Gepubliceerd op: donderdag 20 juni 2024

Zeeklas, voor mij is het saai

 

Ik was tien en ik woonde pas drie maanden in Gent toen juffrouw Anne besliste om met ons op zeeklas te gaan.
Ik kwam net van de zee. Ik had tien jaar in De Panne gewoond, bij mijn grootouders. De zee was niets voor mij, en alles. Ik wilde de woeste koesterende blasfemische onvoorspelbare zee alleszins niet delen met mijn suffe grootsteedse klasgenoten.

Narcolepsie, narcolepsie, narcolepsie. Wat?
De dag voordien had ik een gesprek opgevangen tussen mijn moeder en de schoorsteenveger die haar aanbad. Hij beweerde dat hij aan narcolepsie leed, hij viel zomaar in slaap: op het dak, in de schouw, in de tram, tijdens een concert van Savatage, in de wachtzaal van zijn kribbige dermatoloog, in het crematorium, in de carnavalswinkel, enzovoort… Ik wilde ook aan narcolepsie lijden. Een dom Turks jongetje vroeg aan juffrouw Anne: ‘Zullen we krokodillen te zien krijgen op het strand?’ Juffrouw Anne zei: ‘Nee, natuurlijk niet. Jullie moeten tevreden zijn met kwallen, schelpen, zeesterren en dode baarzen. Kunnen jullie tevreden zijn met kwallen, schelpen, verminkte zeesterren en dode baarzen?’ De drie slijmballen van de klas piepten: ‘Ja, juffrouw Anne! Tevreden met kwallen, schelpen, verminkte zeesterren en dode baarzen. Zeker, juffrouw Anne. Alvast bedankt voor de kwallen, de schelpen, de verminkte zeesterren en de dode baarzen, lieve juffrouw Anne!’

Juffrouw Anne was niet lief. Ze was nerveus, nukkig, melancholisch en vaak verstrooid. Ik zei hoogmoedig: ‘Zeeklas is voor mij veel te saai. Ik ken de zee op mijn duimpje.’ Juffrouw Anne zei streng (en terecht): ‘Delphine, niemand kent de zee op zijn duimpje. Je bent een arrogante lastpak, ga maar een uurtje in de gang staan.’ Ik was niet het enige gestrafte kind in de gang, Ahmed stond er ook. Garagistenzoon Jerry had hem valselijk beschuldigd van het verdonkeremanen van een brandblusapparaat. Bespottelijk. Een kind heeft geen brandblusapparaat nodig, en Ahmed zeker niet. Ahmed zei: ‘Er bestaan dieren die niet kunnen braken. Wist je dat?’
‘Nee. Welke dieren?’
‘Ratten en paarden.’
Het verraste me, het maakte de ratten en de paarden magisch en nobel in mijn ogen. Nóg magischer en nóg nobeler.

Ahmed nam een jas van de kapstok en inspecteerde de zakken. Hij vond een sticker van een groen Troetelbeertje en een plastic wombat. Hij gooide de sticker kwaad op de grond, daarna keek hij gefascineerd naar de wombat. Ik zei: ‘De wombat is het enige dier dat kubus-achtige uitwerpselen produceert.’ Ahmed lachte en zei pesterig: ‘Jouw vader en jouw moeder produceren ook kubus-achtige uitwerpselen!’ Hij gooide de wombat naar mijn hoofd. Juffrouw Anne kwam uit het klaslokaal gestormd: ‘Je maakt meer amok buiten het klaslokaal dan binnen!’ Ze keek pinnig en misprijzend naar Ahmed. Ahmed zei tegen juffrouw Anne: ‘Je moeder is een hoer en je vader produceert ruitvormige stronten!’ Ik grinnikte, juffrouw Anne keek beduusd.

