Delphine Lecompte – Een circusolifant in de Congostraat
Nonkel Samuel klopte op de deur van mijn kamer: ‘Fien, Fien, vlug, er staat een olifant in de straat!!’
Ik was vierentwintig, ik huurde een kamer in het grote huis in de Congostraat dat nonkel Samuel had gekocht met geld dat hij had afgetroggeld van mijn grootouders van De Panne (zijn ouders). Mijn aanbeden grootvader haatte zijn enige zoon die hij ‘een nieweerd’ noemde. Nonkel Samuel was de enige van de familie die me ‘Fien’ noemde in plaats van ‘Fientje.’ Ik heette Delphine. Zowel Fien als Fientje vond ik verschrikkelijk. Ik had een kater, ik had de avond voordien bijna een volledige fles whisky soldaat gemaakt. Ik hield niet van whisky, ik had de fles gestolen van een Irakese surrealistische kunstenaar die soms voor me kookte. In ruil kreeg hij mijn lichaam te zien, hij was bijna negentig. Soms vingerde hij mij, het was vervelend want zijn vingernagels waren erg scherp. Ik was nog niet lang weg uit het gekkenhuis van Knokke, ik wilde terugkeren.
Nonkel Samuel klopte een tweede keer op de deur van mijn kamer, hij zei: ‘Besef je wel hoe zeldzaam dit is? Een olifant in Gent!!’
‘Is hij groot?’
‘Nee, hij is klein.’
‘Is hij lichtgrijs?’
‘Nee, hij is donkergrijs.’
‘Oogt hij sympathiek?’
‘Nee, hij oogt geniepig.’
‘Maakt hij onderdeel uit van een circus?’
‘Uiteraard!’
‘Ik kom eraan…’
Ik was volledig naakt, mijn armen stonden vol schrammen en littekens. Ik deed vlug een te krappe zwarte jeansbroek aan en een T-shirt van Greenpeace. Ik nam de deurknop vast, maar bedacht me plots: zou een T-shirt van Greenpeace niet agressief overkomen? Ik bedoelde er niets mee, maar de circusmensen zouden misschien denken dat ik een oproerkraaier was. Ik deed het T-shirt uit en trok een grijze mannensweater van Ralph Lauren aan. De sweater was veel te groot, ik had hem jaren geleden gevonden in de trein van Lichtervelde naar Brugge. Ik had hem nog niet vaak gedragen.
De olifant was inderdaad aan de kleine kant, maar toch bijzonder indrukwekkend. Ik stond op minder dan twee meter van het magnifieke beest, zijn wimpers waren kort en zandkleurig. De kruiperige pistoolschilder die de kelderverdieping van Nonkel Samuel huurde zei tegen mij: ‘Wat een mastodont!’ Ik negeerde de pistoolschilder. Ik observeerde de olifant gretig, bijna onwelvoeglijk. Het was haast niet te geloven dat de olifant nauw verwant was met de klipdas, maar toch was het waar. Mijn nichtje Alexandra was als kind verzot geweest op olifanten, ze werd gepest en ze had eens een verhaal gehoord over bullebakken die een olifant tergden in de zoo en die vele jaren later werden gestraft. In een andere zoo, maar door dezelfde olifant. De wraak van Alexandra was haar steriele fermette, haar hoogbegaafde zoon en haar succesvolle psychologiepraktijk. In die volgorde. Maar haar pestkoppen triomfeerden ook: één van hen presenteerde zelfs een tuinprogramma op een commerciële televisiezender.
De kruiperige pistoolschilder zei tegen mij: ‘Ik heb exact dezelfde sweater.’
‘Tof.’
De olifant trompetterde geënerveerd, ik schrok me een hoedje. Ik vroeg aan de olifantenverzorger: ‘Mag ik de olifant strelen?’
‘Natuurlijk mag je hem aaien, maar verwacht geen dankbaarheid.’
