latere, klassieke houden. Het gedicht telt in het Duits dertig regels, maar ik laat het Duits even voor wat het is. Het gaat me om het closereaden van de Nederlandse gedichten.

Negen heb ik er voor me, twee hele handenvol min een afgebeten vinger. Razoux uit 1848, Agatha uit 1893, Van Leent uit 1896, Oom Gus uit 1903, een anonymus uit 1927, Freddy Last uit circa 1930, Riemens-Reurslag uit 1943, Luursema uit 1969 en Kuijper uit 2000.

Volgen ze.

1_vombösenfriedrich_hoffmann

 

Razoux – De Geschiedenis van den wreeden Jan

De wreede Jan, – de wreede Jan,
Dat was een regte dolleman. –
Ving hij een’ vlieg, die slechte guit,
Dan trok hij haar de vleugels uit;
Zijn speelgoed sloeg hij kort en klein;
Geen’ kat kon veilig bij hem zijn;
En hoort eens aan, hoe stout was Jan!
Hij sloeg zijn’ lieve zus Marian.

Bij zek’re pomp stond eens een hond,
Die water slurpte met zijn’ mond;
Daar kwam de wreede Jan weêraan,
Om met zijn zweep Fidel te slaan.
Die arme hond, die jankte zeer,
Maar Jan, die sloeg hem telkens meer,
En schopte ’t beest wel twintig keer.
Hap! – greep hij Jantjen’s kleinen voet,
En beet er in tot op het bloed;
Jan gilde ’t uit van pijn en schrik,
En schreide bêi zijn’ oogen dik.

Toen lag men Jan in ’t bed ter neêr,
Zijn voet deed hem geweldig zeer; –
De dokter gaf hem, voor zijn’ pijn,
Een’ flesch vol bitt’re medicijn.

Terwijl de slimme hond nu zag
Dat Jantje nog te slapen lag,
Zoo nam hij aanstonds flesch en taart,
En at en dronk regt naar den aard.

Er zit, moet ik tot mijn verrassing zeggen, heel weinig vulsel in. Aleen bij die slechte guit spelen mijn smaakpapillen op, en je blijft natuurlijk stopwoordjes voor het ritme houden als kleinen (voor voet), geweldig (voor zeer) en aanstonds. Maar die worden goedgemaakt door memorabele regels en wendingen, die misschien niet allemaal zo bedoeld zijn door Razoux, maar toch. Een regte dolleman ben ik altijd blijven onthouden – bewijs dat gedateeerde vertalingen helemaal niet slecht hoeven zijn: je steekt er nog eens wat van op. Die water slurpte met zijn mond klinkt door zijn klungeligheid heel aardig en leuk in de oren. Dat die onbestemde een hond plotseling de naam Fidel krijgt vind ik dan weer niet kunnen. Heeft wrede Jan de hond dan nog even snel zijn naam gevraagd voor hij het dier ervan langs gaf? De pseudo-precisie van En schopte ’t beest wel twintig keer vind ik ook grappig. Het einde, opgestaan is plaatsvergaan, duurt gelukkig maar vier regels. Vreemd is nog steeds de plek van de hond in het geheel: is het een onbekende hond, is het een bekende buurhond met de naam Fidel, of is het de hond van huize Jan? Een tekstueel probleem: Toen lag men Jan in ’t bed ter neêr is later veranderd in Toen leî men Jan etc., maar verder bleef de tekst hetzelfde. Terwijl Hoffmann in 1853 de tekeningen had bewerkt en aan dit gedicht vier regels had toegevoegd met – horende bij de nieuwe tekeningen – een rol voor de rijzweep aan het slot van de tweede en vierde strofe.

 

2_agatha

 

Agatha – Hein de Dierenkweller

Hein laat nooit een dier met rust,
      Dieren plagen is zijn lust.
De angst der moedergans is groot,
      Een der kleintjes ligt reeds dood.
Hier neemt hij de poes ter hand,
      ’t Arme dier schreeuwt moord en brand.
Nu heeft hij een zweep gemaakt,
      Waar hij Anna zelfs mee raakt.

Ha! een hond! wat een plezier!
      Vrees’lijk slaat hij ’t arme dier,
Maar die pret was gauw gedaan,
Woedend valt hem Caro aan.

Zet de tanden in zijn been,
      Bijt hem door de kousen heen,
Uit is nu voor Hein de pret
Daad’lijk moet hij naar zijn bed.

