Gepubliceerd op: zondag 13 april 2025

Rammstein en marsepein, marsepein en Rammstein

 

Op 1 februari 2002 ontsnapte ik aan de dood, jazeker. Ik was marsepein aan het eten. Ik keek naar MTV, er werden toen nog muziekvideo’s afgespeeld op MTV en ik wachtte landerig op Ich Will van Rammstein. Ik kreeg maar niet genoeg van de erotische gewelddadige grimmige zinderende muziekvideo waarin verrukkelijke elegante frêle weerloze blonde vrouwelijke bankbediendes worden gegijzeld door Till Lindemann en zijn onheilspellende snerende robuuste Teutoonse trawanten. Kon ik maar overmeesterd worden door Till Lindemann. Door eender welke man, maar ik had geen man.

Ik was 24, net ontslagen uit het gekkenhuis. Tijdens de laatste maanden van mijn psychiatrische opname was ik ten prooi gevallen aan boulimische vreetbuien. Marmercake en boterhammen met mayonaise, zo was het begonnen. Daarna potten honing, belegen kaas en cashewnoten. Tot slot: alles. Zelfs muesli, drop, sprinkhanen, Tasmaanse peperbessen, schorseneren, picklesbokalen, gist, mosterd, ananas, kangoeroesteaks, ijsbergsla, raketijsjes, kervelsoep, containermeloenen en rupsbanden. Ik woog bijna zestig: een log onproductief gemeen lethargisch antipathiek korstig reptiel. Ik was dus een blok marsepein aan het eten, maar ik was zo gulzig dat ik een deel van de plastic verpakking rond het blok had laten zitten. Toen dreigde ik dus te stikken in een strook van de vermaledijde plastic verpakking. Gelukkig bleef de strook plakken aan mijn verhemelte. Ik viste de strook uit mijn muil en besloot paniekerig om opnieuw anorectisch te worden. Ik zou helaas voor eeuwig en altijd een harteloos hitsig onbetrouwbaar afgrijselijk reptiel blijven. Dat was geen besluit, dat was mijn noodlot.

Eindelijk Ich Will op MTV. Ik werd geil en ging naar buiten, op zoek naar seks. Ik vond geen seks. In een speelgoedwinkel kocht ik een nijlpaardbeeldje en een pluchen mandril. ‘Zijn het geschenken?’ vroeg de kaarsrechte sierlijke kleurloze verkoopster, drie maanden zwanger. ‘Ja, twee aparte geschenken,’ beweerde ik. Maar zowel het nijlpaardbeeldje als de pluchen mandril waren voor mezelf. Ze had me door.
Had de zwangere verkoopster me door? Ze verpakte de dieren slordig en ongeduldig. Ze gebruikte geen feestelijk lint en ze verpakte de dieren niet afzonderlijk. Een puinhoop, een knapzak. Op het Achiel van Ackerplein scheurde ik de geschenkverpakking kapot en bevrijdde ik mijn dierbare fabelachtige kleinoden. Ik hield vooral van het nijlpaardbeeldje. Ooit had ik op tien centimeter van een nijlpaard gestaan, in de zoo van Antwerpen. Het was een mystieke religieuze transformerende ervaring geweest. De blik van het nijlpaard was onsentimenteel geweest, maar toch school er poëzie en genade in die blik. Dat had ik me niet ingebeeld. Ik bleef uren bij het bassin van de nijlpaarden staan, ik vroor bijna dood.

Op het Achiel van Ackerplein dacht ik aan zotte tante Katrien van Veurne, het enige familielid dat zich bekommerde om mijn leed en alopecia. Want ja: soms kreeg ik kale plekken. Ik droeg geen pruik, ik had nog genoeg slierten om mijn kale plekken te verdoezelen. Tante Katrien nam me mee naar voodoopriesters en sjamanen, maar ze bakten er niets van: ik bleef kaal. De rest van de familie lachte ons uit. Ik zei luidop: ‘Ik ben mislukt, ik ben een misbaksel, ik ben een reptiel, ik ben een heks, ik ben een slet, ik wil overmeesterd worden door Till Lindemann: gekneveld, gegeseld, geterroriseerd en verkracht. Hij is zo bars en robuust en krachtdadig en sinister. De mannen in mijn omgeving zijn week. Zijn er wel mannen in mijn omgeving?’ ja, er waren mannen in mijn omgeving. Maar geen Till Lindemann en geen enigmatische onorthodoxe blasfemische nijlpaardverzorger.