De volgende dag vertrokken we op zeeklas. Mijn moeder wuifde de bus uit, ze pinkte een traantje weg. Ze zag andere moeders traantjes wegpinken en besloot hen te imiteren. Ik negeerde haar en begroef mijn gezicht in een boek over Richard Leeuwenhart. Na een kwartiertje rijden verveelde ik me stierlijk, ik had dringend aandacht nodig. Ik ging zitten bij guitige Lori, angstvallig Katrientje dat volgens gemene roddels werd bepoteld door haar beroemde architectenvader en bij de ouwelijke marginale Debby die eruitzag als een verlepte Moldavische bordeelhoudster. Ik deed alsof ik mijn ogen niet kon openhouden, alsof ik vocht tegen de slaap. En toen deed ik alsof ik sliep, diep en vredig. Guitige Lori zei: ‘Ze doet alsof.’ Maar alle andere kinderen geloofden dat ik echt sliep en ze vonden het wonderlijk en griezelig. Ze haalden er juffrouw Anne bij. Juffrouw Anne schudde me hardhandig wakker. Ik ontwaakte zogezegd en vroeg: ‘Wat is er gebeurd?’ Guitige Lori zei bitsig: ‘Je wilde weer aandacht en toen heb je gedaan alsof je in slaap viel, als onder hypnose.’
‘Hypnose is hocus pocus, stomme trut! Ik heb een echte ernstige aandoening en die heet narcolepsie. Het betekent dat ik zomaar in slaap val: in dierentuinen, in bussen, in orthopedische schoenenwinkels, in oogartskabinetten, in hertenragoutfabrieken en op de Eiffeltoren. Ik kan het niet tegenhouden.’
Juffrouw Anne zei: ‘Je moeder had de school moeten waarschuwen.’ Ik zei: ‘Ja, maar ze is een onverbeterlijke nymfomane: haar hoofd wordt in beslag genomen door de magnifieke teelballen en formidabele eikels van naïeve pistoolschilders, kruiperige schoorsteenvegers, morbide leeuwentemmers, vertwijfelde alpacafokkers, sadistische zadelmakers en verdorven touwslagers. Hun genitaliën gaan voor. Hun zaad is belangrijker dan de hypochondrie van haar lastige kind. Hoe zou je zelf zijn?!’ Het was een retorische vraag, maar de niet al te snuggere juffrouw Anne antwoordde resoluut: ‘Ik zou mijn kind onderwerpen aan allerhande neurologische onderzoeken en desnoods volproppen met psychofarmaca, ik zou mijn kind alleszins niet laten meegaan op zeeklas.’

Toen kwamen we aan in het jeugdhotel waar we vijf dagen zouden overnachten, het hotel lag tussen twee duinen en achter het hotel lag een weide met ezels. Niemand was onder de indruk van de duinen en de ezels. Juffrouw Anne beweerde: ‘Ik ben onder de indruk van de fabelachtige duinen en de Bijbelse ezels.’ We lachten haar hartelijk en genadeloos uit.
Dan was het tijd voor een middagmaal in de sobere kloosterachtige kantine: tomatensoep met balletjes en sandwiches met kaas. Kruiken met grenadine en water. Een handenwringende loensende bittere schriele aalmoezenier ondernam een lauwe poging tot een gezamenlijk bedankingsgebed voor de drank en spijzen. We negeerden hem, we waren baldadige opstandige roekeloze wereldwijze grootsteedse heidenen. Ik deed weer alsof ik in slaap viel. Hilariteit en fascinatie alom. De aalmoezenier rukte aan mijn kraag en sleepte me mee naar een kleine kantoorruimte. Vreemd genoeg hing er een poster van La Grande Bouffe aan de muur. Verder de verwachte katholieke adembenemende bedwelmende kitsch en parafernalia: een plaat van Messiaen (Vingt regards sur l’enfant Jésus), een mismaakte Sint Michaël, een afgebladderde Ursulaschrijn, obscene paaskaarsen, minstens even obscene paternosters met gigantische houten kralen, bleke bloedende amechtige antipathieke schichtige Christussen op weg naar hun executie, geplunderde Byzantijnse iconen en sentimentele gewijde Mariabeeldjes uit de souvenirwinkels van het destijds ultra-populaire West-Europese bedevaartsoord Lourdes.
De aalmoezenier wond er geen doekjes om: ‘Jij bent bezeten en een uitstekende kandidaat voor een duiveluitdrijving.’ Ik lachte scherp en vreugdeloos, een tikkeltje bevreesd. Ik deed voor de zoveelste keer alsof ik in slaap viel. De aalmoezenier gaf me een klap tegen mijn slaap met de confessies van Augustinus. Ik had kunnen sterven. De akelige gewelddadige aalmoezenier bracht me terug naar de groep.

