Delphine Lecompte – De papegaaienshow
Als kind had ik geen hoge pet op van papegaaien. Ze bootsten de lelijkste klanken ter wereld na, die van de mensen: de spraak. Elke waard in De Panne bezat een papegaai. Zo werd de papegaai haast vanzelf banaal. Op den duur werd de papegaai in mijn ogen nog banaler en verwerpelijker dan de potsierlijke dwergpoedel. Elke waard leerde zijn papegaai schunnige woorden aan, omdat die een voltreffer waren bij de klanten. Het had iets droevigs, zo’n paradijselijke vogel die ‘KLOOT!’ kraste in zijn te krappe kooi in een rokerige plakkerige mistroostige West-Vlaamse herberg.
Maar nog veel droeviger en meelijwekkender waren de papegaaien die kunstjes moesten opvoeren in het pretpark van Adinkerke. Adinkerke lag tussen De Panne en het Noorden van Frankrijk. Het pretpark van Adinkerke was deerniswekkend, alle pretparkattracties haperden en alle pretparkdieren waren depressief. Ik ging er in de zomer bijna elke dag naartoe, met mijn nichtje Alexandra. Alexandra was verzot op de papegaaienshow. De papegaaien werden afgebeuld. Ze moesten op stelten lopen, een speelgoedhelikopter besturen, papieren bloemen vouwen, pannenkoeken maken, de tango dansen met elkaar, een romantisch diner nabootsen, een soortgenoot redden uit een brandende papier-maché wolkenkrabber en doen alsof ze een bank overvielen. Maar het hoogtepunt van de show was: het portret.
Er werd een kind uit het publiek geplukt en op het podium geroepen. Het kind poseerde zogezegd voor een papegaai die was uitgedost als een karikaturale Franse kunstenaar: baret, wufte foulard, chique giletje en monocle. De papegaai die de portretten schilderde was meestal de kaketoe met de gele kuif. Hij was in zichzelf gekeerd. Hij had de sterkste snavel, daarom had de papegaaientemmer hem gebombardeerd tot de kliederende ster van de bespottelijke toxische papegaaienshow. De kaketoe kreeg een penseel in zijn snavel, en de papegaaientemmer hield een schilderspalet voor hem vast. Voor de kaketoe stond een ezel met een wit blad eraan. Alle kinderen wilden ‘de muze en het model’ van de kaketoe zijn. Op een dag was het de beurt aan Alexandra. De kaketoe maakte zinloze zielige deerniswekkende kriebels op het blad, hij keek niet eens naar haar.Hij gebruikte enkel de kleuren zwart en rood. Alexandra droeg een lichtblauw kleedje. De kaketoe viel dood neer, een ramp want het portret was nog niet af! Het kadaver werd in de coulissen gegooid en een ‘gewone’ papegaai maakte het schilderij af. Mijn nichtje was dolblij met het debiele dierlijke resultaat. Het waren gewoon lukrake strepen. Strepen gemaakt door een gestresseerd psychotisch angstig kwaad getraumatiseerd machteloos exotisch dier in gevangenschap. Eigenlijk waren het strepen gemaakt door twee gestresseerde psychotische angstige kwade getraumatiseerde machteloze exotische dieren in gevangenschap: de kaketoe en zijn opvolger.
Na het portret was er nog een dansje, sommige papegaaien moesten tutu’s en valse wimpers dragen. Hilariteit alom. Het publiek bestond hoofdzakelijk uit kinderen en hun opvoeders, maar de pedofiele tuinman en de racistische fietsenmaker gingen ook regelmatig naar de papegaaienshow. Iedereen wist dat de pedofiele tuinman uitsluitend naar de papegaaienshow ging om in het donker kinderen te bepotelen, maar de racistische fietsenmaker was oprecht gefascineerd door de papegaaien. Net als ik walgde hij van de vulgaire vernederende show. Ik vond een bondgenoot! Ik hield niet van de xenofobie van de racistische fietsenmaker, maar ik kon een bondgenoot goed gebruiken en dus besloot ik om zijn racistische scheldtirades door de vingers te zien. De racistische fietsenmaker verscheurde het ‘portret’ van mijn nichtje Alexandra. Alexandra huilde, maar de pedofiele tuinman ontfermde zich over haar. Hij kocht een pluchen albatros en een suikerspin voor haar, en uiteraard verkrachtte hij haar achter het krakkemikkige beeld van de rattenvanger van Hamelen. Ondertussen hadden de racistische fietsenmaker en ik het plan opgevat om alle papegaaien van het pretpark te bevrijden. We zouden eveneens het kadaver van de kaketoe opsporen, en hem een waardige begrafenis schenken in de duinen van De Panne. We smeedden een plan.