Een peuter in een buggy wilde mijn pluchen mandril strelen. ‘Nee!’ De moeder van de peuter spuugde op mijn blauwe sneakers. Ik was toch van plan geweest om ze weg te gooien: te krap, te sober, te geforceerd hip. De vader van de peuter was een broodje met uitpuilende americain aan het eten, twee tomatenschijfjes vielen op het plein. De vader keek naar mijn nijlpaardbeeldje en zei: ‘Het gevaarlijkste dier ter wereld… De mens!’ Ik grinnikte, ook al was het niet grappig. Het was eerder wrang. Het was eveneens een waarheid als een koe. Ik zei guitig: ‘Neuk me dan als je kan!’ Deze keer spuugde de moeder van de peuter in mijn gezicht, en ze gaf me een klap op de koop toe. Om een en ander goed te maken gaf ik de pluchen mandril aan de slonzige snotterige bleke onappetijtelijke peuter. De vader wierp zijn half opgegeten broodje in een vuilbak, hoestte, nieste, diende zichzelf homeopathische oogdruppels toe naast de buste van Achiel van Acker, en daarna maakte het ellendige antipathieke verdoemde gezin zich uit de voeten. Het verwonderde me dat de vader geloofde in homeopathie, het was ontgoochelend.

Ik begon opnieuw luidop te spreken: ‘Week is een debiel adjectief, er is een man in mijn leven, hij is sadistisch maar dat is overdreven, hij was mijn nachtverpleger in het gekkenhuis van Knokke en nu is hij mijn minnaar.’ Het was waar: ik had een verhouding met de getrouwde nachtverpleger. Hij hield van niemand, hij aanbad zijn merries en zijn Taj Mahal gemaakt met houten wasknijpers. Soms belde hij me op voor anale seks, daar hield hij van. Ik ook. Ik hield van elke vorm van seks, maar ik kende bijna geen enkele vorm. Behalve sodomie, sadisme, verkrachting, luierfetisjisme en masturbatie. Dat waren vijf vormen, zo weinig was dat nu ook weer niet. Ha! Van die vijf voornoemde vormen leverde mijn luierfetisjisme me het meeste genot op. Maar het was tevens de vorm waar ik me het meest voor schaamde. Ik had twee halfzusjes die nog luiers moesten dragen omdat ze kleine incontinente mormels waren. Ik verdonkeremaande hun luiers en experimenteerde. Warm, koud, stront, pis. Op het internet vond ik gelijkgestemde zielen. Op een dag sprak ik af met een schriele epaulettenmogol uit Cardiff die mijn luier zou komen verversen. Hij daagde niet op. De sadistische nachtverpleger belde me niet op die dag, het was een verschrikkelijke dag.

Ik nam de bus terug naar Sint Kruis, ik woonde tijdelijk in de versmachtende villa van mijn gewiekste theatrale opvliegende moeder en mijn sombere mompelende hypochondrische stiefvader. Ik was niet welkom en probeerde mezelf zo onzichtbaar mogelijk te maken. Maar ik had de TV nodig om Rammstein te zien. Het enige televisietoestel stond in de woonkamer. Mijn stiefvader keek vaak naar vrouwentennis en naar Crufts, hij droomde van een Ierse wolfshond. Maar hij was niet fit genoeg voor een hond. Mijn moeder keek uitsluitend naar de films van Aki Kaurismäki en Pedro Almodóvar. Van Kaurismäki hield ik zelf ook erg veel, maar aan de schreeuwerige hysterische frivole Almodóvar had ik een bloedhekel.
Toen ik binnenkwam met het nijlpaardbeeldje waren mijn akelige geriatrische stiefvader en mijn genadeloze sluwe intimiderende moeder bouillabaisse aan het eten. Mijn halfzusjes zaten vastgegespt in minimalistische gesofisticeerde houten foltertuigen uit Zweden. Geen echte foltertuigen natuurlijk, integendeel: slimme onverwoestbare ergonomisch verantwoorde stoelen om te leren eten zonder te knoeien. Het boeide me weinig: hun gezinsleven, hun dieet, hun ergonomie, hun stoelgang, hun meubilair. Ik was een buitenstaander en ik had bovendien nergens een mening over in die tijd, behalve dus over de films van Almodóvar die ik ondraaglijk platvloers, gemeen, vals, hol, corrupt en kitscherig vond.
Mijn moeder vroeg mat: ‘Eet je mee?’
‘Nee.’

