Delphine Lecompte – Simon de heilige bullebak
Mijn neefje Simon was zeven toen hij werd omvergereden door een snorrende auto en men vreesde voor zijn leven. Ik herinner me dat mijn grootmoeder me wakker maakte ’s nachts om me het nieuws te melden. Ik was extatisch en hoopte dat Simon zou sterven. Simon lag wekenlang in een coma en moest maandenlang revalideren, maar hij spartelde erdoorheen. Ik had zijn dood zo vurig gewenst omdat Simon mij treiterde, schopte, belaagde, kwelde, kneep en beet telkens hij op vakantie kwam in De Panne. Hij was een wild briesend pesterig onvoorspelbaar beest en hij vond mij een frêle bleek onsportief wicht, de ideale prooi.
Maar Simon had vele prooien. Simon was slim en sluw, hij wilde neuroloog of poolreiziger worden. Hij was ook elegant en exotisch, een fiere lome wrede hooghartige pasja. Maar tevens: een acrobaat, een pyromaan en een degenslikker. Simon had geen scrupules, geen teerhartige vezels in zijn taaie lenige gespierde lijf. Hij bond me vast aan bomen, propte distels in mijn slipje en gooide levende trilspinnen in mijn gezicht.
Na zijn ongeluk was Simon nog steeds slim en sluw en elegant en exotisch, maar hij bewoog trager en onzekerder. Zijn stem was lijzig geworden en er stak een mysterieus buisje in zijn nek. Hij schaterlachte als een kakelende dinosaurus, en wat ook raar was: hij mocht geen bruisende dranken meer drinken. Spuitwater kon hem vellen. Een slok was al genoeg om zijn doodsvonnis te tekenen. Simon bleef evenwel ruw en genadeloos. Hij ging lustig verder met het treiteren, stalken, bijten, tergen en belagen van zijn vele prooien (zowel kinderen als volwassenen).
Maar ten opzichte van mij veranderde zijn gedrag volledig: hij werd hoffelijk, eerbiedig, dweperig, flemerig, slaafs, devoot… verliefd!! Ik ontdooide ook. Ik was nu de meest woeste, de sterkste, de pittigste, de agressiefste van ons twee, en dat beviel me wel. Maar ik koeioneerde Simon niet, ik geraakte echt verknocht aan hem. We begonnen seksuele experimenten uit te voeren, Simon was belachelijk groot geschapen. Een bleke pornoster. Op mijn tiende en zijn elfde bedreven we voor het eerst de liefde. Op een betoverende idyllische plek: in een zwembad in de Provence, zijn ouders huurden er elk jaar een vakantiehuis. Het zwembad was verlicht en we zagen er fabelachtig uit, denk ik. De maan (geen volledig volle maan) verlichtte mijn wonderlijke groteske visvoeten en Simons magische ongeschonden rugwervels. De krekels zongen in koor: ‘Mensen laten ons koud, mensen zijn smerig en zot, mensen laten ons godzijdank ongemoeid.’
Een priester betrapte ons en grinnikte. Hij was een vriend van de flamboyante onorthodoxe vader van Simon, en hij logeerde ook in het huis. Misschien was de man geen priester, maar ‘slechts’ een dominee. Of nog erger: een aalmoezenier. Simon trok me op het droge en ik pijpte hem op een lekke opblaaskrokodil. Deze keer werden we betrapt door twee Parijse taxidermisten, vrienden van de frivole overspelige klaterende moeder van Simon. Ook zij logeerden in het huis, maar zij grinnikten niet. De dorre stroeve puriteinse taxidermisten snoven en niesten. Zij bleven pinnig en ijzig staan, met hun handen in hun zijde. De mannelijke taxidermist spuugde op mijn witte kont, het was ontzettend vernederd. Het speeksel kwam terecht op mijn staartbeen en ik voelde de klodder in mijn reet glijden. Het was een beetje verkracht worden, maar ik kon niet protesteren. De afkeuring droop toch vooral van de vrouw, een verbitterde alcoholistische ex-schoonheidskoningin. Ze siste dat ze alles zou vertellen aan de ouders van Simon en aan mijn moeder. Maar zowel de ouders van Simon als mijn moeder waren op de hoogte van onze ongepaste onstuimige gulzige obscene amorele seksuele relatie. Ik ging gewoon verder met de pijpbeurt, op seksueel vlak was ik toen al ongeremd en schaamteloos.
Zonder gêne durf ik te bekennen dat ik Simon en ik de liefde hebben bedreven tot we respectievelijk 23 en 24 waren. Ik herinner me de laatste keer: in de moderne tochtige lugubere grijze villa van mijn moeder en mijn sombere mompelende hypochondrische stiefvader, in Sint-Kruis. Het was op een zaterdag, ik werkte destijds als rekkenvuller in een supermarkt in de buurt. Ik had geen vrienden en geen dromen, het was een verschrikkelijke periode. De eenzaamheid was haast niet te harden. Die ochtend had ik een veel te dure cd-set van T. Rex gekocht, ik zou er nooit naar luisteren. Ik wilde zo graag een vriendje om kriekenbier mee te drinken en om samen naar Electric Warrior te luisteren, maar ik had enkel Simon. ’s Middags was er het schoolfeest van mijn halfzus Zoë die vier was, of vijf. Ik moest mijn moeder helpen met het uitdelen van taboulé. Het was een Freinetschool: alle ouders waren milieubewust, veganistisch, morsig, dromerig en joviaal. Bijna iedereen had Cambodja, Vietnam en Nepal getrotseerd met een rugzak en een wens om getransformeerd terug te keren.
