Gepubliceerd op: zondag 1 december 2024

Delphine Lecompte – Ik vereer mijn onorthodoxe moeder nog steeds

 

Ik heb een rare grillige onorthodoxe wulpse venijnige gulzige gekmakende moeder, ze weet alles. Ze weet dat de broer van Asger Jorn de Kleine Zeemeermin heeft onthoofd en dat orang-oetans neurotische eenzelvige korzelige dwangmatige rotzakken zijn. Ik heb een vreemde tragische theatrale barmhartige moeder die te pas en te onpas in huilen uitbarst. Vooral in winkels en op roltrappen. Ze is ontroostbaar omdat ze drie kinderen heeft.
Toen ze nog maar 1 kind had zei ze: ‘Ik bak niets van het moederschap, ik overweeg zelfmoord.’
Toen ze twee kinderen had zei ze: ‘Ik ben niet opgewassen tegen de irrationele woede van mijn kroost, ik overweeg zelfmoord.’
Toen ze drie kinderen had zei ze: ‘Morgen ga ik naar Napels om mezelf sereen op te hangen in een smoezelige hotelkamer.’
Ze ging naar Napels, maar ze hing zichzelf niet op.

Mijn moeder vlucht. Ze gaat constant op reis. In het buitenland huilt ze nooit. In het buitenland koopt ze snel verwelkende bloemen en onverwoestbare kerststalfiguren. Mijn moeder verzamelt kerststalfiguren, ze bezit 2386 Melchiorbeeldjes. Melchior is haar favoriete kerststalfiguur. Mijn moeder beeldt zich in dat ik haar verguis, maar ik vereer haar. Ze probeert soms kusjes op mijn kruin te planten, dat vind ik vervelend. Wanneer ik tegenstribbel stromen de tranen over haar wangen. Dan staat ze op, streelt ze een fles walnootolie met haar rug naar mij gekeerd. Uiteindelijk draait ze zich weer om, agressief en ostentatief tovert ze dan haar iPhone tevoorschijn en vervolgens zoent ze driftig lukrake foto’s van mij die op het internet circuleren.

Mijn moeder sprak me ooit over Kevin Carter, ik vergeet het nooit. Mijn moeder kan met eender welke clochard, schoorsteenveger en Proustvertaler bevriend raken. Toch haat ze het bestaan: haar eigen bestaan, maar ook het bestaan van alle verdoemde koetsiers, kannibalistische luchtballonvaarders, norse lamaverzorgers, mystieke chrysantenkwekers en naargeestige scheepsherstellers. Mijn moeder vindt genade belangrijk, ook (of vooral) voor kindermoordenaars en serieverkrachters.

Gisteren was ik op bezoek bij mijn moeder, we zaten tegenover elkaar in de keuken.
Mijn moeder zei: ‘Je ziet er goed uit: rond en niet uitgemergeld.’
Ik zei: ‘De oude kruisboogschutter heeft deze ochtend een hartelijke omelet voor mij gemaakt, ik heb die omelet zonder zenuwen naar binnen gewerkt en daarna heb ik nog zeven Marsrepen soldaat gemaakt.’
Mijn moeder stond plots op en stormde de keuken uit. Ik hoorde haar de trappen op rennen. Ze keerde terug met een brochure waarin glanzende foto’s stonden van Scandinavische gordijnen, nachtkastjes, stapelbedden en tuinstoelen. Ze dwong me om een gordijnmotief uit te kiezen: grijnzende teckels.
Mijn moeder vroeg: ‘Vind je het erg dat ik morgen naar Maastricht vertrek?’
‘Voorgoed?’
‘Nee.’
‘Ga je een klavecimbel kopen in Maastricht?’
‘Misschien.’