Hij klaagt: “dokter, ’t doet zoo’n pijn,
      Wanneer zou het beter zijn?”
“Ja, mijn jongen, ’k weet het niet,
’t Gat is diep, zooals je ziet.”

Wat Mama had klaargemaakt
      Werd door hem niet aangeraakt,
Caro denkt: een goede straf!
Smult en likt de borden af.

Het zijn geen bijzondere of bijzonder wrede rijmpjes. Alleen de tweeregelaar over de gans met het dooie kleintje is goed gevonden, beeldend en van de weeromstuit toch stiekem een beetje grappig, ‘Een der kleintjes ligt reeds dood.’ Maar regels als ‘Uit is nu voor Hein de pret’ en loze, nietszeggende antwoord van de dokter maken het verhaal zo kort als het is heel erg langdradig. En dan is er nog de bijkomende verwaaring: wie is Caro, een hond, een willekeurige, zoals je eerst denkt, of is het toch hun hond? Waarom dan niet van ‘Ha! een hond!’ ‘Ha! de hond!’ gemaakt?

 

3_vanleent_uitsnede

 

Van Leent – Wreede Piet

Een booze jongen ziet gij hier!
Hij vangt de vliegjes uit pleizier,
            En trekt ze poot en vleugels af
            Eer hij ze aan de spinnen gaf.
Hij deed zijn moeder veel verdriet,
Zij schreide vaak om wreede Piet
            Die in zijn luimen niets ontzag;
Want zonder meelij of gevoel,
Sloeg hij haar poesje met een stoel –
Tot zij voor dood ter neder lag!

Eens, sloeg hij ook een vogel dood
Toen brak hij haast den hond zijn poot,
Dien hij zoo bitter lijden deed;
Maar ’t hondje altijd zacht en goed,
Werd op den wreedaard zoo verwoed,
Dat hij hem in de beenen beet!
Daar ligt hij nu in ’t bed ter neer,
En klaagt: “mijn been doet ach! zoo’n zeer!
De dokter zit er lachend bij,
En geeft hem bitt’re artsenij,
En zegt: “gij hebt die straf verdiend,
Gij wreede knaap, en niemands vriend!

De hond smult van de leverworst.
En laaft, aan zoete wijn, zijn dorst!

De zweep, waar Pieter hem meê sloeg,
En die hij meê naar huis toe droeg,
Vergeet hij heel zijn leven niet:
Want ’t is de zweep van wreede Piet!

Curieus. In deze vertaling lijkt het eerder of Van Leent onbewogen een natuurfenomeen beschrijft – de wreedheid – dan dat hij die aan de kaak stelt. Hij neemt ons mee door de dierentuin. Een booze jongen ziet gij hier! Hij verzwakt ook, want dat Piet zijn zus of de sloof des huizes sloeg is bij hem verdwenen. Wel sloeg hij haar poesje met een stoel – waarbij je je afvraagt op welk poesje Van Leent doelt, want de felis felis is niet met een stoel bewerkt maar met een steen vermorzeld, getuige de afbeelding. De benenbijterij is ook niet direct invoelbaar helaas. Wel leuk is dat de dokter de wrede knaap hartelijk uitlacht en hem zegt dat het zijn eigen schuld dikke bult is. Dat is pas wreed!

 

4_andriessen_uitsnede

 

Suze Andriessen – De ruwe Hein

Een nare jongen was die Hein!
Hij zat vol booze streken,
Geen vliegje liet hij zelfs met rust,
En dat’s een leelijk teeken.
De stoelen danste hij kapot,
Poes wierp hij van de trappen,
En toen de meid er iets van zei,
Gaf hij haar duchtig klappen!

Fidel had dorst en dronk eens wat,
Maar nauw zag Hein het diertje,
Of hij riep uit: “Komaan, dat’s goed,
Dat is weer een pleiziertje”.
En ruts daar knalde fluks de zweep,
Maar vóór Hein kon ontsnappen,
Daar nam Fidel zijn kansje waar,
Hem in zijn kuit te happen!

Hein schreeuwde moord en brand.
Men liet een dokter halen,
Die kwam en zei: “Ons Heintje moet
Naar bed toe, zonder dralen!”

Daar ligt hij nu en lijdt braaf pijn,
Moet nare drankjes slikken.
Maar ’t hondje denkt: “Zoo is het goed!”
En gaat Hein’s bord aflikken.

