Gepubliceerd op: zondag 18 mei 2025

Delphine Lecompte – De mooiste ontsnapping

 

De mooiste ontsnapping uit het gekkenhuis was de ontsnapping met Mario. We hadden het grondig voorbereid. Nu ja, ‘grondig’ is een groot woord, en ‘voorbereid’ is een flagrante leugen. We hadden er een paar keer luchtig over gesproken. Op een dag werd de luchtigheid haast onmerkbaar een koppig ernstig onwrikbaar plan.

Het was vrijdag en dan kregen de gekken ’s middags altijd frieten, wij de gekken. Mij maakte het niets uit, ik had een eetstoornis: uithongering. Maar Mario die niet opdaagde voor zijn dubbele portie frieten, dat was ongezien. Men dacht aanvankelijk dat Mario aan het kerven was in zijn badkamer. Kerven, oftewel: zelfverminking. Men nam het niet ernstig wanneer Mario het deed. Mario deed het met een kam. Een kam! Mijn afwezigheid in de kantine deed evenmin alarmbellen afgaan, ik zond vaak mijn kat naar de kantine.

We ontsnapten tijdens een hete lentedag. Eerst kochten we een fles Martini en Berlijnse bollen. Mario zei: ‘Ik voel me stoer, niemand kan me iets maken.’ Ik zei: ‘Ik wil me ook stoer voelen.’ Maar het lukte niet. Wel werd ik roekeloos en euforisch. Vooral roekeloos. We raakten bevriend met een ontslagen kraanmachinist, hij had zelf zijn ontslag ingediend. Hij zei: ‘Ik gooi de handdoek in de ring, in de ambitieuze ring. Vanaf nu leef ik enkel nog voor mijn ara’s en teckels, twee ara’s en drie teckels.’

Ik had geen ring, geen handdoek, en geen ambitie. Ik had wel ara’s en teckels: in mijn hoofd, dozijnen. Ik was 22 en zou eeuwig sukkelachtig, nomadisch, zelfdestructief en poëtisch blijven. Ik schreef rauwe morsige wrede speelse gedichten die ik aan niemand toonde. Het schrijven maakte mij vrolijk, ik was niets van plan met mijn incoherente handgeschreven verzen. Ik was alleszins niet van plan om ze bloot te stellen aan het publiek en plots deel uit te maken van de mythische hoogdravende hautaine wufte romantische literaire wereld. Ik kende de literaire wereld niet, en dat was maar goed ook. Ik las Günter Grass, en Hans Andreus. Die laatste gooide ik algauw overboord: te simpel, te sereen, te vaag, te zalvend, te melig.

Mario was eveneens 22, hij had wel ambitie. Zijn ambitie was: gewetensvolle betrouwbare illustere charismatische poetsman worden en erin slagen om voor zichzelf te zorgen in een beschimmelde flat in de buurt van zijn zwaarlijvige moeder voor wie hij minstens twee keer per week boodschappen zou doen. Weense worsten, hamburgerbroodjes, zoetzure augurken en chocoladerepen met bananenvulling. Af en toe zou Mario een oudere dame uitnodigen en haar cunnilingus schenken. Mario hield van oudere dames, vooral van uitgemergelde aristocratische perverse dragonders. Aan de muren van zijn woonkamer zou Mario posters hangen van huilende wolven, sletterige zeemeerminnen en melancholische pierrots. Hij zou broze bevallige bemoedigende vederlichte eekhoornbeeldjes verzamelen. Zijn vader had hem ooit vanuit Boston een foto gestuurd van zijn nieuwe gezin daar in de sneeuw: een eekhoorn at zaadjes uit de palm van de nieuwe zoon. Mario was niet bitter, hij begreep de beslissing van zijn vader om weg te lopen en een beter blijmoediger kwieker gezonder intelligenter creatiever veerkrachtiger ambitieuzer gezin te stichten. Brave milde vergevingsgezinde Mario. Hij kreeg nooit een medaille, nooit lof voor zijn heroïsche grootmoedigheid. Ik was reeds wrokkig en woedend, en het zou alleen maar erger worden.