Ik las mijn horoscoop, het was heerlijk nieuws: ik zou succes krijgen zonder er al teveel inspanning voor te moeten doen. Zo stond het in de sterren geschreven, dacht ik. Maar mijn moeder zei met onverholen leedvermaak: ‘Dat is de krant van vorige maand.’ Ik heb nooit veel succes, op geen enkele plek. Maar ik moet er wel meteen aan toevoegen dat ik het waarschijnlijk niet zou herkennen, het succes, als het me ooit ten deel zou vallen. Succes is voor mij: literaire vijanden hebben en dood neervallen vóór mijn zeventigste. Ik heb nog tijd.

Ik nam afscheid van mijn moeder, ze kuste hartstochtelijk mijn sleutelbeenderen. Ze bekende: ‘Ik heb gelogen, ik ga niet naar Maastricht, ik ga alweer naar Napels. Ben je ontgoocheld?’
‘Nee.’
Toen ik mijn huis betrad werd ik opgebeld door de bedeesde zeepzieder. Ik had hem een jaar niet gehoord. Hij klonk nog steeds fabelachtig, spottend, genadeloos, autonoom, sluw, gekwetst, solitair, vertwijfeld, egoïstisch, gemeen, genereus, bloedmooi, rechtschapen, ruiterlijk, heroïsch en stoer. Op slag was ik weer verliefd. Hij hoorde het, maar hij vond het niet erg. Ik beloofde dat ik nooit meer een cultus van hem zou maken, nooit meer de verering van de zeepzieder. Beloofd! We spraken over onze moeders, hij noemde de mijne ‘overrompelend’. Ik noemde de zijne ‘beverig en keizerlijk.’ Maar ik heb de moeder van de bedeesde zeepzieder nog nooit ontmoet. Jammer genoeg.

Na het gesprek met de bedeesde zeepzieder was ik extatisch, verward, ontroerd, misselijk, duizelig, verzaligd en ontzet. Ik streelde mijn twee tirannieke bastaardhonden en ik vroeg aan de slimste van de twee: ‘Waarom heb ik een overrompelende moeder en een ontoereikende zeepzieder en niemand anders in mijn leven?’ Er kwam natuurlijk geen antwoord. Het klopte ook helemaal niet: ik heb in mijn leven ook nog de oude kruisboogschutter en de voormalige vrachtwagenchauffeur. Ik dacht opnieuw aan mijn horoscoop en aan het gemakkelijke succes dat mij door de grillige sterren was beloofd. Ik dacht ook aan mijn roem en aan mijn pruik. Ik voelde me plots verwant met Andy Warhol, maar dat was bespottelijk.

Mijn moeder belde me op, ik vertelde haar over het telefoongesprek met de bedeesde zeepzieder. Maar ze was niet geïnteresseerd, ze was gespannen omdat ze vóór haar vertrek naar Napels nog een filmrecensie moest schrijven over Ariel van Aki Kaurismäki. ‘Wat doe ik mezelf toch aan?’ vroeg ze retorisch. ‘Was ik maar een slordige woeste infantiele onredelijke schrijver zoals jij!’ zei ze ook nog. Ik legde de hoorn neer, nijdig en kribbig. Ik had vrijwel meteen wroeging, maar ook niet echt. Ik zei luidop: ‘Mijn moeder gunt me mijn literaire succes niet, ze wil dat ik eeuwig haar sukkelachtige ontredderde psychiatrische kasplantje blijf. De perfide manipulatieve overheersende troela, trut!’ Mijn hondjes begonnen te blaffen, de oude kruisboogschutter stond aan de deur. Ik liet hem binnen en gaf hem koffie. Hij zei: ‘Ik heb een purperen dildo voor je gekocht.’ Hij struikelde over het woord ‘purperen’.
‘Daar kan ik niets mee aanvangen,’ zei ik geërgerd. De oude kruisboogschutter grinnikte en vroeg koekjes voor bij de koffie, maar ik had enkel smeerkaas en ansjovis in huis. We namen de auto van de kruisboogschutter en reden naar een mistroostige bouwmarkt in Sint-Andries. De hondjes mochten niet binnen omdat er aan de kassa snoepkikkers werden verkocht. ‘Schandalig,’ beweerde de oude kruisboogschutter. Maar ik begreep het verbod en ik bleef buiten wachten. De oude kruisboogschutter nam zijn tijd, hij had dan ook erg veel nodig: een riek, een koord, een groene zaklamp, een stroeve tapijtschaar, een prozaïsche diamantschijf en ontelbare onbegrijpelijke mythische afgrijselijke adembenemende blasfemische lasapparaten. Ik stond te lanterfanten naast de auto, de auto was niet afgesloten. Mijn hondjes tilden hun poot op tegen een petieterige zieltogende struik in de buurt van de auto (een blauwe Ford Fiesta). Ik kreeg een sms van mijn moeder: ‘Fientje, wees eens wat zachter. Moet ik iets voor je meebrengen uit Napels? Een souvenir? Of heb je liever geld?’
‘Liever geld.’
‘Oké xxx.’
‘Xxx.’
De oude kruisboogschutter verliet de bouwmarkt en zei geestdriftig: ‘Ze hadden alles! Een kreupele minzame stotterende Servische profeet heeft me geholpen, anders had het veel langer geduurd.’

