HET DEBUUT VAN WITTE RAAF tweede acte, deel VI
Tegen de tijd dat ik het duingebied bij IJmuiden heb bereikt is mijn eerste bidon schoon leeg. Ik kijk op Cateye, de teller en geef een tik op het stuur: stom!, beginstand vergeten op te nemen. Hoe ver moet ik nog? Zestig kilometer, vijfenzestig? Terwijl de getallen door elkaar tuimelen opeens een enorme klap op mijn rechteroog. Dat gezoem: een bij, kan niet missen! Ik rem scherp af en bevrijd net op tijd mijn voet. Verblind stap ik af en bevoel de geraakte plek. Het beest zal me toch niet… Wanhopig tast ik naar de drinkbus, vul het kommetje van mijn hand en dep het gekwetste oog. Niet dat het veel helpt. Zweet en Isostar wakkeren de brand alleen maar aan.
Ik weet een groepje fietsende bejaarden tot stoppen te dwingen; er worden flessen water en een zakdoek doorgegeven. Naar de drogist, is het advies van de gelooide zestiger die als kaartdrager de scepter zwaait. De zakdoek mag ik van hem houden. Ik bind het boerenbonte geval schuin voor mijn oog en stap weer op.
Alle pit is uit mijn benen weggevloeid en ik bereik IJmuiden op mijn tandvlees. De eerste aangetroffen vestiging voor farmaceutica maakt niet direct een uitnodigende indruk. Apotheek De Jager spellen kopergroene letters op de gevel. Ik zet de fiets tegen het raam en probeer de deur. Die geeft mee. Een ouderwetse bel meldt mijn binnenkomst. Ik bespeur een vage menthollucht… In de schemering heerst het verleden… Krakende planken onder mijn voeten…
‘Allein die haak ontbreekt…’
Van schrik blijf ik er bijna in. Een vrouwenstem; van boven ergens.
‘Maar over ein schlecht geweten beschikt hei wel.’ Tegen de teakhouten ladekast achter de toonbank zie ik op een meter hoogte iets bewegen; ook word ik nu een ladder gewaar.
‘Moment mein heer. Dit afdalen vraagt einige aandacht. Loopt u vooral niet wek…’ Treetje voor treetje komt een gezette vrouw in een wijde zwarte jurk naar beneden. ‘Ein mens krijgt niet elke tag piratenbezoek, nietwaar.’ Ze schuift een werkblad uit, laat er een stel medicijndoosjes op vallen, schikt de kraag van haar bloes en draait zich om. ‘Wie kan ik u helpen? Bijenwas voor ein toekomstige houten poot, nah?’
‘De bij die mij stak…’ Ik duid de ooglap tastend aan. ‘…was niet bepaald op zoek naar honing, kan ik u verzekeren.‘
Ze trekt een zorgelijk gezicht ‘Sowieso meer iets voor mein man. Hij is zo teruk.‘
‘Wat ik nodig heb is een lik − hoe heet dat spul, Arkazol? Als u dat misschien voorradig heeft, reikt mijn dank tot aan de hemel.’
‘Doet me leed. Wei runnen ein traditionel huis. Fabriekssmeersels komen niet herein. Doe die lap af en zit u asteblief. Moet hoognodig eis op. Daarna loont zich een behandeling met speciale zalf. Mein man…’
‘Geen tijd, sorry. Ik ga wel een deurtje verder.‘ Voor ik me kan afwenden zet ze haar bril af, duwt haar hoge grijze kapsel in model en kijkt me met groengele ogen koket aan. ik haak mijn blik los en strompel op mijn wielerschoenen terug naar mijn fiets. De deur staat nog open. Het zonlicht verblindt genadeloos. Ik leun over het zadel en zie met mijn goede oog dat de velg op de keien staat. Een hand op mijn schouder.
‘Mein man is op het strand, hier net om die hoekje. Teun is zijn naam. Teun de Jager. Beschäftigt mit zijn metahldetectoor, kan niet missen. Uw fiets past wel even in de winkel. Doe die belachlikke schoenen eut. Und hauen Sie jetzt ab!