KP45: Gerbrand Adriaensz. Bredero – Eenicheydt is Armoedt
Eenicheydt is Armoedt
Wat baat u de voochdy van Landen en van Steen? En’t prachtighe ghebouw vol duure kostel-heen, Daer ghy in woont verseldt met princelijcke stoet, Als ghy des nachts alleen in’t bedde slapen moet? |
Steen = Ste(d)en kostel-he(d)en = kostbaarheden Daer… in = Waarin // verseldt = vergezeld |
Wat baat de groote sleep der Joff’ren blanck en bly? En’t Vorstelijck ghevolch der Princen groot en vry? Wat baat dat yeder u als Godd’lijck bidt en groet Als ghy des nachts alleen in’t bedde slaepen moet? |
Sleep = gevolg // Joff’’ren = hofdames Princen = edellieden bidt = aanbidt, eert |
Wat baat dat ghy een myl van Musck en Amber rieckt? En dat ghy leckerlijck met Wijn zijt op ghequieckt? En dat de dertelheyt u jonckheyt heeft ghevoet Als ghy des nachts alleen in’t bedde slaepen moet? |
een myl = op een kilometer afstand Leckerlijck = overdadig // op ghequieckt = opgevoed u jonckheyt = uw jeugd |
Wat batet of ghy schoon uyt gulde vaten eet? En dat ghy aanden disch de hoochste plaets bekleet? En of u al de lust vaeck kittelt, sacht en soet Als ghy des nachts alleen in’t bedde slaepen moet? |
of ghy schoon = indien gij // vaten = schalen lust = begeerte // kittelt = prikkelt |
Wat baat de schoonheydt die ten ooghen uyt u blinckt Soo edel, dat de Son, de gulde Sonne sinckt, En deckt sijn glansich hooft met purper en swart bloet Als ghy des nachts alleen in’t bedde slaepen moet? |
= uw oogverblindende schoonheid sinckt = nijgt of buigt = met een rood-donkere bloedkleur |
Wat baat dat u verstant soo wijs is en gheleert Dat al de werelt dat verwondert acht en eert? En dat de Fame u ontsterflijckheydt aen doet Als ghy des nachts alleen in’t bedde slapen moet? |
Dat = zodat // dat verwondert = vol bewondering aen doet = geeft |
Behalven alle de vreucht, soo slaeptmen soet en warm, Ick wensch gheen meerder schat, als mijn Lief in den arm: Ghy syt de armste mensch, al sydy rijck van goet, Als ghy des nachts alleen in’t bedde slapen moet. |
gheen meerder schat, als = geen grotere schat dan al = ook al |
De titel
De titel van het gedicht behoeft enige toelichting. Allereerst betekent ‘Eenicheydt’ in modern Nederlands eenzaamheid. Vervolgens zou de titel opgevat kunnen worden als een vergelijking, in het bijzonder als een identiteit die Bredero in abstracto met een gelijkheidsteken legt tussen ‘Eenicheydt’ en ‘armoedt’, wat dan zou betekenen dat ‘eenzaamheid’ gelijk is aan ‘armoede’ en vice versa. Taalkundig spreken we in dat geval van synonymie. Maar ‘armoedt’ betekent in de 17e eeuw echter niet: “verkeren in levensbehoeftige omstandigheden” maar “kwellende ellende”. Kortom: eenzaamheid in de 17e eeuw wil zeggen: ellende, die kwelt en verdrietig maakt. Van synonymie is bijgevolg geen sprake; eerder is in de titel sprake van causaliteit met eenzaamheid als oorzaak en ellende als gevolg.
Het 17e eeuwse taalregister
In de jaren ‘70 en ‘80 was het 17e eeuwse Nederlands in de 1ste graads opleiding Nederlandse taal- en letterkunde een verplicht, schriftelijk examenvak in de vorm van een vertaling. Het vak werd ook wel aangeduid als Vroegnieuwnederlands en moet onderscheiden worden van het Middelnederlands (van 1000 tot 1500 n. Chr.) en van het Oudnederlands (van 500 tot 1000 n. Chr.). Van het Oudnederlands is overigens nauwelijks iets bewaard gebleven.
Het Nieuwnederlands is veel meer dan het Middelnederlands gestandaardiseerd en wordt geleidelijk de geschreven taal van en voor het gewone volk dat met de opkomst van handel en steden een steeds meer aanwezige factor wordt in de dan nog sterk agrarisch georiënteerde samenleving, waarin de dominantie van adel en Kerk zeer langzaam begint te slinken.
