Gepubliceerd op: donderdag 4 april 2024

Delphine Lecompte – Rebel of bolleboos

 

Ik was nooit de slimste van de klas. Ik was te opstandig, te lui, te fatalistisch en te weerspannig. En ik had een hekel aan algebra.
Lori was zogezegd de slimste, guitige Lori. Het slimste snelste vlijtigste kind, de oogappel, de bolleboos. Maar de allochtone kinderen en de verwilderde verwaarloosde baldadige kinderen van pooiers en paardengokkers en foorkramers schenen me veel geestiger, pittiger, dieper, sluwer, interessanter en intelligenter. Deze kinderen werden systematisch misprezen en genegeerd door de leerkrachten en directie. Als zij iets briljants verwezenlijkten of iets sprankelends vertelden, zeiden de racistische meester Willy en de gebronzeerde juffrouw Sonja dat het toevalstreffers waren. Of ik werd ervan beschuldigd dat ik de gemarginaliseerde kinderen iets had ingefluisterd. Maar ze hadden mijn hulp niet nodig om scherp en gevat uit de hoek te komen.
Guitige Lori was een dorre middelmatige bolleboos die grote lappen leerstof uit het hoofd leerde en die zero verbeelding had. Ik keek niet op naar guitige Lori. Guitige Lori was slaafs, kruiperig, kleurloos en onderdanig. Maar guitige Lori was het witte christelijke aanbeden lievelingetje: bevallig, koket, kaarsrecht, preuts en gehoorzaam. Ze prijkte op de affiches die onze gemene stadsschool in Gent aanprezen, in de hoop dat er op die manier meer Loriachtige trutten naar de school zouden komen. Maar ik vond het net fijn dat mijn klas uit zo’n botte mengeling van Turken, kleptomanen, brandstichters, analfabetische jongenshoeren en schurftige weeskinderen bestond.

Ik had een aangeboren hekel aan gezagsdragers. En toen ik zag hoe de autoriteiten van de scholen waar ik verplicht mijn broeken moest verslijten omgingen met de maatschappelijk zwakke kansarme donkere complexe angstige weerbarstige leerlingen werd ik nog woedender op het gezag. De racistische meester Willy spande de kroon, hij gaf nooit het woord aan een kind dat niet schattig en blond was. Ook mij behandelde hij als een paria, omdat ik een huidziekte had en omdat ik hem eens had berispt toen hij de nalatenschap van het legendarische Hunkpapa Sioux opperhoofd Sitting Bull probeerde te bezoedelen.
Ik dweepte met Sitting Bull. De racistische meester Willy liet me nablijven. Hij nam me op schoot en kneep in mijn billen. Hij zei flemerig dat ik een begaafd kind was maar dat ik mezelf saboteerde door voortdurend de clown te willen uithalen. Ik? De clown?? Ik vond clowns wansmakelijk. Als ik met mijn vader naar het circus ging verliet ik altijd de tent wanneer de clowns verschenen met hun opzichtige schmink, hun obscene plastieken neus, hun griezelige wasachtige gezicht, hun botte slapstick, hun vulgaire grappen, hun bespottelijke schoenen, hun obscene fopartikelen en hun harteloze geblaat.
Die avond vroeg ik aan mijn moeder: ‘Ben ik een clown?’
Ze zei: ‘Wil je een clown zijn?’
‘Nee, ik haat circusclowns.’
‘Er bestaan veel soorten clowns. Charlie Chaplin en Louis de Funès zijn ook clowns.’
‘Echt??’
‘Ja, natuurlijk. Clowns, komieken, genieën.’
Ik hield van Charlie Chaplin en Louis de Funès. Ik besloot om toch een clown te worden.

Ik werd de clown van de klas. Mijn grappen waren niet uitsluitend verbaal. Mijn grappen waren vaak misdadig en kras: punaises, sprinkhanen, brand, confetti, stro, stront en braaksel. Al genoot ik zelf toch het meest van het verbale venijn waar ik almaar beter in werd, omdat ik elke dag oefende en elke dag moediger en genadelozer werd. Mijn slachtoffers waren altijd de gezagsdragers en de meelopers, nooit de paria’s en de verschoppelingen. De racistische meester Willy noemde me een ‘terrorist.’
Ik vroeg aan mijn moeder: ‘Ben ik een terrorist?’ Ze grinnikte en zei dan plots koud en pretentieus: ‘You wish! Je bent hooguit een rebel, Fientje. Eigenlijk ben je slechts een hofnar.’
‘Hofnar, hofnar, hofnar,’ mopperde ik. Dan toch liever terrorist, of rebel. ‘Wat is het verschil tussen een terrorist en een rebel?’ vroeg ik aan mijn moeder. ‘Een terrorist legt bommen, een rebel schrijft gedichten. Simpel uitgelegd.’
‘Heel simpel, mama. Te simpel!’ Mijn moeder sloeg me omdat ik weer eens veel te pedant en onuitstaanbaar was.

