Gepubliceerd op: donderdag 25 april 2024

Delphine Lecompte – Zo verliefd op Quentin

 

In 1998 studeerde ik Russisch in Gent. Ik zat in het eerste jaar, ik keek op naar de studenten van het tweede jaar. De studenten van het derde en vierde jaar waren schimmen die in gastgezinnen in Rusland verbleven, fabelachtig maar ook onzichtbaar en dus verwaarloosbaar. De studenten van het tweede jaar waren allemaal meisjes met gordijnachtige haren, hippiesandalen en pretentieuze snoetjes. Behalve Quentin.
Quentin was een vulgaire flamboyante baldadige homo. Niet flamboyant gekleed, maar flamboyant in het verkondigen van zijn goesting in losse seksuele escapades met oudere homo’s. Quentin was dik, Quentin was intelligent. Quentin hield net als ik van Woody Allen. We gingen samen naar de cinema: Celebrity van voornoemde regisseur. De film werd afgespeeld in de grootste zaal van het grootste filmpaleis van Gent, dat is nu helaas ondenkbaar. De film was geen hoogvlieger. Ik was meteen verliefd op Quentin, maar Quentin was geobsedeerd door Bregje. Bregje was een blonde keizerlijke ongenaakbare solitaire vamp die Duits studeerde. Ik had nog met haar in de klas gezeten toen we veertien waren. De klas had haar gepest omdat ze op een dag met een oubollige trui met te brede schouders en te veel pailletten in het klaslokaal was verschenen. Ik had meegedaan, me geschaard bij de pestkoppen. Uit lafhartigheid, en omdat ik opgelucht was dat ik niet het mikpunt van spot was. Ik vertelde Quentin dat men Bregje vroeger wreed had getreiterd. Men. Ik sprak uiteraard niet over mijn eigen aandeel.
Quentin zei: ‘Men kon de goddelijkheid van Bregje niet aan.’

Ik was jaloers. Quentin nam me vaak mee naar zijn studentenkamer. Dan rookten we wiet en toonde hij me erotische tijdschriften met wazige foto’s van seksuele daden tussen gladde mannen op prachtige boten, in idyllische weiden en in lugubere boilerhokken. Misschien was het porno, maar de tijdschriften choqueerden me alleszins niet. Ik bleef soms slapen op de vloer. Een aarzelende vriendschap ontspon zich. Quentin zei rare, akelige, verontrustende dingen in zijn slaap, de rare akelige verontrustende dingen gingen altijd over zijn vader: ‘Mijn vader heeft eens een kind vermoord, een lelijk kind.’
‘Mijn vader heeft ooit een vereenzaamde gravin gewurgd, ze bezat twintig opgezette ijsvogels maar geen reiswekker.’
‘Mijn vader haat boomchirurgen die modderkleurige onderbroeken dragen, zo is het maar net.’
‘Mijn vader probeerde een rattenvanger te wurgen in Valletta, maar hij faalde.’
‘Mijn vader was een pedofiele leeuwentemmer, ik was het enige jongetje in zijn kring dat hij weigerde te bepotelen.’
‘Mijn vader at uitsluitend auberginemousse en gefrituurde inktvisringen, hij genoot niet van zijn maaltijden.’
‘Mijn vader probeerde op Pinkstermaandag 1975 zeshonderd plastic rozen te verkopen een troep voetbalhooligans uit Birmingham, wat een belachelijke megalomane sentimentele dwaze onderneming. Maar hij slaagde! Hij slaagde!! Op het eind van de dag bleef er geen enkele roos over, de voetbalhooligans waren makke lammetjes met een zwak voor hun tirannieke schoonmoeders die uitsluitend gepaaid konden worden met plastic rozen. Ik was nog niet geboren.’
‘Mijn vader onthoofdde wespen met lege melkflessen, ik kan het geluid nog steeds nadoen: krrrrraaaploessshhhh.’
‘Mijn vader was altijd op het oorlogspad, hij leed aan vervolgingswanen. Hij dacht dat kille kiwisorteerders en narcistische makelaars het op hem gemunt hadden.’
‘Mijn vader keek vaak in de spiegel en dan zei hij tegen zijn spiegelbeeld: ‘Cynische kille ontgoochelende rotzak, een voorbeeld voor niemand. Hang jezelf vandaag op svp, maar maak eerst een decadente pijlstaartrog en een vulgaire chocoladen circusbeer soldaat.’’
‘Mijn vader noemde mijn moeder een verloederde tulp en een verwelkt stokstaartje.’
‘Mijn vader imiteerde op mijn verjaardag altijd Dennis Hopper in Blue Velvet, dat was mijn verjaardagsgeschenk.’
‘Mijn vader bekeek elke dag Bosnische porno met knaagdieren en bloedmooie alchemistische trompettisten. Wanneer ik hem betrapte zei hij: Beeld je je nu in dat je macht hebt over mij, weke kruiperige pafferige zoon zonder charme en zonder ruggengraat?’’
Ik schudde Quentin op een nacht wakker en vroeg hem: ‘Had je vader een hekel aan je omdat je homoseksueel was?’
Quentin zei slaperig: ‘Mijn vader was ook homoseksueel. Hij had een hekel aan me omdat ik een muis was.’
‘Jij een muis?’
‘Ja, een plompe neurotische angstvallige muis met priemende verwijtende oogjes. Mijn vader verliet mijn moeder en mij toen ik tien was. Of nog vroeger, ik ben het vergeten.’
‘Pijnlijk.’
‘Nee, een opluchting. Feest!’
‘Sliep je bij je moeder na het vertrek van je vader?’
‘Een korzelige Moldavische onderwaterlasser sliep bij mijn moeder, hij had een sympathiek bastaardhondje dat soms in mijn bed kroop en mijn gezicht likte.’
‘Huilde je?’
‘Ik huilde, ja. Ik was verliefd op mijn leerkracht Frans maar hij merkte me niet op. Hij was struis als een metselaar en schor als een scheepshersteller. Hij heette Carl Jones.’
‘Een vreemde naam voor een leerkracht Frans.’
‘Hij stierf in Valletta tijdens een processie, maar zijn dood had niets met de processie te maken.’
‘Waarmee dan wel?’
‘Dat zeg ik niet.’
Quentin gaf me een joint en we luisterden naar Walk Among Us van The Misfits. Het enige wat ik kon denken was: wurg me Quentin, penetreer me Quentin, steek me in brand Quentin, urineer op mijn brandende lijf Quentin, bezoek me in het ziekenhuis Quentin, blijf lang zitten Quentin, vertel me hoe de goddelijke Carl Jones aan zijn einde is gekomen Quentin.