Een vertaling vol met veroordelende woorden en zinnen, nare jongen, booze streken, leelijk teken, duchtig klappen. De wreedheid spat er niet echt van af, de hondebeet lijkt onschuldig, en de wandader kan braaf liggen pijn lijden. Gemiste kansen. Ook niet bijdragend aan de spanning is het slappe rijmschema, abab. Aan zo’n wreedaard kan geen kind een voorbeeld nemen.

 

5_oomgus_1-4

 

Oom Gus – De geschiedenis van Klaas de plaaggeest

Die Klaas, die Klaas,
Dat was een plagersbaas!
Hij maakte thuis de vliegjes buit
En trok hen wreed de vleugels uit,
Sloeg stoelen stuk en vogels dood
En gooide poesje in de sloot.
En denk eens, hoe ’n plaag hij was:
Hij sloeg z’n zusje! Is ’t niet kras?

Eens vond hij bij een sloot een’ hond,
Die kalmpjes daar te drinken stond.
Klaas kon het beest niet laten staan
En sloop zacht op den hond toen aan,
Dien hij op eens een stokslag gaf
En meer daarna – ondanks ’t geblaf – !
Het arme beest, het sarren moe,
Vloog eensklaps op Klaas’ beenen toe
En beet, dat Klaasje brult van pijn!
Dan moest hij maar geen plaaggeest zijn!
De hond sprong snel over een hek
En droeg Klaas’ stok weg in den bek.

En toen, tot einde van de pret,
Moest Klaas met ’t zeere been naar bed.
Hij leed drie weken bittre pijn,
En slikte nare medicijn.

De hond eet nu zijn buikje rond
Aan ’t geen voor Klaas op tafel stond:
De peperkoek, de leverworst –
En dronk Klaas’ melk op voor den dorst!
De stok houdt hij zorgvuldig vast –
Had Klaas toch beter opgepast!

Een plagersbaas is wat eufemistisch gezegd. Sowieso ademt deze versie een vanalphense sfeer. Al die uitleg, ondanks ’t geblaf en dat de hond het sarren moe was (ook al zo eufemistisch gezegd), de tussentijdse moraalridderij van Dan moest hij maar geen plaaggeest zijn. Dat de zweep in een stok is veranderd en de kat in de sloot verdwijnt is alleen mogelijk omdat Cornelis Spoor er nieuwe prenten bij maakte. Ja, zo kan ik het ook!

 

6_leeuwardernieuwsblad_uitsnede

 

In februari 1927 verscheen als kinderbijlage van het Leeuwarder Nieuwsblad een complete Piet de Smeerpoets in de vertaling van Razoux, op drie na, die geheel opnieuw vertaald zijn. Wie de hervertaler is wordt er niet bijgezegd, en waarom er hervertaald moest worden is ook onduidelijk. De vertaling gaat zo:

NN – De geschiedenis van Frits Wreedaard

Frits Wreedaard was een deugeniet,
Met recht een allemans verdriet;
Het kwaaddoen was zijn lust en leven
En dier en mensen moest voor hem beven.
Ving hij een vlieg, hij trok haar laf
De pooten en de vleugels af;
Geen stoel in huis had meer een poot;
De kleine vogels joeg hij dood;
En eens, toen zus hem iets kwam vragen,
Heeft hij haar met de zweep geslagen.

’t Gebeurde eens op een zomerdag,
Dat Frits zijn Bello drinken zag
Van ’t frissche water aan een bron.
Frits liep nu, wat hij loopen kon,
En toen hij bij het hondje kwam,
Riep hij: “Lust gij een boterham?”
En door een zweepslag, keer op keer,
Viel ’t arme beest luid kermend neer.
Maar toen de hond was opgestaan
En Frits weer dreigde hem te slaan,
Beet Bello Frits in ’t linkerbeen
En liep toen met de zweep snel heen!
Frits snikte onder ’t tranen plengen:
“Wie zal mij nu naar huis toe brengen!”

Frits werd te huis naar bed gebracht
En kermde rust’loos, dag en nacht;
Want loopen kon vooreerst niet meer,
En dat bij zulk een prachtig weer!
De dokter kwam nu ook daarbij
En schonk hem bitt’re artsenij,
En ’t linkerbeen, vol diepe wonden,
Moest elken dag met zorg verbonden.

’t Gebeurde nu op zeekeren dag,
Dat Bello Fritsjes maaltijd zag.
Hij zette zich snel aan den disch
En dacht: “Dat alles smaakt mij wis.”
Hij at den pudding en de worst
En leschte aan den wijn zijn dorst,
En toen hij volop had gegeten,
Dacht hij: “Dat moest die knaap eens weten!”