Mario maakte een Berlijnse bol soldaat en ik dronk mezelf moed in. Ik wilde seks met de ontslagen kraanmachinist. Hij leek een beetje op Tim Burgess. Een indie knaap wiens brutale onsentimentele Engelse bijtende wrange liefdesliedjes me wel konden bekoren. En verder had hij de prachtigste froufrou ter wereld. Ik vertelde aan de ontslagen kraanmachinist dat Mario en ik ontsnapt waren uit het gekkenhuis. De ontslagen kraanmachinist keek beduusd naar zijn pols. Hij werd nors, afstandelijk, koud. Zijn reactie verbaasde me niet. Mijn bekentenis was een test geweest, een test om te zien hoe kleinburgerlijk hij werkelijk was. Hij was dus werkelijk ontzettend kleinburgerlijk, ondanks zijn ara’s en teckels en boude impulsieve ontslagneming. Toch wilde ik nog steeds de liefde met hem bedrijven. Ik raakte de bovenarm van de ontslagen kraanmachinist aan en zei: ‘Ontsnapte gekken zijn de lenigste wonderlijkste krachtigste minst cynische sloeries die je kan tegenkomen, geef mij een kans om het te bewijzen.’ Maar de ontslagen kraanmachinist wilde mij geen kans geven.

Een beetje later likte Mario mijn vagina aan de achterkant van een zieltogend visserijmuseum. Na mijn louterende orgasme maakte hij een krasse vergelijking tussen mijn geslacht en de geur van een pladijs, maar ik liet het niet aan mijn hart komen. Ik fatsoeneerde mezelf en at de laatste Berlijnse bol op. De fles Martini was allang naar binnen gekapt, mijn keelgat zinderde nog na. Mario kocht een nieuwe fles Martini. Hij dronk de helft leeg in de winkel, de verzuurde kruideniersvrouw mopperde. Ik kocht negen exorbitant geprijsde miniatuurflesjes bruine rum, een strook ouderwetse kauwgomballen en een zakje gummivampiertanden. Er stond een mismaakte afgebladderde Dombo aan de uitgang van de kruidenierswinkel. Ik vroeg aan Mario: ‘Herinner jij je de moraal van de enge bedwelmende naargeestige Dombo tekenfilm?’
‘Nee.’

We werden dronken op het strand, een loensende Pakistaanse kleermaker vroeg me of hij mijn hand mocht lezen. ‘Heb je een diploma?’ vroeg ik loom. ‘Ik heb een gave!’ zei de loensende Pakistaanse kleermaker verwaand en verontwaardigd. Ik bood hem mijn hand aan. Hij keek lang naar de vele korte lelijke kriskraslijnen op mijn palm en zei ten slotte: ‘Rampspoed.’
‘Kan je specifieker zijn?’ vroeg ik.
‘Pancreaskanker op je 56ste, dat alleszins. Maar eerst een heleboel stroomstoten en aanrandingen. Misverstanden, een sprinkhanenplaag en een muitende veestapel. Bankroet, machtige verstikkingsaccidenten, hoon, smaad, hardhorendheid, epilepsie, maskerade, magisch denken, uitgekafferd worden door een Hondurese bordeelhoudster en een rollator. Een nachtbeugel ook, en steeds opnieuw word je overmeesterd door zeven zadelmakers die je hun nihilisme proberen aan te smeren. Een nijlpaard en een penseelaapje zullen je bijten tijdens een goochelshow. O en wacht: twee weken voor je 28ste verjaardag zal je een oog verliezen in Boedapest.’ Al bij al viel het mee, mijn rampspoed.

Mario zei: ‘Ik verveel me.’ Ik stelde voor om een misdaad te plegen om de verveling te verdrijven, ik dacht aan een simpele naïeve bankoverval. Maar Mario was te lui. Hij bleef maar jammeren dat hij zich verveelde. Om Mario te vermaken stal ik de sieraden van een zonnebadende anorectische zwaarmoedige ex-mannequin die momenteel te zien was in een ontluisterend Moldavisch reclamefilmpje voor kattenbakvulling. Ik hield van de ex-mannequin. Maar ik hield uiteraard veel meer van Mario.

Mario viel in slaap. Hij droomde van neonazistische kiwisorteerders die het gemunt hadden op zijn vader in Boston en hij kwijlde. De ex-mannequin knabbelde doodgemoedereerd op plastic pijlgifkikkers en moerasschildpadden, ze was rijp voor het gekkenhuis. Ze zag het zelf ook wel in, maar haar kokette bekrompen echtgenoot stribbelde tegen. Hij was een mediageile schepen, vandaar. De sieraden van de ex-mannequin bleken etherische geneeskrachtige new age hippierotzooi. Ik wierp ze terug, een grote groene kraal raakte een thoracale wervel. De ex-mannequin zei lijzig en met vertraging: ‘Auw.’ Ze draaide zich om, ze vroeg: ‘Zijn jullie ontsnapte gekken?’ Mario werd wakker en giechelde. Ik zei teleurgesteld: ‘Ik wist niet dat onze waanzin zo in het oog sprong.’ De ex-mannequin troostte me, ze streelde mijn wang en zei: ‘Ik herken de gekte omdat ik er zelf aan ten prooi ben gevallen, nog niet zo lang geleden. Het zal me nooit meer verlaten.’ Nu waren we met drie. Drie fatalistische ontredderde sukkelachtige schaterlachende abnormale gênante ontredderde gehavende schepselen.