Ik werd loom en duizelig, de zon kwam op. Ik zou vandaag de Russische genitief in mijn strot geramd krijgen. Ik wilde niet gaan naar het vertaalinstituut, maar Quentin dwong me. Hij kuste me op de mond. De Russische genitief was grillig en uitzinnig: volstrekt onvoorspelbare klemtonen en mannelijke woorden die plots een vrouwelijke uitgang kregen. Ik wilde uitblinken, voor Quentin. Quentin keek op naar intelligente mensen, al moesten ze bij voorkeur ook ravissant en nobel zijn. Twee eigenschappen waarvan ik niet beschuldigd kon worden. Na het onder de knie krijgen van de Russische genitief at ik in sandwichzaak Toledo een obsceen uitpuilend broodje met vieze verkleurde filet Américain en te veel kappertjes. Het was druk, iedereen had vrienden.
Ik las de brieven van Dostojewski. Ik weet niet meer voor wie de brieven bestemd waren, niets van die brieven is me bijgebleven. Ik steek het op de verliefdheid en de wiet, maar ook op de literaire vorm: de briefwisseling van de meeste schrijvers is dor, troosteloos, pocherig, wrokkig, kleinzielig, hoogmoedig, vals en klagerig. De studentengroepjes staarden naar mij, sommigen grinnikten wreed. Er lag een klodder vies verkleurd vlees op mijn trui. Mijn trui was op zich al belachelijk genoeg: er stond een merrie op, enkel het hoofd. Nog te vaak liet ik mijn kledingkeuze bepalen door mijn moeder die wilde dat ik eeuwig het uitgemergelde angstige kwetsbare verweesde Fientje zou blijven. Fientje hield van dieren. Ik propte de klodder in mijn mond. Maar er kleefden haren van de trui aan de klodder en nadat ik de brok met grote moeite had ingezwolgen moest ik nog een hele tijd haren van tussen mijn tanden halen. Tot overmaat van ramp zat er een haar vast in de buurt van mijn strotklepje, ik gorgelde en kokhalsde en maakte afschuwelijke beestachtige demonische geluiden. Ik kreeg een paniekaanval.