Ik streelde de flank van de olifant, ik verwachtte geen dankbaarheid. De textuur was nieuw voor mij, de textuur kon nog het best vergeleken worden met de décolleté van een sympathieke verschrompelde afatische truffelraapster met Sloveens bloed.
Later die dag kwam de sadistische nachtverpleger mij een bezoekje brengen. Hij had weinig tijd, hij moest nog ergens in Drongen een carnavalskostuum gaan oppikken voor zijn dochter: de kleine zeemeermin. Hij penetreerde mij droog en pijnlijk. Na de anale penetratie vertelde ik over de circusolifant. De sadistische nachtverpleger snoof hooghartig en deed blasé, alsof hij elke dag olifanten tegenkwam. Hij vroeg: ‘Wanneer keer je terug naar het gekkenhuis? Het is saai zonder jou.’
Ik zei: ‘Je vindt wel een nieuw anorectisch wicht om te molesteren.’
‘Liever een jongetje.’
Hij vertrok en ik kerfde met een scalpel in mijn onderarmen. Daarna at ik een blik cassoulet. Ik las ondertussen een rijk geïllustreerde biografie van Brian Jones die de vorige huurder had laten liggen. Brian Jones bleek een onaangenaam venijnig gefrustreerd hitsig en gekweld ventje met wallen onder zijn ogen. Ik mocht hem wel. Hij was te horen op ‘Baby, you’re a rich man’ van The Beatles, daarin speelde hij de hobo.
Ik had eergisteren enkele cd’s van nonkel Samuel verkocht om eten te kunnen kopen: Beggars Banquet, Disraeli Gears, de soundtrack van The Big Chill, Thick as a Brick, John Wesley Harding, Rubber Soul, The Classic Roy Orbison, en The Best of ZZ Top. Nonkel Samuel luisterde vaak naar Dylan, dus had ik beter John Wesley Harding laten liggen. Maar het was nu te laat, ik had twaalf euro gekregen voor de cd’s. Het was net genoeg om een pak melkbroodjes, een blik cassoulet, een fles roséwijn, een spons, margarine en goedkope cheddar te kopen. Grappig genoeg had ik nog getwijfeld in de supermarkt, getwijfeld getwijfeld getwijfeld… Naast de goedkope fles roséwijn die ik uiteindelijk had meegenomen, stonden flessen met dieren op de etiketten: een fles met een giraf op het etiket, een fles met een zebra op het etiket, een fles met een springbok op het etiket, een fles met een bultrug op het etiket, en een fles met een olifant op het etiket. De olifant was de enige van de wilde dieren die circuskleren droeg en een kunstje moest uitvoeren. Hij droeg een pots met een pluim en een roodfluwelen doek met goudkleurige kwasten. Hij stond op een krukje en jongleerde met fel gekleurde ballen. Ik had medelijden met hem. Een alcoholistische moeial porde me in mijn zij: ‘Je betaalt extra voor het guitige etiket, het is stom. Je bent onnozel als je extra wilt betalen voor een stomme olifant.’ Hij had gelijk, ik verliet de supermarkt met de spotgoedkope literfles roséwijn. Op het etiket van de fles stond niets meer dan een strenge sobere conifeer. Wat had een strenge sobere conifeer in hemelsnaam te maken met roséwijn? Ik moest plots denken aan de uitdrukking ‘roze olifanten zien’. Ik had in het gekkenhuis ontzettend veel dronkaards leren kennen, ook dronkaards die hallucinaties hadden meegemaakt maar niemand had ooit roze olifanten gezien. Het kwam van het Engels. Eerst waren de olifanten slangen geweest: snakes. Seeing a snake in your boot, daar kon ik mij iets bij voorstellen. Als ik een verschrikkelijke kater had beeldde ik me soms in dat er sprinkhanen, duizendpoten, vioolspinnen of adders in mijn bottines zaten. Of dat de veters maden waren.