De Reformatie heeft bij die ontwikkeling een belangrijke rol gespeeld. Dominees en predikanten willen dat het volk de Bijbel in het Nederlands kan lezen en bestuderen, en niet alleen in het Latijn zoals in de katholieke Kerk. Dit leidt in 1637 tijdens de protestantse Synode van Dordrecht tot de eerste, grote Statenvertaling. Een vertaling die stevig heeft bijgedragen aan de wording van het Nieuwnederlands. Geen eenvoudige opgave, want in de Nederlandse gewesten of staten zijn er dan nog talrijke dialecten en subdialecten; ook wel aangeduid als streektalen en regiolecten.
De dichter 1585 – 1618
Bredero wordt vaak genoemd in het kielzog van 17e eeuwse, erudiete dichters, zoals Hooft, Vondel en Constantijn Huygens (broer van Christiaan, vooraanstaand fysicus en mathematicus). Altijd moet dan gezegd worden dat Bredero de schrijver is voor en van het gewone volk die er niet voor terugdeinst platvloerse liederen uit zijn pen te laten vloeien. Onderbroekenlol en pikante woordspelingen zouden hem daarbij niet vreemd zijn. De andere, hoger opgeleide dichters zouden zich daartoe niet laten verleiden. Zij waren er meer voor de well educated lezers. Die constatering doet enige afbreuk aan de literaire prestaties van de in Amsterdam geboren en getogen Bredero. Dat stempel is altijd aan hem blijven kleven als gevolg van het steeds benadrukken van die verschillen in de vele, elkaar opeenvolgende, literaire bloemlezingen voor middelbare scholen.
Hoe het ook zij: zijn kluchten, blijspelen en talrijke liederen worden nog altijd gelezen, gezongen en gewaardeerd. Ook wordt hij nog regelmatig geciteerd, zoals met die wijsgerige passage uit ‘De klucht van de koe’, namelijk ‘al siet men de luy, men kent se niet’. Dat bedoeld is om mensen te waarschuwen voor bedrog en oplichterij. Thans nog steeds uiterst actueel, want mensen laten zich niet zelden misleiden door uiterlijkheden en mooie praatjes. Droevig is dat Bredero op relatief jonge leeftijd door een noodlottig ongeval om het leven komt. In de winter van 1618 zakt hij met zijn slede door het ijs wat hij met een tragische dood bekoopt. Hij is dan pas 33 jaar!
Gerbrand Adriaenszoon is behalve schrijver actief in de Rederijkerskamers De Eglantier en de Nederduytsche Academie, welke laatste hij oprichtte met de vooraanstaande geleerde, de medicus dr. Samuel Coster. De Academie had als voornaamste doel het organiseren van wetenschappelijke lezingen in het Nederlands. In die tijd werden colleges aan de universiteiten van onder meer Leiden, Harderwijk en Franeker nog in het Latijn! gegeven. Overigens was Bredero ook bevriend met P.C. Hooft die in hoog aanzien stond als dichter, toneelschrijver, historicus en drost. Met de alom bekende rechtsgeleerde en latinist Hugo de Groot onderhield Bredero dusdanige banden dat hij aan hem het treurspel ‘Rodd’rick ende Alphonsus’ opdroeg. Bredero verkeerde dus wel degelijk in de hogere culturele en intellectuele kringen van die tijd.
Rederijkerskamers zijn dichtgenootschappen waar de poëtica of dichtkunst beoefend wordt in allerlei kunstzinnige en creatieve vormen. Bredero was daarvan een betrokken en praktiserend lid. Daarnaast schijnt Bredero een niet onverdienstelijk schilder te zijn geweest. Van zijn schilderstukken – veelal Bijbelse taferelen en mythologische voorstellingen – is evenwel niets bewaard gebleven; wel weten we dat hij zijn opleiding kreeg in het atelier van de niet-onverdienstelijke, Antwerpse schilder François Badens. Om toegelaten te worden tot een dergelijk atelier moesten leerling-schilders wel over talent beschikken en veelal vooraf proeven afleggen.
Een nogal heftige constatering in de biografie van de literair historicus, René van Stipriaan (1959), over Bredero is dat diens dood niet te wijten is aan verdrinking maar een geval van zelfdoding zou zijn geweest. Bredero is zijn korte leven vrijgezel gebleven. Met zijn niet mis te verstane oproep in het voorliggend gedicht het leven met een partner te delen, is er gemakkelijk een connectie te leggen tussen de inhoud van het gedicht en het zakken door het ijs. Het is en blijft evenwel speculeren.