We reden naar het bos, de oude kruisboogschutter begon te jammeren over de voormalige vrachtwagenchauffeur. Hij vergalde de boswandeling. Terug thuis keek ik naar Blind Getrouwd Australië. Het was vreselijk, iedereen was schreeuwerig en calculerend. Maar het ergst van al was het feit dat iedereen jong en gebruind en verrukkelijk was. Ik voelde me een nietsnut en een paria. Ik voelde me eenzaam. Ik wilde bijna naar de fles grijpen. Ik herlas Buurtkinderen van Arjen Duinker. De meeste gedichten begreep ik niet, maar dat kon me niet frustreren, kwellen of ontmoedigen. Integendeel: ik vond het fantastisch dat ik tot aan mijn dood de gedichten van Arjen Duinker zou kunnen lezen en herlezen, en niet veel wijzer worden.

De televisie stond nog steeds aan, pinguïns verschenen. Ik hield niet meer van pinguïns. Toch niet meer zoveel als vroeger. Toen ik op mijn twintigste was opgenomen in het gekkenhuis van Knokke had ik de pinguïn de vetgans op een pedestal geplaatst. Ik werd berucht als de zottin die de pinguïn de vetgans aanbad. De hoofdpsychiater had er een theorie over, maar ik ben zijn theorie vergeten. Geert de joviale gokverslaafde parkietenkweker was de enige patiënt die mijn pinguïnaanbidding aandoenlijk vond, de andere gekken zeiden: ‘Je bent een aanstelster, Esmeralda!’ In het gekkenhuis werd ik pesterig Esmeralda genoemd, omdat ik toen ook al mijn horoscoop las: koortsig en religieus. En Esmeralda klonk als de naam van een wrattige Bulgaarse kermiswaarzegster of van een doffe frauduleuze bobijnster die een centje bijverdient met het opstellen van horoscopen voor flutterige krantjes.

Mijn moeder sms’te me voor de zoveelste keer: ‘Je bent een schelm, Fientje! Xxx.’
‘Xxx.’
Ik ging naar bed, ik nam de hondjes mee. Het was te vroeg om naar bed te gaan. Ik dacht aan de purperen dildo van de oude kruisboogschutter, en daarna dacht ik aan zijn blauwe Ford Fiesta. Tot slot dacht ik aan mijn moeder en aan de bedeesde zeepzieder. Ze weten allebei dat de broer van Asger Jorn de Kleine Zeemeermin heeft onthoofd en dat orang-oetans neurotische eenzelvige korzelige dwangmatige rotzakken zijn. Ik vereer mijn moeder, maar ik vereer de bedeesde zeepzieder minstens evenveel. De bedeesde zeepzieder behandelt me tenminste niet als een ontredderde hulpeloze gehavende bipolaire sukkelaar. En hij barst nooit in huilen uit. Ik vind de tranen van mijn moeder erg irritant. Maar het is nu eenmaal haar handelsmerk.

Over de auteur

Delphine Lecompte