Blijf weg van potten met geblaf
Hier moest ik me voornamelijk afgreageren op de eindeloze rij Nederlandse Struwwelpeter-vertalingen en Struwwelpeter-imitaties die zich na een gesplitste vorm van werkwoorden als afblijven, afhouden, afmaken, afpakken niet konden weerhouden om een flinke stevige pijnlijke straf uit de kast te halen:
Sinterklaas zei: “tot je straf
Gaat er nooit de inkt meer af.Maar, opdat gij ’t wel onthoudt,
Neem ik u nog, tot uw straf,
Al uw’ mooije speelgoed af.”Caro denkt: een goede straf!
Smult en likt de borden af.
En in De duimzuiger, waar in het origineel, Die Geschichte vom Daumenlutscher, in het geheel geen sprake van enige straf is, oefent het woord op de vertalers ook een welhaast magische aantrekkingkracht uit:
En knipt u met zijn schaar, Reinier!
Tot uwe welverdiende straf,
Van elke hand het duimpjen af.’’t Was met “duimpje-zuig” gedaan.
Want hij knipte, welk een straf! Willems beide duimen af!En mama die even uitging
Zei: “Mijn Leentje, tot je straf
Vrees ik, dat de scharenman nog
Snijdt je beide duimpjes af”.En hij snijdt je tot je straf
Allebeide duimen af.”Knip, knap, knip, de duimen snijdt
Met de schaar de kapper af,
Nu had hij z’n verdiende straf.En die knipt je tot je straf
Als papier je duimen af.”Wel, dan knipt hij je voor straf,
allebei je duimen af!’
(In Ragbolrinus heb ik het rijmpaar vermeden, daar komt de Schaarman ‘en die knipt je in gestrekte draf | allebei je duimen af.’)
In het legioen Struwwelpetriaden wordt er ook duchtig op los gestraft, niet voor het plezier, o nee (o ja zul je bedoelen), maar opdat de kleine onverlaten, de criminelen in den dop door de pijn de schande voelen en diep berouw en spijt krijgen en huilen en huilen en beloven het nooit meer te zullen doen.
Die kleur gaat nooit van Hans weêr af,
Hij moet paarsch blijven tot zijn strafZoo kregen ze alle drie hun straf,
En bleven van deez’ dingen af.En de Reusman bijt, tot straf,
De arme meid den neus nog af.En daarmeê trok de zwarte man
Haar tot een welverdiende straf
De nagels van de vingers af;’t Oortje was geheel verpletterd,
Dokter zei, het moest er af,
Nu, dat was wel hard voor Klaartje,
Maar het was verdiende straf.
Enzovoort. Straf straf straf! Dat alleen is zaligmakend bij Nederlandse opvoeders.
Intussen had ik als vierde van de beoogde zestien gruwelverhalen de geschiedenis met het afgeschoefde vadershoofd al gemaakt en ik zat nu op acht. Als ik een gedicht wilde maken waarvan de titel op -af rijmde (van Schroef je vaders hoofd niet af), dan mocht ik wel eens gaan nadenken. Alles beter dan straf! Iets met blaf of geblaf leek me wel leuk, en dan alsof het iets stoffelijks was, ingepakt geluid. Vul geen luchtballon met blaf? Knal geen zakjes met geblaf? En wat als die wel knallen? Hoe kan het niet-luisterende etterbuiltje daar iets onherroepelijk ellendigs van oplopen? Dat kon ik zo snel niet bedenken. Maar als het geblaf gewoon binnenballons of binnenspots bleef, dan kon er een ruzie ontstaan met dodelijke afloop. En is het toch de schuld van het geblaf! Vandaar dus:
Blijf weg van potten met geblaf
In het keukenkastje stond bij Raf een potje met daarop ‘GEBLAF. Blijf af! Blijf af! Blijf af!’
Dat is straf, dacht Raf. Wat zou dat zijn, een pot geblaf? En hoezo: ‘Blijf af! Blijf af. Blijf af’?
Toen kwam zijn vriendje Stanislav, en ook Stanislav stond paf: ‘Wat zit erin? Wat denk je, Raf?’
‘Wat erop staat, Stanislav, denk ik,’ zei Raf: ‘GEBLAF.’
‘Hoezo geblaf? Wat voor geblaf?’ vroeg Stanislav aan Raf.
‘Dat weet ik niet,’ antwoordde Raf.
‘Openmaken dan?’ vroeg Stanislav, ‘of ben je bang voor straf?’
‘Ik ben helemaal niet bang,’ zei Raf, ‘maar misschien ben jij wel laf.’
‘Ik laf?’ vroeg Stanislav, die beledigd antwoord gaf. ‘Ben jij soms een eind maf?’
En daar ging het, paf! paf! paf! Ze vochten, Stanislav en Raf, de vonken vlogen ervan af. Paf en baf! En baf en paf! Stanislav sloeg met een staf en Raf sloeg Stanislav met een karaf.
En met Stanislav en Raf was het toen uit en af. Ze liggen allebei in hun graf.
Dus zie je thuis een potje met geblaf: blijf af, blijf af, blijf af!