Gepubliceerd op: zondag 29 juni 2025

Delphine Lecompte – Incest verzinnen

 

Toen ik zestien was maakte ik iedereen wijs dat ik een incestslachtoffer was. Ik was geen incestslachtoffer. Mijn vader haatte aanrakingen. Hij aaide geen mensen, laat staan zijn abominabele gedrochtelijke houterige eczemateuze dochter. De enige die mijn incestverhalen wel geloofde was mijn klasgenoot Eveline. Of misschien deed ze alsof.

De ouders van Eveline waren rijk. Eveline schaamde zich voor hun weelde. Ze kleedde zich zo slonzig en slobberig mogelijk, maar ook wel hip. Het waren de jaren negentig, grunge vierde hoogtij. Mij zei het niets, ik had smetvrees en hield van properheid. Grunge vond ik pseudononchalant pseudo-geëngageerd pseudo-integer week flauw broos pretentieus hypocriet zoutloos aseksueel gewauwel. Ik verkoos de prachtige prikkelende latexkleren en de obscene gulzige bombast van de in de jaren negentig verguisde hair metal groepen uit de jaren tachtig, o.a. Def Leppard, Twisted Sister en Mötley Crüe. Maar eigenlijk hield ik vooral van The Pixies en The Doors.

Eveline ontfermde zich over mij. Ze had blond piekjeshaar en een te geprononceerde onderkin. Ze was guitig, niet verrukkelijk. Ze woonde samen met haar ouders in een villa in de duinen van Koksijde, maar haar ouders waren nooit thuis. Ze zaten meestal in Groenland, waar ze de Inuit goede manieren probeerden aan te leren. In de keuken hingen foto’s van Groenlandse landschappen. Op geen enkele foto was een mens te zien. Er was een chauffeur die Eveline elke dag voerde naar de kunstschool in Brugge. Eveline en ik volgden allebei de richting ‘vrije beeldende kunsten’. Eveline was goed met klei, wat ik deed leek op outsider art. Iedereen lachte met mijn knullige infantiele tekenstijl, ik lachte groen mee.

De klasgenoten met talent kregen de meeste aandacht. Ik wilde ook aandacht, dus verzon ik op een dag incest. Ik zat in kleermakerszit in de fietsenstalling van de kunstschool erbarmelijk te snotteren. Meneer Kerkhof, onze stugge anemische leerkracht grafiek, vroeg: ‘Delphine, waarom huil je?’ Ik zei: ‘Omdat mijn vader mij heeft misbruikt toen ik een weerloos kind was, het begon toen ik zes werd en het heeft bijna tien jaar geduurd. Een hel, daarom ben ik zo gekweld.’ Meneer Kerkhof keek verveeld naar zijn fietsbel en zei nors: ‘Nee, Delphine. Je liegt, Delphine.’ Hij fietste weg, hij had een damesfiets. Ik gooide grind en bevroren stukjes suikerwafel naar zijn rug, maar ik was te traag.

Mevrouw Norro, onze lethargische alcoholistische leerkracht geschiedenis, vroeg: ‘Delphine, kan ik iets voor je doen?’ Ik zei pathetisch: ‘Ik denk het niet, tenzij je de tijd kan terugdraaien en ervoor kan zorgen dat mijn vader geen incest met mij pleegt.’
‘Wat bedoel je?’
‘Laat maar.’
Mevrouw Norro maakte aanstalten om weg te fietsen, haar fiets had een mandje. Ik greep het mandje en gaf er een venijnige ruk aan. De fiets van mevrouw Norro kantelde, ze kwam met een smak op de grond terecht en brak haar pols. Geschrokken liep ik weg. Ik betrad een kroeg, de kroeg heette Het Visioen. De gasten waren een bont allegaartje: luidruchtige combattieve ontslagen kraanmachinisten, bleke fantasieloze ongevaarlijke punkers, bloedmooie alchemistische trompettisten, mopperende gepensioneerde stierenvechters en zachtmoedige dromerige melancholische scheepsherstellers.

Eveline zat aan een tafeltje met een identieke tweeling die ik niet kende en met vier klasgenoten die mij misprezen omdat ik korte beentjes en een haviksneus had. Ik ging zitten aan de bar, ik dronk bier en probeerde tevergeefs een vijftigjarige trampolineverhuurder uit Maldegem te verleiden. Hij zei: ‘Je bent een kind.’
Ik vroeg: ‘Is dat een bezwaar?’
Het was een bezwaar, de trampolineverhuurder had jammer genoeg scrupules. Bovendien vond hij mij foeilelijk, allicht had hij zijn scrupules overboord gegooid als ik er had uitgezien als Molly Ringwald. Maar ik weet het niet zeker, misschien was de trampolineverhuurder uit Maldegem waarachtig een fatsoenlijk, correct en ethisch wezen. De identieke tweeling stond plots achter mij, ze bliezen beurtelings in mijn nek. Het was bijna seks.
Was het bijna seks? Ik draaide me om en zei tegen de tweeling: ‘Toen ik zes was betrad mijn vader voor het eerst mijn slaapkamer, je kan wel raden wat hij met mij uitspookte…’
‘Nee,’ zei de tweeling in koor.
‘Misbruik! Incest! Sadisme! Onbetamelijk, ongehoord! Ik ben zwaar getraumatiseerd.’
‘We geloven je niet,’ zei de tweeling in koor. Ontmoedigd verliet ik Het Visioen.