Het woord deugeniet lijkt me al te mild voor Fritsje, die gelukkig ook een wreedaard en een allemansverdriet wordt genoemd. Toch is het gedicht te voorzichtig. Dat hij ‘zus’ maar eenmaal met de zweep slaat is onwaarschijnlijk, dat moet een vast ritueel geweest zijn. Die beet van de hond is ook veel te onschuldig en dat de hond er met de zweep vandoor gaat lijkt door het uitroepteken nog wel het toppunt van wraak van de viervoeter. Dat Frits alleen maar even het bed moet houden is ook niet echt een erge straf, al is het bij zulk een prachtig weer! De codex met de hond die zich aan Frits’ maaltijd tegoed doet ten slotte speelt zich kennelijk veel later af, op zeekren dag, alsof het verhaal opnieuw begint, maar dan heel anders: je ziet voor je hoe Frits binnenstormt en die hond een pak ransel geeft waarop de geschiedenis, zoals alle geschiedenis zich herhaalt, zich herhaalt.

 

Last – De geschiedenis van stouten Jan

Die wreede Jan, die wreede Jan,
O, wat was dat een dolleman!
Ving hij een vlieg van ’t vensterruit,
Dan trok hij haar de vleugels uit;
De stoelen sloeg hij in mekaar,
En zie de arme vogels daar!
De katten, zelfs zijn zuster Griet
Die spaarde dolle Jantje niet.

Een hond stond bij een waterbak.
Dronk water daar op zijn gemak,
Toen sloop stil, op zijn teenen, an
Die nare, stoute, wrede Jan
En sloeg den hond, – die jankte zeer –
En sloeg en schopte ’m keer op keer.
Hap!, in zijn been beet toen de hond
En er ontstond een diepe wond;
Die nare, stoute, wrede Jan,
Die schreeuwde van de pijn ervan;
Naar huis liep toen heel vlug de hond,
Het zweepje droeg hij in den mond.

Men legde Jan in bed terneeer:
Och, och, wat deed zijn been hem zeer!
De Dokter zei: “Ja dat doet pijn”,
En gaf een fleschje medicijn.

Aan Jantjes tafel zat de hond,
Gebruikte ijv’rig weer zijn mond,
At koek en lekk’re leverworst
En leschte zelfs met wijn zijn dorst.
En op den stoel hing hij de zweep:
Was dat nu van den hond niet leep?

Het leukste van het verhaal zijn natuurlijk de wreedheden, en daarna de beet van de hond. Dan is Er ontstond een diepe wond niet erg gruwelijk en bloedstollend gezegd helaas, hoewel het onnozele van de mededeling ook wel een bepaalde hoffmanniaanse charme heeft. Ook bij de regel Die schreeuwde van de pijn ervan was de vertaler denk ik te snel tevreden. De Dokter zei: “Ja dat doet pijn” is ook al zo nietszeggend. Had de dokter niet iets leukers, grappigers, gemeners kunnen zeggen? Op -ijn valt goed te rijmen, en als dat niet lukt kun je altijd overstappen op -ij, als je van medicijn artsenij maakt.

 

Riemens Reurslag – De ondeugende Frederik

Frederik was vreeslijk wreed,
Alle dieren deed hij leed:
Katten trok hij aan hun staart,
Vogels werden niet gespaard.
Eens sloeg hij een stoel aan stukken
Ieder leed vaak van zijn nukken,
Zelfs zijn zusje sloeg hij graag:
’t Was een mens- en dierenplaag!

Eens zag hij een grote hond
Die bij de pomp te drinken stond.
Gauw ging Freedrik er op af
En met zijn zweep – hoor eens hoe laf! –
Gaf hij het beest maar klap op klap.
Op eens zei toen de hond: hap hap!
Hij beet den jongen in het been
En liep hard met zijn broekspijp heen.

De stoute Freedrik moest naar bed,
Uit was het met zijn wrede pret,
Hij leed verschrikkelijke pijn
En kreeg een bittre medicijn.

En wat heeft toen de hond gedaan?
Die is naar Freedriks plaats gegaan.
Op tafel stond zijn boterham
Waarvan hij grote happen nam.
Toen at hij van de leverworst
En dronk de melk op voor zijn dorst.
De zweep heeft hij ver weggedaan,
Dat Freek daarmee niet meer kon slaan.

