Doe nooit iets wat je niet kan laten
Over smaak valt te twisten. Of het vruchtbaar is, is de vraag. Smaak is iets anders dan goede smaak, want goede smaak is eerder slechte smaak. Net zoals letterlijk eerder figuurlijk is, letterlijk.
Smaak heeft met gevoel voor evenwicht en proportie te maken. Maar wat dat gevoel voor evenwicht en proportie is, is dan vaak weer een kwestie van smaak.
Als ik het woord smaak nu nog een paar keer laat vallen, weet niemand meer wat het is. En misschien is dat wel de oervorm van ieder woord: je weet niet wat het is. De oervorm waarnaar we terugmoeten. Ieder teken een geheim teken. Ieder schrift geheimschrift. Ieder woord een bezwerende kreet.
Toen ik op -aten moest rijmen, van Prik in de buitenlucht geen gaten – het werd wel eens tijd, ik had al tien gruwelverhalen af waarvan slecht één rijmend paar (Schroef je vaders hoofd niet af en het toen nog misnaamde Open nooit een pot geblaf) kwam ik als vanzelf op een huiselijke frase in gezinsverband die ik meer dan eens te horen heb gekregen, als ik iets gedaan had wat sterker dan mezelf was: ‘Kon je het weer niet laten?’
Nee, natuurlijk kun je het niet laten als je het gedaan hebt! dacht ik toen altijd, kleine wijsgeer die ik toen was (dat is er later wel weer afgegaan). Anders had ik het wel niet gedaan! Intussen zat mijn hoofd ook nog vol met allerlei andere woorden op -aten, die zich betrekkelijk eenvoudig in progressief steeds riskantere dingen gerangschikt konden worden, allemaal dingen die je beter kan laten, maar ja, Hassan die kon dat dus niet – en dat zou hij weten ook. (Wat ook weer een rare uitdrukking is, want in deze dodelijke afloop weet hij dat juist niet meer.) Vandaar:
Doe nooit iets wat je niet kan laten
‘Kon je ’t weer niet laten?’ vroeg zijn moeder. ‘Kon je ’t werkelijk weer niet laten?’
Hassan heeft het zelf niet in de gaten, maar er is letterlijk niets wat hij niet laten kan. Hassan, Hassan, als hij iets wil, dan moet hij het, als hij een plan heeft, doet hij het.
Hij daagt een muur uit voor karate: ‘Ik ga een gat dwars door je stenen slaan.’ Maar in de muur komen geen gaten: Hassan ligt, de muur blijft staan.
Hij eet een boterham met graten: ‘Heb ik zin in, lekker toch?’ Hij heeft het ziekenhuis net pas verlaten, gelukkig leeft de jongen nog.
Hij likt het asfalt van de straten. ‘Mjammie, ik neem gelijk een hap.’ Waarschuwingen mochten niet baten: zijn tong is nu een zwarte lap.
Hij stopt zijn neus vol nootmuskaten. ‘Hoe voelt dat? Ik ben eigenlijk wel benieuwd.’ Ze hebben die noten in zijn neus moeten laten, ze kregen ze niet verder geduwd.
Hij gooit een rotje in een kist granaten. ‘Eens kijken hoe dat hakkepoft.’
Dat was gelijk de laatste keer. Daarna deed Hassan niets meer. De jongen heeft het leven gelaten: hij is in duizend brokstukken ontploft…