Het plan ging als volgt: tijdens de eerstkomende papegaaienshow zou ik ervoor zorgen dat ik uit het publiek werd geplukt om ‘geportretteerd’ te worden door de opvolger van de kaketoe. Op het podium zou ik amok maken. Ik hield van het woord ‘amok’, het was Maleisisch net zoals ‘kaketoe’. Kaketoe was een klanknabootsing, maar later ging het oudere zus of nijptang betekenen. Ik ontwikkelde reeds als jong kind een interesse in de etymologische oorsprong van woorden, maar tegelijkertijd was ik te lui om me echt te verdiepen in de materie. Het fenomeen ‘amokmaker’ sprak sowieso tot mijn verbeelding. Vroeger was het bloederig geweest: een heroïsche laaggeplaatste persoon liep amok tegen een corrupte koning. Met een kris slachtte hij iedereen af die hem voor de voeten liep. Maar amok was in de loop der jaren westers en gezapig geworden. Het werd in de jaren tachtig vooral geassocieerd met vadsige voetbalhooligans en dronken kiwisorteerders. Amok bleef niettemin magisch, verbijsterend, poëtisch, onbegrijpelijk, chaotisch, waanzinnig. Was het schizofrenie of was het nihilisme? Was het wenselijk? Was het menselijk? Het bleek niet uit te roeien. Geen enkele machthebber zou het ooit in de kiem kunnen smoren. Zelfs West-Vlaamse bietenboeren en Moldavische haikudichters bezondigden zich eraan. Hamlet en Hercules waren amokmakers. Het motto van de amokmaker was: mijn pijn maakt mij tot de vijand van alle anderen. Daar kon ik me wel iets bij voorstellen. Amok was in feite impulsief, het kon niet gepland worden. Dus was het niet volledig correct van de racistische fietsenmaker om ons plannetje om de papagaaienshow te verstoren ‘amok’ te noemen. Niettemin was het de bedoeling dat ik ‘amok’ zou maken tijdens de eerstvolgende papegaaienshow.
Niets verliep zoals gepland: het kind dat uit het publiek werd geplukt om ‘geportretteerd’ te worden door de opvolger van de kaketoe was Anneke De Schuimer. Het meest blonde, meest venijnige, meest begeerlijke, meest invloedrijke meisje van De Panne. Haar moeder bezat een manege en haar vader masseerde de kuiten van beroemde wielrenners, starlets, hordelopers, zwemmers, koorddansers en pantomimespelers. Ik verkrampte. Ik vergat om amok te maken. De racistische fietsenmaker porde me nochtans in de ribben en siste: ‘Maak amok, onnozel wicht!’ Ik papegaaide: ‘Maak amok, onnozel wicht!’ De racistische fietsenmaker gaf me een klinkende oorveeg en maakte dan maar zelf amok. Of was het slechts een ordinaire racistische daad die hij pleegde? Hij sloeg de papegaaientemmer in elkaar. De papegaaientemmer was een kortgedrongen wrattige raadselachtige fronsende Filipijnse man. Hij verdiende het niet om in elkaar geslagen te worden. Hij had de papegaaienshow immers niet in het leven geroepen, dat had de vermaledijde oprichter van het pretpark gedaan: een schuifelende krenterige narcistische boeman Florizoone genaamd.
De papegaaien begonnen wild rond te vliegen. Sommigen krijsten en panikeerden. Een enkele vogel deed aan zelfverminking. De racistische fietsenmaker werd overmeesterd door de mecanicien van het vliegend tapijt, en eeuwig de toegang ontzegd tot het pretpark. Anneke De Schuimer huilde. Ik huilde ook. Maar Anneke stond op een podium en Anneke was mooi, dus werd Anneke getroost terwijl mijn tranen hardvochtig werden genegeerd. Ik droop af. Ik ging naar de achterkant van de spektakelzaal. Er stond een container tegen de muur, ik kroop erin. Ik zakte weg in een groteske brij van pluchen gordeldieren, slordig afgeknaagde hotdogstokken, kapotte sporthorloges, gebruikte condooms, opgezette honingdassen, bebloede slipjes, sleutelbeenderen van hazen, vergeelde biografieën van Marco Polo, en kookboeken met de tomaat als hoofdingrediënt van alle recepten. Ik kwam ook de kaketoe zaliger tegen. Hij was nog warm. Ik probeerde hem te reanimeren, maar het lukte niet. Ik plantte kusjes op zijn gevederde borst. Ik nam mijn geliefde oestermes en sneed hem open. Zijn hart was prachtig, ik wikkelde het in een zakdoek. Ik zou het hart van de kaketoe schenken aan mijn grootmoeder. Ze was jarig en ik had haar nog niets gegeven. Ze hield van dode dieren. Ze droeg altijd een stola, ook in de zomer. De krop van de kaketoe was afgrijselijk en fascinerend. De krop was groter dan het hart. De krop had een vieze kleur: tussen gal en slijk.
