Delphine Lecompte – Keulen zien en vergiftigde druiven eten
Toen ik veertien was propte mijn moeder mij in een nonnenschool. In de hoop dat ik het licht zou zien en puur zou worden. Mijn moeder was nochtans een fiere wellustige echtbreekster en schaamteloze manipulatieve stokebrand, zonder enige wroeging. Zonder schuldgevoelens. Maar ze kreeg het plots in haar hoofd dat ik een rechter pad moest bewandelen dan zij. Ik moest een stijf lichtblauw hemd en een gereglementeerde donkerblauwe rok dragen. Ik huilde elke dag.
Ik had de bleekste meest deerniswekkende benen ter wereld. Mijn vader luisterde destijds veel naar Loudon Wainwright III, en in één van zijn liedjes lachte Loudon met Chelsea Clinton: jammer dat ze de benen van haar vader had, zoiets. Of misschien was het slechts een terloopse gemene opmerking op een livealbum, een flauwe bindtekst tussen twee liedjes. Ik was alleszins veel onaantrekkelijker, veel doffer en veel gedrochtelijker dan Chelsea aan wie niets mankeerde.
Ik zat in het derde middelbaar, de klas bestond uit dertig treiterige sportieve meisjes en vier verrukkelijke bedeesde langharige jongens die erg veel van de dertig treiterige sportieve meisjes hielden en een beetje van Cannibal Corpse. Niemand was verknocht aan mij, behalve Karel de kleinste langharige jongen. Hij had altijd een prachtig jachtmes op zak en er stak steeds een groene neuskeutel uit zijn rechterneusgat.
Soms nam Karel me mee naar zijn huis. Dan speelden we oubollige videogames in zijn slaapkamer en zei Karel: ‘Mijn ouders zijn niet thuis, heb je geen schrik dat ik je keel zal doorsnijden?’ Ik zei: ‘Nee.’ Maar ik had toch telkens een beetje schrik. Het huis van Karel en zijn ouders lag afgelegen, in een bosrijke omgeving. Waren er wel ouders? Ik kreeg ze nooit te zien. Misschien had Karel zijn ouders afgeslacht en lagen ze te rotten in de kelder.
In de nonnenschool kregen we les van oude dorre bitsige vrouwen die zich gedroegen als onbuigzame fanatieke sadistische nonnen. Maar we kregen ook les van twee echte hatelijke besnorde nonnen in pinguïnpak en met rozenkransen die ze gebruikten om op onze vingers te slaan als we niet wisten wie Pepijn de Korte was, of wanneer we grinnikten wanneer Paus Urbanus ter sprake kwam. We dachten onvermijdelijk aan de baldadige anarchistische ontregelende antikatholieke komiek met dezelfde naam uit Tollembeek. Hij werd in de nonnenschool beschouwd als de baarlijke duivel omdat hij een geestig oneerbiedig liedje had gemaakt over Jezus, en omdat hij vaak zong over seks en voorspel.
De enige aardige lerares was de stoere hippe androgyne kosmopolitische Claire die chemie gaf en die we mochten aanspreken met haar voornaam. Ik ontwikkelde een grote hartstocht voor de tabel van Mendelejev. Cadmium, selenium, lithium, kwik, koper en zwavel waren mijn favoriete elementen. Claire had een sletterige blonde bloedmooie zoon die Dick heette, wat een naam! Dick was een jaar ouder dan ik, op een dag heb ik hem gepijpt in de turnzaal. Het was een weddenschap, ik won de weddenschap en kreeg een T-shirt van The Sisters of Mercy. Ik hield niet eens van The Sisters of Mercy.
In november gingen we op schoolreis naar Keulen. Ik was panisch: in de jaren negentig zat Duitsland vol schuimbekkende ultragewelddadige rondwarende neonazi’s die zomaar onschuldige allochtone bloemenverkoopsters en lukrake bejaarde oriëntaalse kleermakers in elkaar mepten, en iedereen zei dat ik er Turks uitzag. Toch moest ik mee. De bus vertrok erg vroeg, ik zat helemaal achteraan met Het Parfum van Süskind. Ik heb de roman nooit uitgelezen. Marijke kwam bij me zitten, haar vader was weduwnaar en dermatoloog. Marijke was net als ik een buitenbeentje: ze pleegde winkeldiefstallen en ze had een relatie met een veel oudere stugge onverschillige ex-kooivechter die rottweilers fokte. Hij was kaal en getatoeëerd in zijn hals. Hij droeg intimiderende motorclubkleren.
Marijke toonde me een schokkende foto van een naakte vrouw die op een toog lag. Een van de tooghangers likte haar vagina, de andere tooghangers grijnsden achteloos. Of moedeloos. Jaloers? Ik was jaloers! Ik wilde op die toog liggen en gelikt worden, nu! Natuurlijk maakte ik cunnilingus vaak genoeg mee, maar nooit op een toog. De mannen die op mijn schaamlippen sabbelden waren allemaal gemarginaliseerde gepensioneerde stukadoors, kleurloze loodgieters en schizofrene alpacafokkers. Ik liep niet met hen te koop, en zij vonden mij evenmin een trofee.
De bus stopte in Eupen, aan een zwembad. We waren verplicht om te zwemmen, maar ik zei dat ik mijn maandstonden had. Ik wachtte op mijn klasgenoten in de sinistere broeierige kantine. Ik werd aangesproken door twee struise Bosnische mannen die vroegen of ik wilde meespelen in een pornofilm. Ik was geflatteerd, maar ik durfde niet toe te happen. Een gemiste kans.
