Gepubliceerd op: vrijdag 16 mei 2025

En we hadden niks te doen

 

Met trappen van vergelijking kun je leuke dingen uithalen. Dingen die niet kunnen. Dingen die fout zijn. Dingen die je moeder je heel graag wil afleren. Goed goeder goedst heb ik altijd heel mooi gevonden. Heel fout maar heel goed. Trouwens, goed beter beterst is ook niet slecht. En waarom niet beet beter beetst? Sowieso is alles wat fout is goed. En grappig.

In het Russisch maak je verkeinwoorden met het suffix -tsjiek, maar je kan ook vergrootwoorden maken, als je er -iesje achter zet. Tarakaniesje is een hele grote kakkerlak. En tarakantsjiekiesje een hele kleine hele grote kakkerlak.

Het volgende gedicht rekt de trappen van vergelijking ook enigszins op. Maar toch was dat niet mijn uit angspunt. Ik wilde eigenlijk de sfeer vangen van een lome namiddag aan het water, van niets doen en je vervelen met zijn tweeën of in een groepje, een sfeer die ik kende uit het gedicht En jullie? van Sergej Michalkov uit 1935. Met uiterst simpele en effectieve woorden wordt dat geschetst. Het begint zo:

Wie zat daar op het stoepje?
Wie zat daar in een groepje?
Tolja op de grond,
Kolja hield zijn mond,
En Borka zwaaide met zijn benen in het rond.

Het was avond in het paviljoen,
En we hadden niks te doen.

Dat vind ik heel prachtig. Je ziet het niet alleen, je voelt het. Het gedicht gaat verder in dezelfde lome nietsdoende sfeer, waarna er een leuk gesprek volgt dat ook heel levensecht is gebaseerd op opscheppen.

Een roek vloog krijsend uit het nest.
Er zoemden vliegen rond de mest.
De kater sliep, of deed zijn best,
En Borka zei tegen de rest,
Zomaar nergens om:

– Ik heb een spijker in de zak van mijn broek.
En jullie?

Waarna de andere deelnemers aan het gesprek vertellen wat ze bij hun thuis hebben, mensen op bezoek gehad bijvoorbeeld, en elektriciteit, gas, en vanuit het raam kun je bij een ander het Rode Plein zien etc. Heel mooi. De laatste regels pikken de loomheid weer op:

Het was avond in het paviljoen,
En ruziën gingen we niet doen.

Of ik die sfeer ook gevangen heb in mijn gedichtverhaal van twee opscheppende jongens over hun visvangst? Ik hoop het.

Niks in het bijzonder

Rik en ik, we zaten aan het water in het riet. Rik en ik, we praatten – over wat, dat weet ik niet. We zaten, Rik en ik, en de zon was bijna onder. We praatten, Rik en ik, over niks in het bijzonder.
‘Ik heb een keer een vis gevangen, die was zó groot,’ zeg ik. ‘Ik heb een keer een vis gevangen, die was nog groter,’ zegt Rik. ‘De mijnes was nog veel groterder,’ zeg ik. ‘En de mijnes was nog veel groterderderder,’ zegt Rik. ‘Hoe groot?’ vraag ik. ‘Zó groot!’ zegt Rik, en hij spreidt zijn armen wijd. ‘En de mijne zó!’ zeg ik, en ik spreid
mijn armen wijd: ‘Dus de mijne was het grootste!’
Dan is het even stil. Rik denkt na over wat hij zeggen wil. ‘Jaaaaa,’ zegt Rik, ‘maar de mijnes die was grootster!’ ‘De mijnes was nog grootsteter,’ zeg ik. ‘De mijnes was het allergrootsteste,’ zegt Rik. ‘De mijnes was het
allerallergrootstestestest,’ zeg ik.
Dan is het even stil. Rik denkt na over wat hij zeggen wil. ‘Ha!’ zegt Rik. ‘Bewijs het dan!’ ‘Jij eerst!’ zeg ik. ‘Jij eerster!’ zegt Rik. ‘Jij eerstestest!’ zeg ik.
Rik en ik, we zaten aan het water in het riet, Rik en ik, we praatten – en stoppen deden we niet.

—-
En jullie? van Sergej Michalkov staat in Bij mij op de maan, Van Oorschot 2016, blz. 490-492. Kornej Tsjoekovski’s gedicht over de hele grote kakkerlak, Kakkerlakkerste in datzelfde boek, blz. 207-21.

Over de auteur

Robbert-Jan Henkes