Gepubliceerd op: zondag 28 juli 2024

Delphine Lecompte – Denkbeeldige vriendjes

 

Ik had honderd denkbeeldige vriendjes en nog was ik eenzaam. Ik gaf mijn denkbeeldige vriendjes geen namen. Ze waren denkbeeldige vriendje 1, 2, 3, … , 93, 94, 95, 96, 97, 98, 99 en 100. Enkel denkbeeldige vriendjes 42 en 99 hadden een passie en een persoonlijkheid. Denkbeeldige vriendje 42 was buitensporig geïnteresseerd in kikkers, maar leed ook aan dwangrituelen en een fobie voor oogartsen. Denkbeeldige vriendje 99 speelde cello sinds haar vijfde, ze was verliefd op Andre Agassi en ze pleegde graag winkeldiefstallen. Ze stal uitsluitend picklesbokalen, stripverhalen over melancholische premiejagers, dunne paarse diademen en krasse feministische badges. Alle honderd denkbeeldige vriendjes waren meisjes. We waren bloedverwanten en leeftijdsgenoten. Hoewel er helemaal geen plaats was in mijn slaapkamer, sliepen ze toch allemaal op veldbedjes naast mij en onder het slaapkamerraam.

Ik was elf en woonde in Gent bij mijn wulpse hitsige overspelige moeder en mijn sombere mompelende hypochondrische stiefvader. Mijn moeder raakte geobsedeerd door Afrikaanse maskers. Op een dag tikte ze een prachtig rood Dogon-masker met grote verwonderde ogen, lange vriendelijke hoorns en een warrige rieten baard op de kop tijdens een veiling. Sinds dat masker aan de woonkamermuur hing voelde ik me minder eenzaam.

Denkbeeldige vriendjes 1, 2, 3, 4 en 5 kregen aids en er was helaas geen remedie, ze kregen huiduitslag en longontstekingen en ze werden vergeetachtig. Ze takelden zienderogen af. Ze werden graatmager en stierven een gruwelijke gelige uitgeteerde dood. Niemand had medelijden met hen, noch ik noch de andere zussen. Het waren de jaren tachtig en aids werd ‘homokanker’ genoemd. Het was een taboe en een straf van God. En ook al waren denkbeeldige vriendjes 1, 2, 3, 4 en 5 meisjes, toch hadden ze het zelf gezocht.

Denkbeeldige vriendje 6 kreeg TBC en mijn moeder wilde de kuur niet betalen: ‘Crepeer maar ver weg van ons, in het Baudelopark!’ zei mijn moeder bars en genadeloos. Ik bracht nog een tijdje sandwiches met pindakaas naar de struik in het Baudelopark waaronder denkbeeldige vriendje 6 lag te creperen. Maar ze was me te klagerig en te klam, ik kreeg het op mijn heupen en staakte mijn altruïstische voedselbedeling.

Denkbeeldige vriendje 7 stikte domweg in het belletje van een groenfluwelen kattenhalsband. Onze kat Jacqueline weigerde om het bandje te dragen, het belletje irriteerde haar. Ze spartelde en blies wanneer mijn stiefvader hardhandig probeerde om het bandje over haar kop te trekken. Hij haatte het deerniswekkende scharminkelachtige beestje, hij wilde een statige waardige Ierse wolfshond om mee te pronken. Maar mijn stiefvader lag steeds in bed met nougatrepen en decadente dichtbundels van Mallarmé, waar zou dat pronken in hemelsnaam hebben plaatsgevonden? Op de dijk? Maar mijn stiefvader verliet nooit Gent en hij had een hekel aan het strand.

Wat denkbeeldige vriendje 8 overkwam heeft me verrast: ze werd in een reptielenwinkel aangevallen door een schizofrene tegellegger met een machete. Hij viel ook andere klanten aan, maar denkbeeldige vriendje 8 was het enige dodelijke slachtoffer. Ze wilde me verrassen, ze was van plan om een kameleon kopen voor mijn twaalfde verjaardag. Een kameleon! Een kameleon was echt iets voor mij, zelfs al zou hij altijd groen blijven en nooit de kleur aannemen van mijn rode en paarse truien dan nog zou ik hem wonderlijk en fabelachtig hebben gevonden.

Denkbeeldige vriendje 9 ging de illegale prostitutie in, minderjarig ja. Ze werd een succesvolle hoer en haar pooier nam haar mee naar Paraguay. Daar werd ze nog succesvoller, ze had een opzichtige act met papieren krokussen en pingpongballen waar alle Beierse en Moldavische toeristen van smulden.

