Gepubliceerd op: vrijdag 10 januari 2025

Ga geen populieren plukken

 

Als ik met een gedicht bezig ben probeer ik te luisteren naar waar het heen wil. Ik ben ervan overtuigd dat een gedicht een levend wezen is dat geboren wil worden. Het liefst zonder sturing van buitenaf want dan wordt het hoe dan ook een gedrocht.
Maar omdat ik de hele tijd aan het denken en luisteren en formuleren ben, komen er ook dingen op waarvan ik denk dat het leuk zou zijn als die er ook in konden. Wat soms lijkt te lukken, maar achteraf ook wel eens b- te mis-.

In een hoffmanniaanse gruwelkranscyclus als deze ligt het weer anders. Daar moeten een heleboel dingen terugkomen, omdat alles met alles te maken heeft, in de hele reeks. Allereerst axie! dialoog! slechte afloop! flauwekul! (de heilige viereenheid)


Vanaf het begin wilde ik er ook eens wat minder recht oudhollandsche namen in verwerken, maar een Hassnae, Hamid, Raf of Kevin. Want de verhalen spelen zich nu af, en niet in de tijd van Jantje ging eensch pruimen plukken.
In het verlengde daarvan kreeg ik ook steeds meer mijn vraagtekens bij de voortdurende terugkeer van de traditionele samenlevingsvorm die hier ooit de heteroseksuele norm was – en nog steeds is, laten we elkaar geen mietje noemen. Twee mama’s bijvoorbeeld, mama Aai en mama Bé, heb ik boven mijn kladversie van Ga geen populieren plukken aangetekend, met daarnaast de woorden leefgemeenschap en de hele godganse commune. Wat hier niet kon, want Nanetje (rijmt op boeketje) plukt bloemen struiken bomen voor haar meester – nee juf, en dan heeft de juf een mannennaam – moet toch ook kunnen? In De bende van Lieke had ik tenslotte al een tante Herman laten optreden.
Dus hier werd het eerst juf Ferdinand, maar dat was weer zo’n ouderwetse naam. Juf Ibrahim dan? Dat was al beter. Maar nog beter was juf Redouaan. Daar kun je a op rijmen en b de enige Redouaan die we hier kennen is een stoere crimineel die achter tralies zit en uit een beroepsgroep stamt die niet bekend staat om haar tolerantie jegens anderdenkenden, anderszijnden of mensen die hun afspraken niet nakomen en er met de poet vandoor gaan.

En dan was het nu zaak verder mijn oor te luist’ren te leggen naar de nieuwgeborene in spe.

Ga geen populieren plukken

‘Een boeketje,’ zei Nanetje. ‘Heb ik buiten net geplukt.’
‘O wat prachtig, o wat machtig,’ zei juf Redouaan verrukt, ‘maar Nanetje, dat boeketje, kijk, je kan het zelf wel zien, is vandaag al nummer tien.’
Nanetje maakte graag boeketjes, dat deed ze altijd super-netjes, met strikken, linten, notedoppen, alleen: het meisje kon niet stoppen. De boeketten werden groter, levensgroot, en dat werd – helaas – haar dood.
‘Laat de bloemetjes toch staan, o Nanetje, o Nanetje,’ klaagde juf Redouaan bij het zoveelste boeketje, maar Nanetje was alweer verdwenen op haar beide blote benen.
Ze hoefde er niet eens meer aan te ruiken: alles wat bloeide werd geplukt. En na de bloemetjes werden het struiken: alles wat groeide werd door haar uit de grond gerukt.
Ze bleef maar gaan en bleef maar komen, en na de struiken werden het bomen, uit de plantsoenen en uit de perken: een bosje wilgen, een bosje berken, een boeketje beuken-dennen, en hup, daar zag je haar weer rennen.
‘Nanetje,’ zei juf Redouaan, ‘nu kappen!’ – maar Nanetje leek het niet te snappen. Voor haar honderdste boeketje had Nanetje iets te vieren: dat werd een tiental reuzezware reuzepopulieren.
Maar ach – die waren iets te zwaar en Nanetje zakte in elkaar: als een dubbeltje zo plat geplet werd toen Nanet. Al haar botten waren gebroken.
Je kon er alleen nog soep van koken.

Over de auteur

Robbert-Jan Henkes