Gepubliceerd op: vrijdag 23 mei 2025

Transgender op de boerderij

 

Een kip die een eend wil zijn, is dat soms een soort opiniërende spot? Moeten we dat soms metaforisch lezen? Wordt het transgenderisme soms in de maling genomen? Is het dan soms niet heel flauw?

Ja, dán wel. Maar het geval wil dat het uitgangspunt van dit gedicht helemaal niets met mensen die in een verkeerd lichaam geboren zijn te maken had. Het idee heb ik namelijk gejat uit een van mijn favoriete scènes uit Toy Story, als Buzz Lightyear, de N.T.F.B.-astronaut, uit de doos komt als een echte heelalveroverende ruimtevaarder, alle kanten op vliegt, de basis oppiept via zijn horloge en niet anders kan en wil dan de wereld redden. Woody heeft veel moeite hem ervan te overtuigen dat hij geen ruimtevaarder is, maar een pop. ‘Je bent een pop, Buzz Lightyear! Een pop! Een POP!’ Wat Buzz verleidt tot de zeer ware uitspraak: ‘Ik vind jou een heel zielig mannetje.’ (Ik doe het uit mijn geheugen, het zal wel wat anders zijn wat er feitelijk gezegd is.)

Ik moet er nog steeds om lachen. Filosofisch! Verwarrend! Als een pop kan praten, als een pop tot leven komt, waarom kan het dan niet net zo goed een ruimtevaarder zijn? Woody is toch ook een cowboy? En ook: als het zo zit, kun je dan niet gewoon zijn wat je bent?

Oké, de stakkerig wijze Woody moet Buzz inprenten dat hij niet almachtig is in deze buiten-de-doos-wereld. Maar toch. Wie is een ander als jij wat verzint om daar vraagtekens bij te plaatsen. Ik moet zeggen dat Buzz Lightyear wel meteen mijn favoriete personage werd, met deze grandioze megalomanie.

Het volgende gedicht is dus heengebouwd om Kukelhaans reprimande aan Kakelkip die zich een eend vindt: ‘Een kip ben je! Een kip! Een kip!’ En het loopt natuurlijk goed af. Kip blijft eend, tegen alles wat iedereen zegt in. Lekker puh.

Kakelkip is een eend

‘Vanaf vandaag ben ik een eend,’ zei Kakelkip tot Kukelhaan. ‘Mijn ouders hebben me als kip gemeend, misschien, denk ik, maar van binnen was ik eend, meteen, van meet af aan.’
‘Maar Kakelkip,’ zei heel verbaasd toen Kukelhaan, ‘je bent een kip, een kip, een kip! Kijk nou eens naar mij: ben ik soms een gans of zwaan? Dat is toch immers de natuur? Mijn kippetje een eend? Krijg nou de pip!’
‘Mijn innig kukelende teerbeminde,’ zei Kakelkip tot Kukelhaan, ‘dat mag jij allemaal wel vinden, maar toch ben ik een eend voortaan.’
‘Een kip ben je! Een kip! Een kip!’ zei Kukelhaan nog maar een keertje. Voor fratsen had hij geen begrip: hij was en bleef in huis het overheersende meneertje, maar ook was het een beste brave. Dus wat deed hij, hij liet ieder dier van de boerderij opdraven, en hij vroeg ze een voor een: ‘Kijk, wat is dit hier: is het een eend, een kip, of wat? Een pelikaan? Een watersnip? Wees zo goed en zeg me dat.’ (En hij wees naar Kakelkip.)
Het paard keek door zijn bril en zei: ‘Het kán een paard zijn volgens mij, maar ik mis een paardestaart, dus ik zeg nee, het is geen paard.’
‘Een koe die eieren legt, akkoord, daar heb ik wel eens van gehoord,’ zei toen de koe. ‘Maar luister: élk koebeest geeft toch minstens melk?’
‘Ja,’ zei de boer, ‘twee poten en een snavel, en eindeloos geredekavel en gedrens: ik hoor het al, dat is een mens. Alhoewel… ik mis een navel.’
De geit zei: ‘Ze is best wel hokkig, en ze is ook best wel bokkig, maar het is geheid geen geit hoor, daarvoor is ze té toktokkig.’
De hond zei: ‘Het is vast een kat.’ De kat zei: ‘Nee, het is een muis.’ De muis zei: ‘Nee, het is een rat.’ De rat zei: ‘Is het soms een luis?’
Zo ging het door, zo bleef het gaan, de hele boerderij kwam aan, en iedereen, van stier tot mier, zag in de kip een ander dier.
Een kruising tussen geit en schaap, dacht het konijn, maar de kalkoen dacht eerder aan een soort van aap. De pauw dacht aan een parelhoen. — ‘Stop!’ riep toen de Kukelhaan. ‘Verhip, verhip, verhipperdepip! Wat zien jullie voor je staan? Kijk dan toch! Een kip! Een kip!’
‘Als jij het zegt,’ zeiden de dieren, maar madame de kip zei: ‘Niet! Het is niet waar! Een eend ben ik in hart en nieren, vraag de eend het zelf dan maar.’
‘Jij een eend?’ zei toen de eend. ‘Heb je jezelf wel eens gezien? Zeg me dat je het niet meent. Eerder een ooievaar misschien.’
Kukelhaan zei: ‘Zie je wel? Twijfel je na zoiets nog?’ Maar Kakelkip antwoordde fel: ‘Puh! Ik ben het lekker toch. Wat een ander d’r van vindt, boeit mij voor geen ene knip. Eend zijn – wist ik al als kind – eend zijn is mijn recht als kip.’
Dus: nu zit er in het kippenhok een kip die tevens eend is, en die kwakend op haar stok zeer van zichzelf vervreemd is. Ze wordt gemeden door de haan, die zei: ‘Tot mijn verdriet moet ik je als vrouw ontslaan: op eenden val ik niet.’
Maar eendje (de ex-kip), eendje was gelukkig. En daarom gaat het toch, in ’t leven.


De illustratie is de voorkant van Маланьина компания, Malanina’s gezelschap van V. Maksenova, tekeningen van A. Vasiliëv uit 1929.

Over de auteur

Robbert-Jan Henkes