In de late namiddag kregen we een korte uiteenzetting over meeuwen en ’s avonds maakten we een strandwandeling. De meeste kinderen hadden de zee nog nooit gezien! Ze reageerden verbijsterd en hysterisch op de golven die zich eerst sereen en bedrieglijk terugtrokken om dan enkele seconden later bulderend en agressief het strand te overspoelen. We keerden terug naar het jeugdhotel. We werden een grote ouderwetse slaapzaal in gedreven. In een stripalbum van Kuifje was ik een dergelijke slaapzaal eens tegengekomen: kronkelende stuiptrekkende zielige koortsige imbeciele gek geworden egyptologen in een gesticht, allen getroffen door de vloek van een of andere farao.
Guitige Lori nam een pluchen chimpansee uit haar koffer en ging als eerste naar bed. Er stonden lelies en elfjes op haar nachtkleed. Ik hoopte, tegen beter weten in, dat de chimpansee ’s nachts tot leven zou komen en guitige Lori zou kwellen, kaalscheren en molesteren.

Toen ik echt moest slapen lukte het natuurlijk niet. Ik bleef maar woelen, het was al voorbij middernacht. De sinistere aalmoezenier betrad de slaapzaal, hij stapte besluitvaardig op mijn bed af en zei sissend en omineus: ‘Het is tijd voor je duiveluitdrijving, satansgebroed!’
‘Nee.’
‘Ja.’
Ik schreeuwde: ‘SOS HELP MIJ EEN VALSE PRIESTER PROBEERT MIJ TE ONTVOEREN HIJ IS EEN PEDOFIEL EN HIJ WIL MIJ SAMEN MET ANDERE PEDOFIELEN VERKRACHTEN IN DE KELDER VAN EEN ONSCHULDIG OGEND ZADELMAKERHUIS IN ADINKERKE!!!!!’
Alle kinderen schoten wakker. Juffrouw Anne knipte het licht aan. De demonische aalmoezenier probeerde zich eruit te spreken, maar het was maar al te duidelijk wie de ware boeman was. Niet ik, maar hij. Juffrouw Anne wurgde hem en wij, de kinderen, moedigden haar luidkeels aan. Toen de sinistere aalmoezenier zijn laatste adem had uitgeblazen schminkten we zijn gezicht: we gaven hem een dramatische vampiersmoel en guitige Lori tekende een swastika op zijn voorhoofd. Een slaapdronken Turks jongetje vroeg: ‘Krijgen we morgen eindelijk krokodillen te zien?’ Juffrouw Anne zei: ‘Misschien, ik kan niets beloven.’
Het viel me plots op dat juffrouw Anne heel grote borsten had. Ik zei: ‘Ontbloot je borsten, juffrouw Anne!’ Juffrouw Anne giechelde eerst veelbelovend, maar plots werd haar blik donker en ze gaf mij een klinkende oorvijg. De pret was voorbij.

Het was ondertussen ochtend. We aten witte boterhammen met chocopasta, de sfeer was somber. Na het ontbijt zei juffrouw Anne: ‘Ik heb een verrassing voor jullie: vandaag bezoeken we een reptielenverblijf!’ Het Turkse jongetje met de krokodillenobsessie en ik waren extatisch. We namen de tram. Ik deed weer alsof ik in slaap viel, maar iedereen was mijn act beu en guitige Lori zei: ‘Het is fake, we negeren Delphine.’ Ik viel haar aan en beet in haar wang. ‘Zie je wel!’ zei ze triomfantelijk. Ik had inderdaad mezelf verraden, ik had toen reeds een erg kort lontje. Omdat ik Lori had gebeten werd ik gestraft. De straf was verschrikkelijk: de toegang tot het reptielenverblijf werd mij verboden. Ik moest buiten blijven staan, in de regen. Ik beeldde me in dat ik de varanen en de slangen hoorde smeken om mijn aanwezigheid, erg ijdel van mij. Varanen en slangen geven nergens om, dat is net hun charme: die totalitaire onverstoorbare atavistische apathie en grandioze machtige bovenmenselijke onverschilligheid. Ik sloeg de voorbijgangers gade: diabolische inhalige egoïstische wrokkige volwassenen. Nooit zou ik deel uitmaken van hen. Dan nog liever sterven op mijn twaalfde, gif innemen of mezelf ophangen.