Er ontstond een competitie, zoals dat altijd gebeurt wanneer gekken elkaar treffen: we wilden alle drie de prijs van de meest buitenissige meest originele meest aanstootgevende krankzinnige in ontvangst nemen. Ik was te dof. Nee, ik was te alert. Ik was te erudiet en misschien was ik zelfs te burgerlijk, of te verlegen. Mario was te boertig, te doorzichtig, te frivool, te ingoed. Hij had het hart op de tong en hij gebruikte dus een kam om zichzelf te verminken. Zijn automutilatie was een erbarmelijk theaterstukje, niemand lag er wakker van. De ex-mannequin had het felste, pittigste, schadelijkste, meest indrukwekkende, meest ongeneeslijke psychiatrische arsenaal: pica, anorexia, kleptomanie, gelatenheid, repetitief haargetrek, morbiditeit, nieuwsgierigheid, kannibalisme en gipsfetisjisme. Ik leed ‘slechts’ aan uithongering, somberte en promiscuïteit. En Mario, die leed zogezegd nergens aan. Zijn waanzin was het resultaat van: kansarmoede, verwaarlozing, een handtastelijke aardrijkskundeleerkracht, een gluiperige onderpastoor, een monsterlijke kinderboerderijmonitor, een schabouwelijke flemerige gewiekste sadistische korfbalcoach en achterlijke schizofrene genen.

We verlieten het strand, ik vond een raap op de dijk. Een raap! Het was een echte ongekookte raap, maar door de vondst van de echte ongekookte raap kreeg ik plots enorm veel zin in een marsepeinen exemplaar. De ex-mannequin toverde een marsepeinen raap tevoorschijn uit haar obscene handtas. Er deed een theorie de ronde dat de vorm en de textuur van de handtas van een vrouw iets zei over de vorm en de textuur van haar vagina. Als de theorie klopte dan was het geslacht van de ex-mannequin: duur, rood, strak, versleten, begerenswaardig, langwerpig, exclusief, dieronvriendelijk, waterafstotend, fabelachtig, vulgair en bodemloos. De ex-mannequin vroeg: ‘Waarom staar je naar mijn handtas?’ Ik zei defensief: ‘Ik mag staren naar wat ik wil, naar eender wat. Misschien staar ik straks wel naar de kont van een mandril!’

De zon ging onder, Mario miste het gekkenhuis. We keerden terug. De ex-mannequin nam afscheid van ons naast een mishandelde whippet die op zijn baasje aan het wachten was onder de luifel van een wanordelijke wekkerwinkel. In het gekkenhuis was de opluchting groot toen we verschenen. Mario kreeg acht krentenboterhammen, maar ik werd opgesloten in de isoleercel omdat ik me baldadig gedroeg. Ik tierde: ‘Ik wil de kont van een mandril zien, de kont de kont de kont de kont van een mandril mandril mandril mandril Manson swastika Charles zien zien zien observeren gluren turen Helter Skelter. Of het achterwerk van een vervloekte vertederende kapucijnaap!!’ Ik beet verpleger Ronny. Ik werd platgespoten.
De volgende dag betrad de hoofdpsychiater de isoleercel, hij zei tegen mij: ‘Je verzet je tegen elke therapie. Ik ben ten einde raad.’ Zo zag hij er niet uit. Ik loog: ‘Ik zal mijn leven beteren en deelnemen aan de lotgenotengroep voor verkrachtingsslachtoffers.’ De hoofdpsychiater zei sonoor en neerbuigend: ‘Dat is alvast een begin.’

Maar toen het zover was, de wekelijkse bijeenkomst van de lotgenotengroep, bezweek ik voor de lokroep van badminton. Of beter gezegd: ik bezweek voor de lokroep van de grijze wijze joviale zachtmoedige boomlange serene nevelachtige bedwelmende besluitvaardige ergotherapeut Marc die zonder ambiguïteit achter me ging staan en mijn polsen vastgreep en dirigeerde opdat ik een betere badmintonspeler zou worden. Mario koos ook voor badminton. Mario liet knallende winden om zijn tegenspelers te jennen. Mario had harige polsen. Toen Marc de polsen van Mario vastgreep brak Mario de neus van Marc. De engdenkende mediocre gekken wilden Mario overmeesteren en mores leren, maar Marc hield de engdenkende mediocre gekken tegen. Marc, ach Marc.
Marc was de enige hulpverlener die me een pluim gaf omdat ik Günter Grass las.

Over de auteur

Delphine Lecompte