Delphine Lecompte – Beren adopteer mij
De eerste beren waarmee ik in aanraking kwam waren de vergevingsgezinde beren uit het sprookje Goudlokje. Goudlokje viel een huis binnen waar twee grote beren en een klein beer leefden. Tijdens de afwezigheid van de beren proefde ze van hun pap en brak ze de stoel van de kleine beer. Ze sliep ook in het bed van de kleinste beer, zo lomp en onbeschoft. De beren betrapten haar, maar Goudlokje liep weg en ze gingen haar niet achterna. Moraal van het verhaal: beren zijn niet bloeddorstig en helemaal niet wrokkig. Beren halen hun schouders op en gaan dan verder met hun mystieke ondoorgrondelijke leven.
In mijn kamer hing de prachtige fijn geschetste berenkop van Leonardo da Vinci. En in mijn bed sliep een jeukerige kalende anorectische teddybeer met een groene salopette, losse ogen en gescheurde oren. Geslachtloos natuurlijk. Ik hield van beren omdat ze complex, mysterieus, gulzig, grillig, morsig, zorgzaam, nors, troostend, solitair, robuust en intimiderend waren. Ze produceerden klagelijke loeiende gekwelde bittere existentiële geluiden die onmogelijk waren na te doen.
Mijn moeder had een heilige schrik van beren, vooral van ijsberen. Ze zei dat ik me zo klein mogelijk moest maken als ik er een tegenkwam. Ik woonde in De Panne, ik zou waarschijnlijk nooit een ijsbeer tegenkomen. De enige beer van De Panne was een stokoude depressieve vermangelde veelgeplaagde neurotische bruine beer in het pretpark van Adinkerke. Vroeger voerde hij kunstjes op: dan droeg hij een rode fez en een wufte pitteler, danste hij op een tonnetje en jongleerde hij met veelkleurige kegels om de verwende vulgaire joelende pretparkbezoekers te vermaken. Maar nu was hij te stram en te apathisch en te nukkig. De pretparkmogol had hem willen euthanaseren, maar mijn moeder en haar groupies hadden zich vastgebonden aan de kooi van de beer en een petitie georganiseerd. De beer mocht blijven leven, een zieltogend bestaan in een helse cel vol stront en pis en stro en apennootjes. De beer heette Stanislas, naar de Poolse Jezuïet Stanislas Kostka. ‘Voor het hogere ben ik geboren.’
Mijn vader vertelde me dat beren op mensen leken wanneer ze geboren werden, maar dan begon de moeder haar naakte kinderen teder en driftig te likken en daardoor werden ze beren. Misschien was mijn moeder wel bezwangerd door een beer, maar ze had de moeite niet genomen om mij te likken en daardoor leek ik op een mens. Maar ik was geen mens. Ik was een beer. Een ongelikte beer.
Op een dag ontsnapte Stanislas, ik was erg opgewonden. Ik kende het verhaal van de profeet Elisa: hij werd getergd en bespot door maar liefst 42 wrede genadeloze ruwhartige piepjonge barbaarse schoften, tot plotseling twee berinnen verschenen en de belagers van Elisa met huid en haar verslonden. Ik hoopte dat Stanislas ook mij zou helpen: dat hij wraak zou nemen op mijn sportieve gewiekste populaire zes jaar oudere neef Christiaan die mij had verkracht in het bakkerijmuseum van Veurne, maar ook in een zwembadhokje in Koksijde en in de krappe badkamer van mijn grootouders. Maar eerst moest ik Stanislas zien te vinden. Ik nam een pot honing uit de kast van mijn grootmoeder, om Stanislas te lokken. Ik kocht ook een zak Smarties, zo had Elliott het vertrouwen van ET gewonnen en beren waren net als ET lieflijke schrokoppen, en haast buitenaards.
Ik betrad de tuin van mijn grootouders, de pedofiele tuinman was appelsap aan het drinken en af en toe onthoofdde hij loom een worm met de spade waarop hij uitrustte. De pedofiele tuinman vroeg: ‘Is de honing voor mij? En het snoepgoed ook?’
‘Nee, ik wil hiermee de ontsnapte pretparkbeer vermurwen.’
‘Vermurwen, ha ha!’
Hij kende het woord niet, daarom zei hij ‘ha, ha’. De pedofiele tuinman nam hardhandig mijn pols en duwde zijn tong in mijn mond. Ik liet de pot honing vallen op het slagveld van de onthoofde wormen. De nog levende wormen verdronken in de gouden brij. De pedofiele tuinman griste de zak Smarties uit mijn andere hand en hij wierp de zak in de tuin van de buurman: Klaus, een loensende lispelende poppenhersteller en ex-SS’er. Ik prevelde: ‘Nu heb ik enkel mijn charme en listigheid om de beer gunstig te stemmen.’
‘Stem mij gunstig,’ fezelde de pedofiele tuinman vunzig en amechtig.