Denkbeeldige vriendjes 10 en 11 zakten door het ijs.

Niemand weet wat er is gebeurd met nummer 12. Op een dag nam ze de bus naar de carnavalswinkel van Nazareth en ze keerde nooit meer terug. Ze hield helemaal niet carnaval en het was bovendien augustus, vreemd. Ik ging naar de carnavalswinkel, maar de uitbater met de nekwratten was erg stug en wantrouwig. Om hem te paaien kocht ik een impalamasker en een piratenkostuum, maar bij bleef stug en wantrouwig. Op de kassa zat een papegaai die de eerste regel van El Desdichado reciteerde: ‘Je suis le ténébreux, le veuf, l’inconsolé.’ Opnieuw en opnieuw en opnieuw en opnieuw en opnieuw. Dof en monotoon, maar toch met een zekere ingehouden agressie.

Nummer 13 kocht vijfhonderd krasbiljetten en werd multimiljonair. Ze zonderde zich af in een kitscherig kasteel in Maastricht, ze werd excentriek en winderig. Ze verzamelde trombones, bronzen mijnwerkers, gemummificeerde kogelvissen, Montenegrijnse schaapscheerdersscharen en busten van Caligula. Ze liet haar druipende labia verwennen door overbetaalde imbeciele vogelwichelaars en bloedmooie alchemistische trompettisten. Ze raakte verslaafd aan opium, en bezweek uiteindelijk aan een overdosis.

Denkbeeldige vriendje 14 liep weg, in Ronse kreeg ze een lift van een Oostenrijkse horlogemaker. Ze reden zwijgend naar Rattenberg. De Oostenrijkse horlogemaker legde een cassette van INXS op: ‘You want to make her suicide blonde/ Love devastation, suicide blonde.’ Denkbeeldige vriendje veertien was inderdaad blond, een luchthartig schijnbaar oppervlakkig magnifiek trots bokkig majorettemeisje. Het liep natuurlijk verkeerd af: de Oostenrijkse horlogemaker folterde denkbeeldige vriendje 14 in zijn kelder. Hij gebruikte stroomstoten, een wasbeer, een harlekijnpoedel, een collega uit Vilnius, een kruisboog en een waslijn. Hij hongerde nummer 14 uit en op de zesde dag sneed hij haar keel door met een broodmes. Maar het lukte niet, het werd een smeerboel. Het mes was te bot. Hij wurgde haar dan maar met de waslijn, dat lukte wel.

Nummer 15 werd een beroemde goochelaar. Bravo!

Denkbeeldige vriendjes 16, 17, 18, 19 en 20 werden mislukte buiksprekers.

Toen stond er plots een sekte uit Michigan aan de deur, en denkbeeldige vriendje 21 raakte helemaal in de ban van de sekteleider die verrukkelijke priemende lichtgrijze ogen had, een beetje zoals Pogorelich.

Denkbeeldige vriendjes 22 en 23 pleegden samen zelfmoord op schooluitstap in het Noorden van Frankrijk. Ze sprongen hand in hand van Cap Gris-Nez en stortten te pletter op het kiezelstrand. Ze waren een eeneiige tweeling en na de zelfmoord zei iedereen dat het onvermijdelijk was geweest, dat de tweeling al sinds hun geboorte droomde van een gezamenlijke zelfmoord in het Noorden van Frankrijk. Hand in hand springen van een klif, het leek zo vrolijk en onbezonnen.

De zelfmoord van denkbeeldige vriendje 24 was van een heel andere orde: met een jachtgeweer op het parkeerterrein van een sinistere schommelstoelfabriek, meer woorden wil ik er niet aan vuilmaken.

Nummer 25 verdronk in het Jan van Eyckzwembad, de zwembadopzichter was in een verkleedhokje zigeunerkind Rebekka aan het molesteren. Rebekka had een hazenlip, maar ze was niettemin gekmakend charismatisch. Toen het molesteren voorbij was, had het geen zin meer om nummer 25 te reanimeren: morsdood. Met nummer 25 had ik dezelfde muzieksmaak gedeeld: T. Rex, The Pixies, PiL en The Doors. Ik organiseerde een onorthodoxe begrafenisdienst op het dak, met mijn walkman en enkele witte kaarsen. Tijdens Cosmic Dancer kreeg ik een onbedaarlijke huilbui, ik huilde meer dan een etmaal.

Denkbeeldige vriendjes 26, 27, 28, 29, 30 en 31 richtten een pantomimegroepje op en trokken naar New York waar men pantomimegroepen met open armen verwelkomde.