Een meeuw scheet op de snobistische polo van een narcistische makelaar. Er stond een krokodil op de polo. Ik grinnikte, de narcistische makelaar schreeuwde tegen de meeuw: ‘Ik krijg je nog wel!’ Ik zei tegen de makelaar: ‘Dat lijkt me twijfelachtig.’
‘Who the fuck are you?’ vroeg de narcistische makelaar snauwerig. ‘Ik ben kleptomaan, brandstichter en herrieschopper Delphine Lecompte en ik zal nooit een diabolische inhalige egoïstische wrokkige volwassene worden die een onschuldige zeevogel met de dood bedreigt! Asshole!!’ De narcistische makelaar haalde zijn schouders op en stapte verder. Hij struikelde over een zak gedumpte frietvorken, het was zijn dag niet.

Een uur later stroomden juffrouw Anne en de kinderen naar buiten: lamlendig, ontgoocheld, misnoegd. Er waren geen krokodillen te zien geweest in het reptielenverblijf. Er waren zelfs geen afgrijselijke varanen, en de slangen waren allemaal dun en vaal en aardig. Guitige Lori had het zelfs aangedurfd om een slang te strelen. Wat een heldendaad, stomme trut! Het Turkse jongetje met de krokodillenobsessie zei: ‘Ik voel me bekocht. Ik wil zo graag een krokodil zien in het echt voor ik in het huwelijksbootje stap, maar ik vrees dat het nooit zal gebeuren.’ Ik zei genereus doch leugenachtig: ‘Ik ken een Siberische hamburgertycoon met een krokodil als huisdier, ik zal je aan hem voorstellen.’ Het Turkse jongetje zei enthousiast: ‘Dat is fantastisch!! Bedankt, Delphine! Hoe heet de krokodil?’
‘Helmut Newton.’
‘Een vreemde naam voor een krokodil.’
Ik zei: ‘Nee, het is een volstrekt normale waardige poëtische kosmopolitische naam voor een krokodil.’ Het Turkse jongetje zei ietwat beteuterd en zelfs een tikkeltje wantrouwig: ‘Oké Delphine, als jij het zegt…’

Er gebeurde verder niets op zeeklas. Er was genoeg gebeurd. Juffrouw Anne ontblootte haar borsten op de laatste avond. Het was geen gebeurtenis, ik keek stiekem door het sleutelgat van haar aparte slaapkamer in de linkervleugel van het jeugdhotel. De borsten bleken vullingen. Juffrouw Anne leek op een vies bedeesd braaf bijgelovig achterlijk hoefsmidjongetje. Gespeend van wellust, satanische dromen, kannibalistische fantasieën, avontuurlijkheid, moordzucht en sensualiteit. Maar ik kon me natuurlijk vergissen. Ik vergiste me wel vaker.

Terug thuis vroeg mijn moeder: ‘Was het geestig op zeeklas?’ Ik zei: ‘Ik ben op het nippertje ontsnapt aan een duiveluitdrijving.’ Mijn moeder zei voor de grap: ‘Dat is jammer, Fientje Beëlzebub. Een gemiste kans voor het christendom, voor je moeder en de wereld.’ Mijn sombere mompelende stiefvader verslikte zich in een inktvisring. Boven zijn hoofd hing een woelige vrolijke onstuimige kleurrijke drieste tomeloze reproductie van Philip Guston: Gladiators.
Het was nieuw.
Ik hield ervan.

Over de auteur

Delphine Lecompte