Overigens was Bredero niet bepaald ongevoelig voor vrouwelijk schoon. Niet altijd echter werden zijn passies in gelijke mate beantwoord, zo liep hij ooit een blauwtje bij Maria Tesselschade Visscher, een van de dochters van de steenrijke graanvervoerder, dichter en kunstliefhebber, Roemer Visscher.
Het gedicht
Het sterk moraliserende gedicht hekelt de begeerte naar uiterlijke rijkdom, macht en schoonheid. Het gedicht telt 7 strofen die steeds eindigen met dezelfde stock- of refreinregel: ‘Als ghy des nachts alleen in’t bedde slaepen moet?’ Deze stockregel is taalkundig een bijzin die steeds in de eerste regel van elke strofe opent na de korte hoofdzinsnede ‘Wat baat [het] … ‘ In deze vragende zin is voor ons huidig taalgevoel het onderstreepte, onpersoonlijke voornaamwoord ‘het’ in alle strofen weggelaten maar onder de oppervlaktestructuur van deze versregels is het aanwezig als voorlopig – onzichtbaar – onderwerp. Het voornaamwoord wijst vooruit naar het feitelijke onderwerp, naar een opsomming van 6 zinledige begeertes waarvan er in elke strofe steeds één genoemd en toegelicht wordt.
In strofe 1 is er een verwijzing naar materiële rijkdom, naar bezit van landerijen, paleizen en steden; in strofe 2 is sprake van een verwijzing naar het bezit van een roemrijke en aanbeden, adellijke status en van een gevolg van hofdames en dienstige edelen; in strofe 3 gaat het om een heerlijke, onbezorgde en verwende jeugd met rijk vermaak; in strofe 4 is er een referte naar rijk voorziene eettafels; in strofe 5 betreft het uiterlijke schoonheid die vooral anderen moet bekoren en in strofe 6 komt de alom bewonderde, hoge graad van geleerdheid aan de orde. Kortom, uiterlijkheden waaraan in de tijd van Bredero ook al veel waarde wordt gehecht.
Heel even doet deze reeks van bezittingen denken aan de aanvang van de opsomming van allegorische figuren, de welbekende sinnekens, die ‘Elckerlyc’ vruchteloos aanspreekt om hem te vergezellen als de dood hem komt halen. Al snel wordt echter duidelijk dat Bredero’s gedicht niet expliciet verwijst naar deze laatmiddeleeuwse moraliteit of zedenles waartoe ‘Elckerlyc’ gerekend wordt. Wel blijkt dat Bredero in dit gedicht voorstander is van duurzame relaties. Het najagen van alle begeerlijkheden in strofen 1 t/m 6 zijn volgens hem uiteindelijk bijzaak.
We kunnen ons afvragen wat de dichter beoogt met de veelvoudige herhaling van steeds de zelfde versregel als laatste versregel van elke strofe ‘wanneer u in uw bed ’s nachts eenzaam slapen moet?’ Wat is het doel van deze versregels? Allereerst beogen zij het accentueren van het thema of motto van het gedicht: ’s nachts alleen slapen, maakt eenzaam en is een kwelling. Het gedicht is dan ook te beschouwen als een lofzang op hechte vriendschappen en solide relaties.
Daarnaast verwijzen de herhalingsregels naar een bijzondere periode in de Nederlandstalige literatuurgeschiedenis, namelijk naar die van de Rederijkerstijd; een periode waarin het creëren van kunstzinnige versvormen en rijmen een geliefde en graag beoefende, ambachtelijke bezigheid is. Bredero leeft in de nadagen van de Rederijkerstijd, is lid van eerder genoemde rederijkerskamers en zal zeker van zijn gedicht een kunstwerkje hebben willen maken. Dit blijkt onder meer uit het gepaard, mannelijk eindrijm en de toepassing van alexandrijnen ofwel het gebruik van zes jambische versmaten per versregel.
Maar de volksdichter uit de 17e eeuw beoogt met zijn strofische gedicht ook zijn lezers een les mee te geven. En dat is bijzonder want hij is zelf nog vrij jong als hij dit gedicht schrijft. Blijkbaar heeft hij dan al door dat verworvenheden als rijkdom, aanzien en geleerdheid geen garantie zijn voor een gelukkig leven maar dat geluk en gemeenzaamheid primair liggen in hechte vriendschap en trouw.
Reageren? Stuur een bericht naar: prolectorboek@gmail.com
Nieuwsgierig naar de volgende KP? Noteer za. 22 februari KP46: Gerrit Achterberg die als dorpeling de stedeling de oren wast …