Ik rende de sandwichzaak uit en in het Citadelpark ontfermden twee jonge Mormonen zich over mij. Ik vroeg: ‘Mag ik slapen in jullie sektehangar?’ Maar ze fronsten, ze hadden een aversie tegen het woord ‘sekte’. Ze stoven weg, jonge nette zeemzoeterige toxische knapen. Wolven in schapenvacht. Ik liep naar het gebouw waar Quentin een studentenkamer had, de voordeur was weg. De trappen waren steil, het buurmeisje van Quentin had een poster van Tori Amos aan haar deur gehangen. Toen ik zestien was had ik vaak naar Tori Amos geluisterd, ik had een hamster toen en ik was nog geobsedeerd door Twin Peaks. Quentin was thuis. Ik was niet erg welkom, maar ik drong me op. Uiteindelijk bekende Quentin dat er een fuif was voor de studenten Russisch van het tweede jaar, hij vroeg me tegen zijn zin mee.
Ik herinner me wodka en een lelijk Siberisch snaarinstrument, en daarna een explosieve ruzie tussen Quentin en mezelf. Ik wilde bij hem slapen, maar hij zei: ‘Het wordt een gewoonte, dat wil ik niet.’ Ik werd woedend, sloeg door, schold hem de huid vol. De volgende dag werd ik wakker in mijn eigen minuscule grijze studentenkamer, een cel. Ik had een rek, een bed en een tafeltje. Waarom had ik een theaterposter van Ubu Roi aan de muur gehangen? Een voorstelling die op 16 mei 1987 in Nîmes had plaatsgevonden. Ik was er niet bij geweest.
Ik had een kater, ik dronk een halve fles Martini en luisterde naar Franks Wild Years van Tom Waits. Ik moest Quentin zien. Ik wist dat hij binnenkort les had. Ik rende naar het vertaalinstituut. Daar stond hij, tussen zijn klasgenoten: de flamboyante mollige onweerstaanbare uiterst charmante verbaal scherpe homoseksuele grapjas. Ze aten uit zijn handen, hij was zo geliefd, zo populair. ‘Quentin, vergeef mij,’ kermde ik amechtig. Quentin verliet zijn groepje en schonk me vijf minuten genade, een luchtig geruststellend praatje. Er was zogezegd niets veranderd, we zouden vrienden blijven.

Maar we bleven natuurlijk geen vrienden. We waren wellicht nooit vrienden geweest. Hij nodigde mij nog één keer halfhartig uit om de snookerwedstrijd van zijn toenmalige vriendje bij te wonen. Toen ik de snookertempel betrad bleek dat Quentin bijna het volledige vertaalinstituut had uitgenodigd. En zijn moeder: een serpent. Ze lachte met mijn neus en met de merrie op mijn trui, toch steeds opnieuw die trui: onverbeterlijk. Ik was het kneusje in de hoekje, ik verliet de snookertempel voortijdig.
Het was 22u, ik nestelde me in de donkere bedwelmende democratische wachtzaal van het Sint Pietersstation. Drie Marokkaanse jongens beweerden dat ik op Madonna leek. De leider kneep in mijn borsten. Een racistische pezewever die bij het spoor werkte joeg de jongens weg. Ik tierde: ‘Ik genoot van de handtastelijkheden! Waar moei je je mee, degoutante gefrustreerde kleinburgerlijke ploert? Ga jij mijn borsten misschien strelen?’
‘Waarom niet?’ De racistische pezewever streelde mijn borsten en hij vingerde me ook. Ik hoopte de ganse tijd dat de geliefde van Quentin de snookerwedstrijd zou verliezen. Ik kwam klaar en de racistische pezewever gaf me een flesje chocolademelk. Ik dronk het flesje leeg en kotste.

Ik nam de tram naar mijn minuscule studentenkamer. Ik dronk een fles witte wijn en luisterde naar Angels van Robbie Williams, een liedje dat ik stiekem goed vond. Ik beluisterde het liedje een twintigtal keren, ik huilde onbedaarlijk. Ik verliet mijn kamer en in een telefooncel belde ik mijn moeder op: ‘Mama, ik wil geen kinderachtige truien met paarden meer dragen. Ik wil er gewoon bij horen.’ Mijn moeder zei: ‘Fientje, je moet er niet bij willen horen.’ En ze zei ook nog: ‘Ik dacht dat je hield van truien met paarden?’ Ik zei: ‘Ja, ik hou van truien met paarden. Bedankt mama! Bedankt voor alles!’ Ik verbrak de verbinding en raapte al mijn moed bijeen: geen tweede fles witte wijn en betere muziek: The Velvet Underground dan maar.

Over de auteur

Delphine Lecompte