Helaas is de eerste strofe al zeer on-spannend. Alle dieren deed hij leed: wat is dat, leed doen? En waarom zo vaag? Aan dezelfde vaagheid lijdt Vogels werden niet gespaard. Wij willen bloed zien, uitgerukte ogen, opgespijkerde karkassen, zinloos dierenleed en abjecte mishandelingen, niet dat vage werden niet gespaard. Ook Eens sloeg hij een stoel aan stukken is niet dat je zegt ôh wat vreselijk. Je hoopt als lezer dat er nog enige pit in komt, maar nee, Ieder leed vaak van zijn nukken, iets specifiekers krijgen we niet, behalve dat hij zijn zusje graag aftuigde.
Trouwens, zusje? Ze is wel mooi anderhalve kop groter. Waarschijnlijk is het de dienstbodem, het dienstmeisje-van-allen dat hier door de jongeheer straffeloos kan worden afgerost. Je zus sloeg je niet. Daar had je de dienstmeid voor, die kon zich toch niet beklagen anders stond ze met haar bulletjes meteen weer op straat. Ook Mark Twain heeft haar zo begrepen in zijn niets aan de verbeelding overlatende regel He banged the housemaid through and through.
Riemens-Reurslag is ook in de volgende strofe niet onthoudenswaard. Hij gaf het beest maar klap op klap doet af aan de ernst. De beet van de hond die gevolgd wordt door het hard heenlopen met de broekspijp is ook veel te lief. Waar is het bloed, waar zijn de ijselijke kreten van den plaaggeest?
De laatste strofe tenslotte is veel te lang voor wat het is. Deels is dat Hoffmanns schuld, die de zweep wilde laten terugkeren (maar dat schrap je dan maar), deels die van de vertaalster. Vier hele regels om de hond te laten smikkelen en smullen en niet één ding dat leuk gezegd is.

 

Luursema – De geschiedenis van de wrede Jan

Kijk, dit is de wrede Jan,
een echte nare dolleman!
Vangt hij een vlieg, die slechte guit,
dan trekt hij haar de vleugels uit.
Zijn speelgoed slaat hij kort en klein,
geen kat kan bij hem veilig zijn.
En, hoor toch eens: die stoute Jan,
plaagt zelfs zijn grote zus Suzan!

Op zeek’re dag zag hij zijn hond,
die bij de pomp te drinken stond.
Meteen kwam wrede Jan al aan,
om met zijn zweep het dier te slaan.
De arme hond die jankte zeer,
Jan schopte hem wel twintig keer.
Hap, greep de hond ons Jantje’s voet
en beet die rakker toen eens goed.
Jan gilde ’t uit van pijn en schrik
en huilde bei zijn ogen dik.
Fidel, de hond, die draafde leep
heel gauw naar huis toe met de zweep.

Ze stopten Jantje in zijn bed,
zijn voet was lelijk opgezet.
De dokter gaf hem voor de pijn,
een fles vol bitt’re medicijn.

Toen Jan daar zo te slapen lag
en onze slimme hond dat zag,
sprong hij op Jantje’s eigen stoel
en at en dronk een heleboel:
een taart, een groot stuk leverworst
en limonade voor de dorst.

Hier kwam ik er pas achter dat Luursema Razoux bewerkt en geen vertaling uit eigen keuken bakt. Helaas zijn de slechte dingen van Razoux bewaard gebleven en de goede dingen geschrapt. De eerste regel is zonder herhaling (De wrede Jan, de wrede Jan) veel minder sterk. De regte dolleman is een echte nare geworden, ook geen verbetering. Het razouxse En beet erin tot op het bloed is veel beter en bijzonderder dan en beet die rakker toen eens goed. Idem is Zijn voet deed hem geweldig zeer grappiger, juist door die stoplap van het woord geweldig, dan het niet zeer pijnlijk klinkende zijn voet was lelijk opgezet. 1969 schrijven we, en zo braaf! Zo braaf! De zus blijft de zus, al verandert haar naam van Marian in Suzan.

 

Kuijper – Het verhaal van wrede Frederik

Die Frederik, die Frederik,
dat was een echte wrederik!
Vliegen trok hij vleugels uit,
katten zat hij op de huid
met een stoel of met een steen,
vogels vlogen nergens heen:
Fred had hun de nek gebroken.
Hij sloeg zelfs zijn oppas Joke.