Plots werd de klep van de container dichtgeklapt. Iemand duwde de container vooruit. Ik begon te schreeuwen. De kaketoe verrees en schreeuwde mee. Hij wist dat mijn geschreeuw alleen niet zou volstaan. De container kwam tot een abrupte stilstand en de klep werd opengemaakt. De norse lamaverzorger vroeg: ‘Wat doe je in de container?’
‘Ik weet het niet.’ Hij tilde me voorzichtig uit de container. Hij vroeg: ‘Wil je een suikerspin?’
‘Nee.’
‘Wat wil je dan?’
‘Dat papegaaien nooit meer kunstjes moeten opvoeren. Ik ben tegen de papegaaienshow, ik ben een amokmaker.’
De norse lamaverzorger zei: ‘Ik ook! Ik bedoel: ik ben ook tegen de papegaaienshow, maar ik ben zeker geen amokmaker. Thuis heb ik een ara, hij heet Harry naar Harry S. Truman. Wil je hem zien?’
‘Ja!’
De norse lamaverzorger nam me mee naar zijn kneuterige rijhuis in de Brouwersstraat. Mijn klasgenoot nijdige Johan en zijn vader woonden er ook. De vader was een rouwende touwslager. De moeder van Johan was gestorven in het kraambed. De ara van de norse lamaverzorger overtrof alle verwachtingen. Ik bood de majesteitelijke oogverblindende vogel het hart van de kaketoe aan. Hij peuzelde het gretig op. De norse lamaverzorger vroeg: ‘Hou oud ben jij eigenlijk?’
‘Bijna acht.’
‘Tof. Waarom wil je zo graag een amokmaker zijn.’
‘Ik weet het niet.’
De norse lamaverzorger gaf me een spie aardbeitaart.
Ik vroeg: ‘Wie was Harry S. Truman?’
‘De Amerikaanse president die het bevel gaf voor de atoombom op Hiroshima en Nagasaki.’
‘Dat is verschrikkelijk! Waarom heb je de ara zo’n verdorven naam gegeven?’
‘Ik heb hem gekregen van mijn schoonzus, hij heette al Harry naar Harry S. Truman. Ik kon de naam niet meer veranderen.’
Ik vroeg om het toilet te mogen gebruiken. In de gang hingen de jassen van de norse lamaverzorger aan een protserige kapstokboom. Hij had bijzonder veel jassen, was hij een soort dandy? Ik doorzocht de jassen, ik vond de badge die me toegang zou verschaffen tot het pretpark. Ik rende het huis uit en keerde terug naar het pretpark. Het pretpark was gesloten voor bezoekers, maar er waren nog veel pretparkloonslaven druk in de weer om de troep van de bezoekers op te ruimen. Ik vond de volière waar de papegaaien zaten opgesloten. Ik rukte de deur van de kooi open, maar de sprookjesachtige vogels waren te uitgeput om te ontsnappen. Ze bleven op hun stok zitten, ze keken verwijtend naar de amokmaker die ik in hart en nieren toch was.
De volgende dag werd ik tijdens de papegaaienshow uit het publiek geplukt om ‘geportretteerd’ te worden. Ik glunderde, ik grijnsde beaat. Ik genoot van de aandacht. Niet van de aandacht van de kliederende papegaai, want dat kon geen ‘aandacht’ genoemd worden. Maar van de pathologisch jaloerse aandacht van de kinderen in het publiek: stuk voor stuk rivalen. Het portret was uiteraard ontgoochelend, maar nog veel erger was het besef dat ik geen echte amokmaker was. Ik was door de mand gevallen. Terug thuis gooide ik het ‘portret’ in de open haard. Mijn grootouders negeerden mij. Ze waren aan het roddelen over de bulderende meubelmagnaat. Mijn grootvader zei: ‘De meubelmagnaat zit op zijn centen, zo maak je geen vrienden.’ Ik papegaaide: ‘De meubelmagnaat zit op zijn centen, zo maak je geen vrienden.’ Mijn grootvader dacht dat ik hem uitlachte. Hij gaf me een pandoering en ik moest zonder eten naar bed.
De papegaaientemmer stierf aan zijn verwondingen. De papegaaienshow werd afgevoerd. ‘Het doel heiligt de middelen,’ beweerde de racistische fietsenmaker. Hij werd nooit aangeklaagd.