Ik kreeg ruzie met mijn moeder, ze gaf nare bezorgde opmerkingen over mijn slierterige haren en over mijn gebrek aan ambitie. Over dat laatste vergiste ze zich: ik had wel ambitie, ik wist alleen nog niet zo goed wat ik ermee moest aanvangen. Ik schreef verhalen in het Engels, en ik wist dat ze niet schabouwelijk waren. Soms vond ik mijn fictie zelfs fenomenaal! Ik was er rotsvast van overtuigd dat ik talent had (meer talent dan mijn theatrale manipulatieve overheersende moeder), maar het internet stond nog in zijn kinderschoenen en het zou nog een tijdje duren eer mijn talent werd opgemerkt.
Simon, zijn ouders en zijn imbeciele broer Thomas waren ook aanwezig op het schoolfeest. Ik stoof woedend weg en Simon volgde mij. We liepen zwijgend op het fietspad van de Maalsesteenweg. De bordelen waren uiteraard gesloten, maar de gigantische tapijtenwinkel van de twistende broers Aneca en de knullige elektrozaak van een gewezen smartlapzangeres met Moldavisch bloed waren wel open. Simon kocht een broodrooster in de elektrozaak van de verlepte Moldavische smartlapzangeres, omdat hij haar turkooizen oogschaduw zo mooi vond. Ik was niet jaloers. We liepen met de broodrooster naar de naargeestige villa van mijn akelige stiefvader en genadeloze moeder. We roosterden brood en smeerden er dikke doffe honing op. Ik nam een fles porto uit de voorraadkast en schonk mezelf een genereus glas in. Simon fronste, hij had een hartsgrondige hekel aan mijn drankmisbruik. We gingen naar mijn minuscule slaapkamer en we copuleerden. Mijn stiefvader kuchte in de gang. We hielden op, een beetje later was het schoolfeest voorbij.
Een maand later belde Simon me op: hij had een meisje van zijn leeftijd leren kennen tijdens een scrabbleavond. Ze had epilepsie, maar voor de rest mankeerde er niets aan haar: ze was een ranke, brutale, bekoorlijke brunette. Kath. Kath en Simon begonnen samen deel te nemen aan processies. Aan alle knullige, kneuterige, kleffe, amechtige, lamlendige, oubollige processies van Vlaanderen. Wanneer het in de buurt was ging ik kijken. Simon deed zijn uiterste best: ernstig, lijdzaam en stoïsch, met gebreide maliënkolder en slecht zittende Egyptische pruik. Kath stak de draak met de strakke regie en viel opzettelijk uit haar rol. Ze was te rebels, Simon verbrak de relatie.
Hij wierp zich op porno. Maar ook op Escher, Klaus Nomi, puzzels en dierenrechten. Klaus Nomi en dierenrechten waren ook mijn stokpaardjes, onze vriendschap bleef maar groeien. Maar toen verscheen de oude kruisboogschutter en hij vond de relatie tussen Simon en mezelf ziekelijk, verdorven, pervers, overdreven en incestueus. Hij haatte de aanbidding van Simon. Maar wat het vooral was: hij vond de gehandicapte staat (de hortende motoriek, de lijzige spraak, het overvloedige speeksel, het buisje, de uitpuilende mongoloïde ogen en de winderigheid) van Simon abominabel en onverdraaglijk. De oude kruisboogschutter vond dat gekken en gehandicapten moesten worden weggestoken in instellingen.
Ik koos voor de oude kruisboogschutter, ik verloochende Simon. Idioot! Ik!! Judas Iskariot.
Maar ondertussen zijn Simon en ik, godzijdank, opnieuw bevriend. Al wordt het nooit meer zoals vroeger. Simon haalt graag herinneringen op aan de Provence en De Panne. Wat waren we baldadig, geil, immoreel, gulzig, vunzig, zalig, onnozel, onschuldig en roekeloos. Nu zijn we oud, dwaas, angstig, neurotisch, geniepig en uitgeput. Simon loopt nog steeds mee in processies. Zijn Aramese wenkbrauwen smelten in de zon, zijn Nazarenerkraag verkreukelt, zijn staf weegt te zwaar, zijn Syrische baard hangt scheef, zijn Perzische hoofdeksel is opzichtig bespottelijk historisch incorrect, zijn Moorse sabel komt uit een mistroostige Oost-Vlaamse carnavalswinkel, zijn katholicisme is kolder, en zijn smarthorloge is een anachronisme.
Ik heb geen wenkbrauwen meer, ik hecht te weinig belang aan mijn kleren, ik draag nu meestal een hoofddoek in de plaats van een pruik, en ik kaffer soms zomaar mensen uit op straat (nochtans drink ik al een hele tijd niet meer). Ik ben opruiend, degoutant en irrelevant volgens de meeste zogeheten progressieve kranten. Ik ben alleszin een heks, een wrak, een relschopper en een seksmaniak. Minstens twee keer per week krijg ik Simon aan de lijn. Onze telefoongesprekken zijn nog steeds vunzig, ik vertel Simon in geuren en kleuren over mijn seksexploten met de voormalige vrachtwagenchauffeur. Dan giert hij en hikt hij en stelt hij pertinente vragen: ‘Likken jullie soms elkaars aars?, Gebruiken jullie soms attributen, zoals zwepen en fretten?, Pis je weleens op de buik van de voormalige vrachtwagenchauffeur?, Heeft de voormalige vrachtwagenchauffeur veel schaamhaar?, Bedrijven jullie ook de liefde wanneer je menstrueert? Organiseren jullie op regelmatige basis orgiën met Montenegrijnse messenslijpers, morbide leeuwentemmers en naïeve roodharige parapluverkopers? Enzovoort…’
De heilige bullebak.
Simon.
Amen.
Hoepel op, ettertje!