Na het zwemmen reden we naar een jeugdhotel in Aken. Er stonden dunne ziekelijke lugubere sparren rond het jeugdhotel. In de stammen waren onheilspellende Teutoonse namen gekerfd. Verkeersdoden, dichters, taxidermisten of nazibeulen? We sliepen in stapelbedden, er werden horrorverhalen verteld. Afgezaagde broodje-aapverhalen over babysitters, krokodillen in riolen en benzinestations. Ik besloot om het gebouw te verkennen. Ik vond een grote provisiekast vol chocopasta en koeken in glanzende blauwe dozen. Montana was het merk van de koeken, het scheen me magisch. Ik opende een doos en at vijf koeken, en daarna nog eens vijf. Ik werd betrapt door de lerares Frans die lange blonde vlechten had en ooit was veroordeeld voor het bezit van compromitterende babyfoto’s. Ze gaf me rake klappen. Ze haatte mij omdat mijn moeder in 1977 (een jaar voor mijn geboorte) een affaire had gehad met haar verloofde. Ik ging snikkend naar bed, ik durfde niet te masturberen. Lies die ’s nachts een borstkorset én een mondbeugel moest dragen masturbeerde wel. Ze kwam schor en schaamteloos klaar.
De volgende dag bezochten we eindelijk Keulen. Er zaten punkers op de trappen van de dom. Ik hield van punkers. Een van mijn ingebeelde vriendjes was een punker: Simon. We namen drugs in mijn fantasie, en we schreven gedichten op het graf van Jim Morrison. Onze vriendschap was innig doch platonisch. Mijn klasgenoten lachten met de hanenkammen van de punkers, ze waren reeds conventionele kleinburgerlijke veroordelende trutten op hun veertiende. Bravo!
We mochten op ons eentje de stad verkennen. Marijke nam me mee op sleeptouw. Ze kocht een rare paarse fluwelen hoed en een hele dure slobberende gestreepte trui. Het slobberen was een rage toen. Ik kocht een sticker van The Cramps. Ik kende de muziek van The Cramps niet. Marijke kocht druiven op de markt en maakte ze gulzig soldaat. Ze werd ziek, erg ziek. Een strijkplankhoezenverkoper belde een ambulance op. Hij was een magere versleten man uit Bangladesh, allesbehalve sympathiek. De ambulance nam Marijke mee en ik ging terug naar de bus. ‘Waar is Marijke?’ vroeg iedereen beschuldigend aan mij. Ik zei: ‘Naar een Keuls ziekenhuis.’
‘Welk Keuls ziekenhuis??’
‘Naar de set van een Bosnische pornofilm,’ zei ik toen voor de grap. De lerares Frans met de lange blonde vlechten gaf me weer rake klappen. ‘Je doet maar, ik ben een masochist. Voor mij is dit genot.’ Marijke werd getraceerd, ze vervoegde ons maar ze sprak niet meer tegen mij. Alsof het mijn schuld was dat ze een gargantueske portie druiven besproeid met insecticide had opgevreten!
We bezochten het museum voor moderne kunst: het Museum Ludwig. Ik was de enige die hield van Rothko, oef! Rothko was een openbaring, een transformatie. Ik was ontroerd, meer kan ik er eigenlijk niet over zeggen.
De volgende dagen waren vaag. Trier? Misschien. Een orgie met ravissante boomchirurgen en ontslagen kraanmachinisten? Helaas niet. Ik streelde een whippet op het parkeerterrein van een verloederde discotheek. Op het dak van de discotheek stond een man die op Bono leek. Hij zwaaide naar mij, ik zwaaide halfhartig terug. De whippet volgde me naar de bus, maar de chauffeur zei dat honden verboden waren in de bus. Op de terugweg keken mijn klasgenoten naar Pretty Woman, een ongeloofwaardige bespottelijke vulgaire blockbuster over een rijke man die verliefd werd op een hoer. Ik zei: ‘Boe! Troep! De hoer zou beter stevig in elkaar worden geslagen, daarna gemutileerd worden en opengereten met een roestige kettingzaag door een schurftige bijziende familie bloeddorstige inteeltzombies, en tot slot moet ze worden opgepeuzeld door een grimmige imbeciele stukadoor in vrouwenkleren!! Dat is een film die ik wil zien…’ Ik kreeg voor de derde keer slaag van de lerares Frans met de lange blonde vlechten. Ik haalde mijn schouders op en probeerde de vriendschap met Marijke te reanimeren. ‘Mag ik nog eens die foto zien van de formidabele befbeurt op de toog?’ Marijke toonde me de foto. We waren weer vrienden.
Mijn moeder wachtte me op in Brugge, aan het busstation. Ze vroeg: ‘Was het prettig in Keulen?’ Ik zei: ‘Nee. Maar ik heb Rothko leren waarderen.’ Een beetje later mocht ik naar de kunstschool. In de kunstschool kende iedereen Rothko. Men zei goedbedoelend: ‘Rothko is afgezaagd, je moet leren houden van Beuys.’ Het lukte, maar ik bleef stiekem Rothko vereren. Ik kreeg veel vrienden. Ik raakte zelfs bevriend met een mooie mysterieuze gekwelde half-Sloveense jongen wiens vader geluidsman was geweest voor The Cramps. De mooie mysterieuze gekwelde half-Sloveense jongen wilde mij niet beffen. Zijn bloedeloze Vlaamse vader gelukkig wel. Na de befbeurt vroeg ik aan de vader: ‘Zijn ze goed, The Cramps?’ De vader zei vrijblijvend: ‘Goh…’