Ik ging naar mijn slaapkamer en luisterde naar Up on the Hill, een liedje van Fun Lovin’ Criminals dat me deed terugdenken aan Maxime die me had verloochend. Eerst was hij naar Winnipeg gereisd zonder mij, en daarna had hij in Knokke een schalks blakend guitig sproeterig surfmeisje aan de haak geslagen. Het surfmeisje had een oogverblindende navel en een bespottelijke naam. Haar naam wierp een smet op haar schoonheid, dat vond ook Maxime. Ik dronk een fles witte Martini leeg en at vijf pakken speculaas. Ik braakte. Het liedje Up on the Hill vermeldde Latka, het personage in de sitcom Taxi dat werd gestalte gegeven door mijn zielsverwant: de kinderlijke, ontwapenende, raaskallende, charmante, irrationele Andy Kaufman.
Ik streelde het nijlpaardbeeldje, het linkeroog was beverig geschilderd waardoor het nijlpaard leek te loensen. Maar dat loensen gaf hem net een genadige milde barmhartige ootmoedige serene christelijke air. Het christelijke nijlpaard. Het eerste christelijke nijlpaard ter wereld.

Ik hoorde een van mijn halfzusjes huilen: Zoë, de woeste immorele baldadige van de twee. Ooit had ik innig van haar gehouden, maar nu was ik kapot en dor. Vroegtijdig bitter, achterdochtig, zwartgallig en misantropisch. Ik vertrouwde mezelf niet meer rond Zoë. Soms fantaseerde ik gewelddadig over haar: meestal een koortsige moordfantasie met een tapijtschaar, soms een driftbui waarin ik haar naar beneden wierp van een hoog Maltees balkon. Ik zou nooit meer genezen en dat was oké.
Op het internet flirtte ik met een bevriende Montenegrijnse luierfetisjist, maar ik was mijn geestdrift kwijt. Zelfs voor mijn luierfetisjisme kon ik geen geestdrift meer opbrengen, zo ver was het gekomen met mij! Ik was erger dan Scrooge, gelukkig waren de kerstfeesten al een hele tijd achter de rug. Ik verlangde naar de lente. Ook al was ik er slecht in. Ik bakte er niets van, ik bedoel: geen enkel seizoen lag mij, ik wist me naar geen enkel seizoen te kleden. Ik had zelfmedelijden, ik had plots enorm veel zelfmedelijden ja. Ik viel in slaap.

Ik droomde dat ik amok maakte met homeopathische oogdruppels in een lunapark: ik spoot de druppels in het gezicht van een verdorven touwslager die succes had aan de grijpertjesautomaat, en daarna spoot ik de druppels in het gezicht van een verwaande blaaschirurg die hikkend en schaterend zombies van de weg maaide.
Ik werd wakker, het was middernacht. Iedereen sliep. Ik sloop mijn kamer uit en ging naar de woonkamer. Ik zette de TV aan en wachtte op Rammstein. Rammstein verscheen niet. Ik at angstvallig en amechtig een marsepeinen biggetje. Ik kakte in mijn luier: warm, koud. De volgende dag keerde ik terug naar de speelgoedwinkel, voor een identiek nijlpaardbeeldje. Maar met twee alerte oogjes deze keer. Geen christelijk nijlpaard, een heidens nijlpaard. Ik voerde geen maskerade op: ‘Het is voor mij, natuurlijk. Geen geschenkverpakking, geen feestelijk lint, geen doopcadeau. Ik ben een zielenpoot. Jij ook.’ De verkoopster zei lijzig: ‘Ja, ik ook. Een zielenpoot.’

Over de auteur

Delphine Lecompte