Gepubliceerd op: vrijdag 13 juni 2025

Beertje

 

Het eerste gedichtje van Agnia Barto’s magistrale cyclus Speeltjes uit 1936 gaat over een beertje met een kapotte poot. Letterlijk staat er, in het klassieke aabb-rijmschema in de klassiek trochee:

Beertje was op de grond gevallen,
Beertjes ene poot was stuk.
Maar ik gooi hem toch niet weg,
Want hij is lief.


Vooral de laatste regel is heel mooi en lief in het Russisch: Potamóé-stjo ón charósjie, waarbij je de korte o van charosjie, lief, braaf, heel lang en kinderlijk en liefkozend kan oprekken, charoooooosjie.

Simpel is het moeilijkst. De woorden en regels moeten wel leven en echt zijn. Wat in de Progres-vertaling Beertje Brom van Roel Pieters uit 1972 niet het geval is. Behalve het rijmschema in Beertje Brom (abab), het niet heel kinderlijke woord bevallen, de rijmdwang van verkreukt, is met name de vierde regel een afknapper, door het woordje leuk, en de verkeerde scansie: de klemtoon ligt op maar en vind, terwijl hij juist heel erg op ik zou moeten hebben komen zijn te liggen:

Beertje is zo vaak gevallen
dat hij kaal is en verkreukt;
niemand zal hij wel bevallen,
maar ik vind hem nog steeds leuk!

 

God, wat heb ik over die kleine Barto-gedichtjes lang gedaan. Ook over het in Rusland ultrabekende verhaal van Tanja die haar bal laat vallen in het water en daarom heel hard moet huilen. Dat is uiteindelijk dit geworden:

Tanja jammert aan de kant,
Haar bal is in de plas beland.
Niet huilen, Tanja, vroeg of later
Komt de bal weer uit het water.

Beertje is in Bij mij op de maan uiteindelijk dit geworden:

Beertje ligt onder de kruk,
Beertjes ene poot is stuk,
Toch pak ik hem elke keer,
Want het is mijn liefste beer.

Dan kun je op liefste tenminste uithalen, als je het opzegt of voorleest. De laatste twee regel waren eerst:

Beertje heeft ook altijd pech,
Maar ik gooi hem toch niet weg.

Waarbij de reden dat Beertje niet weggegooid wordt mooi impliciet blijft, maar ik me daarentegen bij de pech begon af te vragen: waarom? Nu ik die eerste versie weer tegenkom, meer dan tien jaar later, denk ik: hm, toch misschien niet zo slecht… misschien zelfs beter… Dat pech kan het wel hebben, en de laatste regel is best heel lief.

Affijn, een lief kapot beertje heb ik altijd een mooi idee gevonden, en toen Rekje langskwam was ik daar blij mee. Alleen is Rekje geen lief beertje maar een beetje een vervelend beertje, omdat ze het beertje was van een heel vervelend meisje. Een onaangename hoofdpersoon, een rotzak als held, dat zie je niet zo vaak. Vandaar.

Jonkbeer Fietsenrek van Basisschool De Bergerhof (‘Rekje’)