Ik ging naar mijn kamer en schreef mijn eerste rebelse gedicht, of: mijn eerste gedicht als rebel. Het gedicht was een bijtende spottende schuimbekkende aanklacht tegen de racistische meester Willy in het bijzonder, en tegen machtsmisbruik en wit privilege in het algemeen. Ik typte het handgeschreven gedicht uit en de volgende dag plakte ik het gedicht/pamflet aan de muur, net naast het kantoor van de directrice die parels droeg en nobel en aristocratisch oogde maar die in werkelijkheid bruut en gewelddadig en bekrompen en wraakzuchtig en immoreel was. Mijn gedicht/pamflet was een schot in de roos: de directrice stormde het klaslokaal binnen met mijn verfrommelde controversiële tekst in haar nijdige knuist en ze eiste dat de schrijver zich kenbaar zou maken, als de schrijver zijn of haar mond hield zou de schooluitstap naar de watervallen van Coo niet doorgaan. Ik schreeuwde: ‘De schooluitstap is te duur voor sommige allochtone en kansarme kinderen. Het is een schande!’ Ik had mezelf verraden, maar dat was de bedoeling geweest. Iedereen was kwaad op mij omdat de schooluitstap naar de watervallen van Coo niet zou doorgaan. Zelfs de allochtone en kansarme kinderen voor wie ik het had opgenomen en die sowieso niet zouden meegaan waren kwaad. Ik werd een week geschorst.

Er werd een nieuwe democratische schooluitstap georganiseerd: de Zoo van Antwerpen. Bijna alle kinderen waren van de partij. We gingen met een reisbus naar de zoo. De bus heette Begonia, het klonk oubollig en geriatrisch, maar dat kon de pret niet drukken. De bus was knus en warm, we mochten naar The Karate Kid kijken en we kregen Sprite en zachte sandwiches met ham en kaas. Rachid gaf zijn plak ham aan mij, ik stikte er bijna in. Guitige Lori zei: ‘Mama Cass is zo gestorven.’
Ik zei: ‘Dat is een mythe, ze heeft gewoon een hartaanval gekregen.’ Rachid vroeg: ‘Wie is Mama Cass? En wat is er zo gewoon aan een hartaanval?’ Ik zong California Dreamin’ voor Rachid. Hij deed alsof hij het liedje kende, om me te paaien. Ik zei streng: ‘Doe niet alsof je het liedje kent, Rachid! Je bent soms zo braaf en doorzichtig, Rachid! Je bent te lief en gedwee, het wordt nog eens je ondergang, Rachid!’ De racistische meester Willy zei, net voor we de bus verlieten: ‘Dit is een educatieve uitstap, ik wil dat jullie iets bijleren over jullie soortgenoten: de stinkende primitieve apen.’ En toen keek hij nadrukkelijk, fel, snerend en gemeen naar de donkerste kinderen van de klas. De doelwitten lieten het niet aan hun hart komen, ze jouwden de racistische meester Willy uit en gooiden stylo’s en notenhulzen naar zijn stomme bolle verwaande kortzichtige kop.

Rachid was een bleke bedeesde angstvallige Marokkaanse jongen die altijd in mijn buurt te vinden was en me behandelde alsof ik keizerlijk en aanbiddelijk was. Hij wist dat ik van dieren hield en hij scheurde vaak foto’s van herten en otters en patrijzen uit de tijdschriften die in de wachtzaal van zijn vader lagen. Zijn vader was een weinig succesvolle osteopaat. Ik hield van Rachid, maar ik vond het jammer dat hij zo week en neurotisch was. Hij moest dringend stoerder en krachtdadiger worden. Ik zei tegen Rachid: ‘Ik heb een taak voor jou: je moet vandaag minstens drie verschillende dieren bevrijden. Een zoogdier, een roofvogel en een reptiel.’
‘Een reptiel??’
‘Een schildpad is ook een reptiel,’ zei ik sussend en geruststellend.
‘Ah. Oef!’ zei Rachid zichtbaar opgelucht.
Rachid bevrijdde: een depressieve brilbeer, een korzelige oehoe en een onvoorspelbare muskusschildpad.
Ik maakte amok in het dolfinarium.
En guitige Lori schreef naarstig saaie pragmatische ontnuchterende weetjes over primaten neer in haar logge zwarte notitieboek.

Maar ik werd pas echt een rebel in de klas van de gebronzeerde holle frivole slet juffrouw Sonja. Juffrouw Sonja kon ‘caoutchouc’ niet spellen. Ik lachte haar uit. Ze zei: ‘Meisjes moeten niet slim zijn, meisjes moeten vooral aantrekkelijk zijn. Meisjes moeten er vruchtbaar en gezond uitzien, en eens ze menstrueren mogen ze nooit vergeten om mascara en nagellak te dragen.’ Ik zei: ‘Dat is bespottelijk en seksistisch. Ik spuw op je.’ Ik moest het klaslokaal verlaten, maar ik weigerde. Ik tierde: ‘Amelia Earhart, Simone de Beauvoir, Calamity Jane, Jeanne d’Arc, Virginia Woolf, Bessie Smith, Marie Curie, Bette Davis, Joan Jett, de zogenaamde heksen van Salem en de suffragettes keren zich om in hun graf, dwaze sloerie!!’ Juffrouw Sonja siste ijzig en terecht: ‘Joan Jett leeft nog, diabolisch eczeemgedrocht!’ Gelukkig stierf juffrouw Sonja een beetje later aan een voedselallergie op vakantie in Malta. Meloen, beweerde guitige Lori.
Juffrouw Sonja werd vervangen door de gewiekste brutale onsentimentele Gina. Gina hield van mijn rebelse gedichten. Gina was weerbarstig en onorthodox. Gina leek als twee druppels water op Joan Jett die nog leefde! Gina vond het fantastisch dat ik grimmige giftige sinistere gedichten schreef over mijn familieleden, vooral over mijn moeder. Gina moedigde me aan. Ik zei: ‘Ik heb je aanmoediging niet nodig, doorzichtige betuttelende zalvende toxische pedagoog!’ Gina schaterlachte.
Gina was ook een rebel, Gina begreep mij.

Over de auteur

Delphine Lecompte