Ik ging naar de bibliotheek en leende boek over incest. Ik was vooral geïnteresseerd in de casussen. Ik was niet geïnteresseerd in therapie en traumaverwerking. De casus van Marleen V. was het meest naargeestig: zij was niet enkel door haar vader misbruikt, maar ook door de beste vriend van haar vader, en door een oudere neef. De vader was een populaire volleybalcoach, een detail dat me trof. Ik haatte volleybal. Ik besloot om het verhaal van Marleen V. over te nemen. Ik zocht een boek over leren liegen. Ik vond een boek over leren liegen. Er stonden handige trucs in om niet ontmaskerd te worden. Knipperen met de ogen en het eigen gezicht aanraken waren zaken die ik moest trachten te vermijden.

Ik leende tevens een monografie van Matthias Grünewald, omdat ik verzot was op het Isenheimer altaar. Het altaar was een puzzel, een raadsel, een somber monsterlijk pakketje vol leed, plagen, jeuk, bloed, wreedheden, anorexia en beproevingen. Een kuil. De eerste laag van het altaar was bedrieglijk sober, sereen, en gelukzalig. Maar daarna was het hek van de dam. Daarna verschenen de blaren, de draken, de zweren en de demonen. Ik hield vooral van de Verzoeking van de heilige Antonius. Antonius was slechts een figurant, de kleurrijke duivels met hun snavels en zwemvliezen eisten alle aandacht op. Destijds kon men maximum vijf boeken lenen. De bibliotheek zou bijna sluiten, ik leende nog snel Ada van Vladimir Nabokov en een bloemlezing van hedendaagse Turkse poëzie.

Ik rende naar huis, ik woonde in een rijhuis met mijn moeder die nooit thuis was. Ze was hartstochtelijk verliefd geworden op een Algerijnse toneelschrijver die in Avignon verbleef en schreef en copuleerde onder een schuilnaam. Die schuilnaam had hij nodig omdat hij bitsige schertsende vunzige venijnige bijtende dingen had geschreven over het Algerijnse regime. Mijn moeder was in haar nopjes dat ze er eindelijk in geslaagd was om een subversieve controversiële beruchte onbevreesde weergaloze schrijver voor zich te winnen. Elke avond belde ze me op, dan alludeerde ze op orgiën met sinaasappels en fretten. Ik wilde het niet weten.

Ik was eenzaam, ik at elke avond hetzelfde: een zak Cheetos en een blik abrikozen op lichte siroop. Na de decadente maaltijd keek ik naar een documentaire over Leonard Bernstein: The Making of West Side Story. Bernstein had in 1984 de liedjes van West Side Story laten inzingen door gezwollen plechtstatige bloedernstige narcistische operasterren. Een megalomane hachelijke bespottelijke frustrerende protserige onderneming. Bernstein was een tiran en op een bepaald moment liep José Carreras kwaad weg, een nukkig mokkend verontwaardigd pruilend jongetje. Ik stond uiteraard aan de kant van de woeste geniale Leonard Bernstein.

Plots werd ik opgebeld door Eveline. Ze zei: ‘Ik zag hoe je vernederd werd door de tweeling in Het Visioen. Het spijt me.’
‘Daar kan jij toch niets aan doen,’ zei ik korzelig. De afwijzing door de vijftigjarige trampolineverhuurder uit Maldegem had me meer pijn gedaan, had me diep gekrenkt. Eveline vroeg of ik zin had om een weekend bij haar te logeren, het was vrijdagavond. Ik zei dof: ‘Oké.’ Nog geen tien minuten later stond haar chauffeur aan de deur. Eveline zat op de achterbank met een achteloze colalolly in haar mond en een dik boek over Ierse fabelwezens op haar schoot. Ze zei: ‘Ik heb de lolly gestolen.’ Ik zei op spottende toon: ‘Wauw, jij hebt wel lef zeg!’

Ik was moe toen we aankwamen in Koksijde, maar Eveline wilde nog uitgaan. Ze trommelde haar vrienden op: vijf morsige schriele argeloze ontwapenende verwende wereldvreemde witte jongens met dreadlocks. Er was er één bij die een T-shirt droeg van Faith No More, ik voelde meteen een onverklaarbare onbedwingbare geilheid ten opzichte van hem. Maar ook affectie en sympathie. Hij was mager maar toch robuust. Hij heette Mick Hettinga, zijn vader was een cholerieke Friese ondernemer: roeispanen, anijskoekjes en Tl-lichten. Mick had geen contact meer met zijn vader. Zijn moeder was een suikerzieke engel uit Adinkerke die werkte als secretaresse in een dovenschool. Mick was geestig, snerend, plagerig, oneerbiedig en erudiet.