Rekje gaat uit wandelen, in z’n eentje in het bos. Rekje hinkelt soms een beetje, want zijn ene been zit los. Daarom loopt hij niet zo vlug, maar altijd komt hij toch weer terug, met paddestoelen in zijn mandje, en een bloempje in zijn pet, en dan geef ik hem een handje:
‘Dank u, Jonkbeer, voor de truffel, dank u, Jonkbeer, voor ’t boeket.’ En dan geef ik hem een knuffel, en dan stop ik hem in bed.
Eigenlijk heet Rekje anders. Voluit heet hij: JONKBEER FIETSENREK VAN BASISSCHOOL DE BERGERHOF, omdat ik hem genoemd heb naar het plekje waar ik hem zaterdag gevonden heb toen ik was steppen met mijn step. Maar thuis noemt iedereen hem Rekje en die naam is ook best tof.
‘Rekje, waar ben je?’ ‘Rekje, waar zit je?’ ‘Rekje, maken we samen een ritje?’ ‘Gaan we nog op de schommel, een keer?’
Altijd wil iedereen iets van mijn beer, altijd wel iets van mijn knuffelbeest, maar ik nog het meest. Ik nog het meest.
Rekje is een ongelofelijke kletsmajoor: hij praat en praat, aan één stuk door, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat en stopt geen ogenblik. En niemand die mijn beer verstaat, behalve ik. Vermoeiend hoor!
Hij blijft maar zagen, blijft maar zagen en alle dagen krijg ik vragen:
– Hoeveel staarten heeft een koe? – Waar gaat een gedoofde vlam naar toe? – Is een wolk van binnen wit? – Zit er in de zon een pit? – Waarom is een druppel nat? – Hoeveel haren heeft een kat? – Hoeveel zand heeft de woestijn? – Waarom zijn kabouters klein? – Hoe kiest een meteoor zijn krater? – Waarom wordt het altijd later?
Dan stop ik mijn vingers in mijn oren en roep: ‘Ik kan je toch lekker niet horen!’ Ik steek m’n tong uit en kijk scheel, want soms wordt het me gewoon echt te veel.
Gisteren wou Rekje zelf boodschappen doen. Rijst en zeep, een chocoladereep, een pak rijst en een citroen. Vier dingen maar, niet meer, dat moest te doen zijn voor een beer.
Toen hij thuis zijn mand uitlaadde, de zeep, de rijst en de citroen, maar ho eens – pot-jan-pompeldompelmoen – waar is de chocolade? Kijk, de citroen, de rijst, de zeep, maar waaro-waaro is de reep? Ben je die misschien vergeten?
Rekje zei: ‘Het mandje werd me veel te zwaar, dus ik heb die reep er toen maar uitgehaald en opgegeten.’
’s Avonds in mijn bed lees ik mijn beertje voor. (Nou ja, het is niet echt voorlezen, hoor, want lezen kan ik nog niet helemaal. Ik vertel hem gewoon alleen wat ik nog weet van het verhaal.)
Ik vertel hem alles wat we weten over beren – waar ze leven, wat ze eten (als ze bijvoorbeeld broodjes smeren), en wat je allemaal van ze kan leren. Van Beertje Paddington, Baloe de Beer, Pippeloentje, Berend Botje en zo meer.
Maar Paddington – zegt Rekje – is eigenlijk een station, Winnie-de-Poeh vindt-ie maa poe-poe, Beertje Pippeloentje vindt hij een echt oentje, van Baloe de Beer wordt-ie doodmoe, en Berend Botje – zegt-ie – is van lotje! Alles vindt hij even stom, vindt Rekje, alles vindt hij even dom, vindt Rekje, en heeft niets met hem te maken en heeft niets met hem van doen – vindt Rekje, voor hij inslaapt op zijn plekje, maar dat is niet leuk van Rekje en daarom geef ik hem geen zoen.
Vanmorgen ging de voordeurbel. ’t Was Annabel. Ik ken haar wel, een meisje van drie straten verderop, een aanstellerige plaag- en jammerkop, en ook een klier. Ik vroeg: ‘Wat doe je hier?’ Zij zei terug: ‘Jij hebt mijn beer. Ik was hem kwijt. Ik wil hem weer.’
Ik vroeg: ‘Heeft ie z’n ene pootje los?’ Zij zei: ‘Ja.’ en ik zei: ‘Gos.’ En ik pak snel achter mijn rug Rekje, en ik geef hem terug: ‘Hier istie, neem hem maar weer mee, en gauw, want hij lijkt precies op jou.’

_____
Illustraties van Joeri Molokanov in Djetjam, 1977, en van Witali Gorjajew in Vrolijke versjes, z.j. (1972) bij Beertje van Agnia Barto.

Over de auteur

Robbert-Jan Henkes