Hij sleepte me naar een buxushaag en met zijn wijsvinger maakte hij zachte plagerige achtfiguren in mijn slipje. Ik werd geil en vroeg of hij mijn poesje wilde likken. Hij gehoorzaamde en ik kwam hortend, golvend en gulpend klaar. Ik dacht niet meer aan Stanislas, eerlijk gezegd. Ik knielde en kuste het kruis van de pedofiele tuinman. De grond was heet en er kroop een lieveheersbeestje op mijn naakte dij. De pedofiele tuinman duwde bruut zijn erectie in mijn gezicht, de roede raakte mijn oog en ik was tijdelijk verblind. Ik had die dag nog niets gegeten en ik viel flauw.
Ik werd wakker onder de trapeze waar ik zoveel van hield, ik wilde me zelfs aansluiten bij een Oost-Europees circus. Ik maakte het meeste kans als trapezedanseres, dacht ik. Het was bijna avond, mijn grootmoeder was koele geruststellende komkommers aan het schillen in de keuken. Af en toe staakte ze het schillen om gulzige teugen te nemen van een fles grappa. Mijn grootvader betrad te tuin, tilde me op zijn schouders en nam me mee naar de avondmarkt op de dijk. Hij maakte racistische opmerkingen over de ontwapenende Peruviaanse panfluitspelers. Hij kocht een poncho en een VHS-cassette van The Goonies voor mij. Voor zichzelf kocht hij: een Ghanese rammelaar, een monografie van Fra Angelico, de memoires van Peter Ustinov, een Moldavisch sierschaartje, een kruiwagen, een speelgoedlocomotief, een miniatuurslagboom, een opgezette maraboe en een gesigneerde foto van Sue Lyon. Mijn grootvader trakteerde me op een wafel, zelf at hij een bakje wulken en daarna nog twee worstenbroden met mosterd. Hij stak me tegen, die avond. Hij at boertig en hij lonkte te opzichtig naar de gifgroene bikinibroekjes van de kwieke wellustige Maltese jobstudenten die parasols en ligzetels verkochten op het strand.
Ik dacht opnieuw aan Stanislas, de ontsnapte pretparkbeer. Als de volwassenen hem te pakken kregen, zouden ze hem prikken en porren en wikkelen in een net en in een waterput gooien. Ik rukte me los van mijn grootvader en rende weg, de duinen in. Ik vond Stanislas in een bunker, hij was kroonkurken en beschimmelde pistolets aan het eten. Hij gromde naar mij. Ik gooide de poncho over hem en sloeg hem KO met de VHS-cassette van The Goonies. Plots stonden mijn grootvader en zijn beste vriend, de bulderende meubelmagnaat, in de bunker. Ze noemden mij een held omdat ik de pretparkbeer had overmeesterd, maar ik voelde me geen held.
Stanislas werd wakker. Mijn grootvader nam zijn mes en wilde de beer afmaken. Ik wierp mezelf tussen hen. Stanislas reet mijn rug aan repen. De bulderende meubelmagnaat schoot een kogel door de kop van Stanislas, en daarna nog een tweede kogel door zijn hart. Ik werd opgelapt in het ziekenhuis van Veurne. Het was vreselijk, ik had zo ontzettend veel wroeging. Had ik me maar nooit gemoeid. Stanislas had zonder mijn bemoeienis een eeuwenoude profeet kunnen worden in die bunker.
Tot overmaat van ramp kwam mijn neef Christiaan op bezoek, toen de verpleegster niet keek stak hij een vinger in mijn aars. Hij pookte en roerde, hij siste: ‘Als je het waagt te verroeren, perforeer ik je lever.’ Van mijn moeder kreeg ik een pluchen konijn. Ik zei: ‘Je durfde me geen pluchen beer te geven, maar ik hou nog steeds van beren.’ Mijn moeder zei mat: ‘Concentreer je nu maar een tijdje op konijnen, op pluchen konijnen.’ Mijn vader kwam ook op bezoek, zonder geschenk uiteraard. Hij had een kater en wallen onder zijn ogen, zijn fluwelen vestje rook naar secondelijm en goudvisvoer. Hij zei: ‘Ik ben verliefd geworden op mijn schuldbemiddelaarster. Ze heeft een mooiere neus dan je moeder, maar minder grote borsten. Ze draagt schattige paarse muiltjes. Ze wil je graag ontmoeten.’
‘Houdt ze van beren,’ vroeg ik.
‘Nee.’
‘Dan wil ik haar niet zien.’
Mijn vader droop mopperend af.
Mijn neef Christiaan kwam een tweede maal op bezoek en hij stak weer een vinger in mijn aars, maar deze keer werd hij betrapt door de verpleegster. Eerst was ze kwaad, maar mijn neef charmeerde haar en hij kuste de Azteekse amulet die bengelde tussen haar gigantische gebruinde borsten. Mijn grootouders kwamen niet op bezoek. Ze schaamden zich.
Mijn rug heelde en de pedofiele tuinman likte gretig mijn littekens. Misschien zou ik eindelijk een beer worden als hij maar lang genoeg likte. En inderdaad: ik werd een beer. Maar alleen bij volle maan.