We gingen met z’n allen naar een café in Sint Idesbald: De Dorstige Giraf. Er stond een biljarttafel, ik zei tegen Mick: ‘Kijk, een biljarttafel! Zoals in Mystic Pizza!’ Mystic Pizza was de enige melige zachte warme sentimentele film waar ik echt van hield. Mick zei: ‘Kleffe troep.’ Ik kon mezelf wel vervloeken, ik was beter over Grünewald of Bernstein begonnen. Nu dacht Mick dat ik oppervlakkig en frivool was, een cultuurbarbaar. Niemand speelde biljart. We waren de enige feestbeesten in het café. Niemand hing het beest uit. Iedereen was veel te tam, te bedeesd en te ingetogen. Ik dronk wodka en sprong op de biljarttafel. Ik bewonderde mijn eigen roekeloosheid. Ik vergat even dat ik een incestslachtoffer was, maar niet echt. Ik ontblootte mijn borsten en zong Lithium van Nirvana. De waard smeet ons buiten.

We liepen de duinen in. Ik voelde bij de anderen een zeker ontzag voor de baldadige woestheid die ik zopas had tentoongespreid in De Dorstige Giraf. Ontzag, maar ook vrees. Zoals je een Filipijns knaagdier vreest: een neusrat of een stekelvarken. Het ziet er niet alsof het je kan verslinden, maar het kan schade aanrichten. Grote schade. Iemand had wiet bij, niet Mick. Mick toverde een fles appeljenever tevoorschijn. Ik snokte de fles uit zijn handen en dronk de helft van de inhoud leeg. Toen was ik dus stomdronken. De wietrokers en Eveline keerden zich vol walg van me af. Daarnet was ik nog populair geweest, nu was ik opnieuw de paria. Zo rap ging dat. Gelukkig bleef Mick aan mijn zijde zitten. Ik zei tegen hem: ‘Mick, mijn vader heeft me misbruikt als kind. Maar niet enkel mijn vader, ik werd ook bepoteld door zijn beste vriend, en door een oudere neef die vorig jaar is geëmigreerd naar Uruguay waar hij hoge toppen scheert in de kunstmestindustrie.’ De emigratie van de oudere neef had ik verzonnen, Marleen V. zou het me vast niet kwalijk nemen. ‘Dat is verschrikkelijk,’ zei Mick welgemeend, kwaad, trillend en gechoqueerd. Hij streelde mijn schouderbladen, hij kuste mijn wang. Zijn kus was droog, kuis en christelijk.

Ik braakte, hij zei: ‘Ik zie je graag.’
Ik zei: ‘Ik ben een incestslachtoffer, Mick! Neuk mij!!’
Ik verloor het bewustzijn en de volgende dag werd ik wakker naast Eveline, in haar kingsize bed. Ze zat rechtop in het bed, ze las een interview met Destiny’s Child die toen nog niet waren doorgebroken. Eveline was vriendelijk, maar toch ook een tikkeltje afstandelijk. We ontbeten zwijgend: beschuiten met honing van een bevriende imker, maar er was ook stroop uit de Delhaize. Ik verkoos de stroop. Ik staarde naar de foto’s van Groenland, ik bibberde. Ik wenste dat ik een Eskimo was: een Eskimo die plompe primitieve naïeve troostrijke walrusbeeldjes maakte en die nog nooit had gehoord van Matthias Grünewald.

De chauffeur voerde me terug naar Brugge. Ik had alle lichten laten branden in het rijhuis, ach. Mijn moeder belde me op: ‘Fientje, vergeet niet dat je maandag een afspraak hebt met de dermatoloog.’
‘Ik was het niet vergeten.’
Ik verbrak de verbinding en las Ada van Vladimir Nabokov, maar ik kon me niet concentreren. Ik ging naar buiten en kocht een zak Grills en een bokaal boterbonen in de buurtwinkel om de hoek, het was eens wat anders dan Cheetos en abrikozen in blik. ’s Middags keek ik naar Fitzcarraldo. Ik wilde zo graag Klaus Kinski zijn. Of Nastassja. Maar nee: toch echt veel liever de gemene weerbarstige briljante onvoorspelbare beestachtige sjamanistische Klaus Kinski. Ik wilde geen Eskimo meer zijn. Na de film maakte ik de zak Grills en de boterbonen soldaat.

Ik voelde me hol, maar niet eenzaam. Ik wilde me verontschuldigen tegenover Mick. En ik wilde hem vertellen dat ik Mystic Pizza ook kul vond, ‘kleffe troep’ zoals hij de film had genoemd. Ik belde Eveline op en vroeg het telefoonnummer van Mick. Ze wilde het niet geven. Ik besloot die dag om nooit meer incest te verzinnen.

Over de auteur

Delphine Lecompte