Bij de pomp zag hij een hond.
Die dronk water met zijn mond.
Met zijn zweep kwam Fred eraan
om de hond eens flink te slaan.
Fred die sloeg en sloeg en sloeg,
hij vond het niet gauw genoeg.
Om ook eens wat terug te doen
beet de hond hem in zijn schoen.
Hij beet door tot op de voet.
Rood was alles van het bloed.
Met het zweepje in de mond
ging hij weer naar huis, de hond.

Fred heeft zó’n pijn aan zijn voet
Dat de dokter komen moet.
Frederiks gezicht wordt witter
en de medicijn smaakt bitter.

Wie er aan Fred zijn tafel zat?
Wie er de leverworst opat?
Wie dronk de wijn? Wie at de taart?
Wie kwispelt steeds maar met zijn staart?
Wie heeft het zweepje meegenomen
waar Fred wel nooit meer aan zal komen?

De pareltjes die hiertussen zitten zijn merendeels te danken aan het behouden van Hoffmans eigenaardig ongelukkige formuleringen. De wrederik bijvoorbeeld is leuk, en ook het water drinken met zijn mond. In de frase om de hond eens flink te slaan is het woord flink precies het juiste om de ernst van de zaak te voelen. De volgende regel herhaalt het woord sloeg ook bijzonder fysiek, maar dan hangt de regel die daarop rijmt dan weer zo slap als een gebroken armpje, hij vond het niet gauw genoeg. Het is allereerst zeer wankel van ritme (waar de vertaling van Kuijper op veel plekken last van heeft) en waarom niet gezegd – tenminste, daar dacht ik meteen aan – ofschoon de hond daar niet om vroeg, voor een absurd tintje.
Ook Kuijper vertaalt de overbodige zweep-regels, helaas, en daarna komt het niet meer goed met de vertaling. Fred heeft zó’n pijn aan zijn voet – ritme? En Frederikjes kwetsuur had wel wat ernstiger gemogen, vind ik. Frederiks gezicht wordt witter en de medicijn smaakt bitter is duidelijk veel minder spannend dan wat er bij Razoux staat, De dokter gaf hem, voor zijn pijn, Een flesch vol bitt’re medicijn.
De laatste strofe kan wat mij betreft met al die slimme guitige retorische irritante vragen zo met de kar van Boldoot mee. Looiig en uitermate niet leuk.

Tot slot het oorspronkelijke Duits.

Die Geschichte vom bösen Friedrich

Der Friederich, der Friederich
das war ein arger Wüterich!
Er fing die Fliegen in dem Haus
und riß ihnen die Flügel aus.
Er schlug die Stühl und Vögel tot,
die Katzen litten große Not.
Und höre nur, wie bös er war:
Er peitschte seine Gretchen gar!

Am Brunnen stand ein großer Hund,
trank Wasser dort mit seinem Mund.
Da mit der Peitsch herzu sich schlich
der bitterböse Friederich;
und schlug den Hund, der heulte sehr,
und trat und schlug ihn immer mehr.
Da biß der Hund ihn in das Bein,
recht tief bis in das Blut hinein.
Der bitterböse Friederich,
der schrie und weinte bitterlich.
Jedoch nach Hause lief der Hund
und trug die Peitsche in dem Mund.

Ins Bett muß Friedrich nun hinein,
litt vielen Schmerz an seinem Bein;
und der Herr Doktor sitzt dabei
und gibt ihm bittre Arzenei.
Der Hund an Friedrichs Tischchen saß,
wo er den großen Kuchen aß;
aß auch die gute Leberwurst
und trank den Wein für seinen Durst.
Die Peitsche hat er mitgebracht
und nimmt sie sorglich sehr in acht.

 

De illustraties zijn achtereenvolgens van Heinrich Hoffmann; van een onbekende bij de vertaling van Agatha, in Leonard de Vries, Het prentenboek van tante Pau, De Bezige Bij, 1974; van een onbekende die Hoffmann natekent bij de korte vertaling van Van Leent, in De ware geschiedenis van Piet de Smeerpoets, ca. 1896; van een onbekende bij De Hedendaagsche Piet de Smeerpoets in de vertaling van Suze Andriessen, Van Holkema en Warendorf, 1897; van Cornelis Spoor bij Het beroemde prentenboek naar Struwwelpeter, de vertaling van Oom Gus, H. Meuelnhoff, 1905; van een onbekende die Hoffmann natekent in de Kinder-Bibliotheek Leeuwarder Nieuwsblad (‘Gratis wekelijksche premie van het L.N’), 5 februari 1927.

Over de auteur

Robbert-Jan Henkes