Schroef je vaders hoofd niet af
Intensieve analyse van de tien Struwwelpeter-verhalen leerde mij dat de leukste en beste de volgende elementen bevatten:
1 Strakke rijmen, strakke ritmes, de eindrijmen met de belangrijkste woorden, geen of nauwelijks vulsels, grappige formuleringen etc. – enfin, de gebruikelijke eisen die je aan kindergedichten mag stellen.
2 Ze liepen allemaal slecht af.
3 Ze bestonden allemaal uit actie! actie! actie! Tussentijdse moraal, geheven vingertjes, mooischrijverij of leukdoenerij waren uit den boze.
4 De verhalen met dialoog staken erbovenuit. Hoe meer er gesproken werd, hoe leuker ze waren – dat werkt bij het voorlezen het beste, en de volwassenen worden er nog vreselijker van (ik denk hierbij aan het verhaal van Wesley Wiebelkont).
5 Het moest niet al te afschrikwekkend waarheidsgetrouw zijn – een zekere (grote) mate van flauwekul was belangrijk: griezelig, maar ook duidelijk niet waar. Hoe onwaarschijnlijker hoe beter.
Toen ik me moest afreageren van het vertalen van het hoffmanniaanse meesterwerk (als Ragbolrinus, ik hoop dat inmiddels iedereen dat boek thuis heeft staan, desnoods achter slot en grendel bij de gevaarlijke schoonmaakmiddelen onderin de keukenkast) – werden dat dus ook mijn geboden. En telkens als ik het even niet meer wist en me door de woorden en rijmen liet voortstuwen, kwam een onzichtbare hand met een onzichtbare gum en heeft alles wat ik maar een beetje zo-zo schreef onzichtbaar uitgewist.
Boven elk blaadje schreef ik: ‘Actie! Dialoog!’ – opdat het niet vergeten werde.
Schroef je vaders hoofd niet af
Zei zijn moeder tegen Jannes: ‘Dat had nu even niet gehoeven, vaders hoofd eraf te schroeven. Wat is dat nu toch voor gehannes! Maak het snel weer ongedaan!’
Maar hoe de knaap ook prutst en frutst, hoe hij ook heendraait, terugdraait, klooit en klutst, het hoofd wil niet meer blijven staan.
‘Eruit’ – zegt moeder – ‘met dat hoofd, en zorg maar dat het vóór de klok van vijf weer heelhuids terugstaat op het lijf, of anders: pets! – dat is beloofd!’
Eerst ging Jannes naar de fietsenmaker. Die vroeg: ‘Zitten er wielen aan?’
‘Nee,’ zei Jannes.
‘Helaas helaas. Dan is het niks gedaan.’
Toen ging Jannes naar de slotenmaker. Die vroeg: ‘Past er een sleutel op?’
‘Nee,’ zei Jannes.
‘Helaas helaas. Dan ben je hier voor nop.’
Toen ging Jannes naar de computerman. Die vroeg: ‘Loopt hij op een batterij?’
‘Nee,’ zei Jannes.
‘Helaas helaas. Dan is het niks voor mij.’
Toen ging Jannes naar de dokter.
Die vroeg: ‘Heeft hij ergens last of pijn?’
‘Nee,’ zei Jannes.
‘Helaas helaas. Dan moet je hier niet zijn.’
En er was niemand in de hele stad die zin in repareren had, en met zijn vaders hoofd over zijn rug ging Jannes weer naar huis terug.
‘Nou ja,’ zucht moeder, ‘niets aan te doen.’ En geen pets kreeg Jannes, maar een zoen.
En vader? Vader ging op dinsdag mee in de kliko voor het GFT.