Denkbeeldige vriendje 31 werd stom en psychotisch, een luguber Oost-Vlaams zottenkot was de enige juiste oplossing.

Een in ongenade gevallen poolreiziger maakte nummer 32 het hof, en ze viel voor zijn kleffe praatjes. Ze trok bij hem in, hij woonde in een groezelig appartement boven een wekkerwinkel in Lochristi. De poolreiziger bezweek godzijdank aan een loodvergiftiging. Nummer 32 haalde haar schouders op en geeuwde. Ze kocht een Mongools tapijt, een sneeuwbol uit Minneapolis, een hondenkalender en een poster van Last Tango in Paris. Plots was het appartement bijna gezellig, ze nodigde de wekkerwinkeluitbater uit voor een avondmaal (vegetarische moussaka) maar hij schopte haar dood.

Denkbeeldige vriendjes 33, 34 en 35 werden vertrappeld in een lingeriewinkel. Een koets had de etalageruit verbrijzeld, de paarden sloegen op hol. Het stond in de krant, een fait divers.

Nummer 37 schoot per ongeluk nummer 36 dood met het pistool van een naargeestige struisvogelkweker.
Denkbeeldige vriendje 38 streelde op de Vrijdagmarkt een circusleeuw en bekocht het met haar leven.
Nummer 39 wilde haar nier afstaan aan een misdaadschrijver waarmee ze dweepte, maar ze stierf helaas op de operatietafel.
Nummer 40: idem dito.
Denkbeeldige vriendje 41 kreeg anorexia en enkele maanden later begaf haar hart het tijdens een reuzenstoet.

Nummer 42 graaide in een emmer kikkerdril, sensueel en gefascineerd. Ze zat op haar hurken naast een vieze vijver, ze wist niet dat ze werd gadegeslagen door een kannibalistische luchtballonvaarder. Hij overmeesterde haar, propte haar in de kofferbak van zijn okerkleurige jeep, stak haar neer in zijn keuken, vilde haar, marineerde haar, bakte haar, dekte de tafel op feestelijke wijze, en peuzelde haar bedachtzaam op. Het vlees was taaier dan verwacht. De kannibalistische luchtballonvaarder bood zijn profetische teckel een brokje schouder aan, maar de gesofisticeerde teckel haalde zijn neus op voor het draderige verderfelijke mensenvlees. De luchtballonvaarder stond op van de tafel en gaf zijn trouwe teckel een paar blokjes belegen Goudakaas, daar was de teckel verzot op.

Een lawine bedolf denkbeeldige vriendje 43.
Een tornado smoorde het leven van nummer 44 in de kiem.
Denkbeeldige vriendje 45 stak zichzelf in brand, voor Tibet.
46, 47, 48 en 49 imiteerden haar. Bespottelijk.

Denkbeeldige vriendje 50 werd door de bliksem getroffen tijdens een volleybalwedstrijd. Dan moet je maar geen volleybal spelen! Ik had een hekel aan balspelen, behalve aan basketbal. Ik was kort en toch was ik een magistrale verbluffende basketbalspeler. Ik dribbelde als een vileine Poolse danser en ik scoorde altijd. Niemand begreep het, ze dachten dat ik behekst was.

Denkbeeldige vriendjes 51 tot en met 98 raakten verpletterd in het Heizelstadion. Chronologisch klopte dat niet, maar ik was ze liever kwijt dan rijk.

Nadat mijn denkbeeldige vriendjes zo dramatisch (en soms ook onspectaculair) waren weggemaaid voelde ik me opgelucht en bevrijd. Van nummer 99 kon ik evenwel geen afscheid nemen. Ze is er nog steeds. Ze zit momenteel naast mij. Nu staat ze op en maakt ze een marsepeinen okapi soldaat. Ze hikt, ze niest en ze krabt verveeld aan haar aars. Ze doet alsof ze bidt en legt dan Houses of the Holy van Led Zeppelin op. Ze kijkt kritisch naar mijn tekst. Te kritisch. Heb je een doodswens, nummer 99?
Ze zwijgt.

Ik vraag me af wat mijn moeder met het Dogon-masker heeft gedaan. Het was zo mooi. Mijn moeder probeerde de schoonheid van het masker te verbrodden met haar langdradige autoritaire pocherige docerende moraliserende intellectualistische uitleg. Maar het lukte niet. Het masker bleef prachtig, magisch, waanzinnig en onvatbaar. Warm, dierlijk, schichtig, magnetisch, koesterend, betrouwbaar, bezwerend en helend. Het omgekeerde van mijn moeder, het tegenovergestelde van mijn vader.

Over de auteur

Delphine Lecompte