Vandaag zou ik niet drinken, moeilijk. Het was 2002, ik had mijn eerste gsm. Er was geen ontvangst in de kamer die ik huurde van nonkel Samuel, ik moest naar buiten om iemand op te bellen. Niemand belde mij op, behalve mijn moeder en de sadistische nachtverpleger. Ik had de kamer die ik huurde van nonkel Samuel nog niet ingericht, ik had nochtans wel punaises gekocht en drie filmposters: Wild at Heart, La Double Vie de Véronique, en The Maltese Falcon. Die laatste poster kon volstaan. aar ik zou hier toch niet lang blijven. Ik liep de kamer uit, de zon ging net onder. Ik belde de versleten ex-bokser op, we hadden een tijdje rampzalig samengewoond in zijn zolderkamer in Duinbergen. Ik had hem leren kennen in het gekkenhuis, hij moest opnieuw leren stappen en spreken na een zelfmoordpoging met twee flessen gin en vier flessen wijn. Hij was bijna zestig, zijn stokoude ouders woonden naast het gekkenhuis maar ze bezochten hun zoon nooit. De versleten ex-bokser nam meteen op, ik vertelde over de circusolifant. Hij was onder de indruk. Hij zei: ‘Kom terug!’
‘Maar je hebt nu toch Svetlana?’
Svetlana was de Wit-Russische kassierster die hij had bezwangerd toen we samenwoonden. De versleten ex-bokser zei: ‘Ze is foetsie.’
Het deed me plezier dat Svetlana foetsie was, ook al was ik niet van plan om terug te gaan naar de versleten ex-bokser en opnieuw in elkaar gemept te worden telkens ik me niet koket genoeg kleedde, te gulzig van mijn glas appelsap dronk of een woord op een rare manier uitsprak. Maar toch miste ik hem: onze lome middagen met The Pretenders en stripverhalen die zich afspeelden tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog, onze doelloze zonovergoten ritjes met de brommer, en die keer toen hij bijna een maandlang trainde voor zijn comeback in de bokswereld en mij de trappen op en af droeg in het park naast het chiqué golfterrein. Dat miste ik nog het meest: gedragen worden, letterlijk. Het was zo ontzettend erotisch.
De versleten ex-bokser zei: ‘Het heeft vandaag de hele dag geregend in Duinbergen.’
Ik zei: ‘In Gent scheen de zon.’
‘Was het warm?’
‘Verschrikkelijk warm, te warm voor eind september.’
De versleten ex-bokser zei opnieuw: ‘Kom terug!’
Ik verbrak de verbinding en wilde opnieuw naar binnen gaan, maar de voordeur was dichtgeklapt. Ik belde aan bij de kruiperige pistoolschilder die in de kelder woonde. Hij deed open en vroeg: ‘Wil je eens komen proeven van mijn zelfgemaakte wortelcake?’
‘Oké.’
Ik had nog nooit wortelcake gegeten, ik associeerde het met verwaande blitse bitsige schreeuwerige hoogblonde societysterren die in New York woonden. Paris Hilton en compagnie. Ik wilde wel eens een dag in de schoenen lopen van Paris Hilton, of was dat een anglicisme? ‘Try walking in my shoes/ Try walking in my shoes.’ Van Paris Hilton werd gezegd dat ze een lichtzinnige oliedomme losbol was, maar ik had een boontje voor haar.
De wortelcake was een teleurstelling. Ik zei tegen de pistoolschilder: ‘De wortelcake is een teleurstelling.’
Hij werd kwaad en zei: ‘Ondankbare trut! Had je verwacht enorm te worden zoals Alice in Wonderland misschien?!’
‘Nee.’
‘Zoals een olifant?’
‘Ook niet.’
De pistoolschilder kalmeerde, hij schonk me een glas calvados in.
Hij zei: ‘Het is een duur merk.’
Ik vroeg: ‘Is het prettig om een pistoolschilder te zijn?’
‘Ik doe het heel graag, ja.’
De pistoolschilder legde Black Celebration van Depeche Mode op.
Hij zei: ‘Je nonkel is een vervelende bemoeizieke huisbaas.’
Ik haalde mijn schouders op en dacht met grote affectie aan de circusolifant.

