Gepubliceerd op: donderdag 21 maart 2024

Delphine Lecompte – Jaloezie

 

Mijn eerste jaloerse steek: mijn moeder zat in met een kind in een put. Een mooi Mexicaans jongetje domweg gevallen in een waterput en vastgeraakt diep beneden in de onderwereld, in een spelonk. De hele wereld keek mee, empathisch en voyeuristisch. De beproeving van het jongetje werd de ganse dag live uitgezonden. Ik gaf mijn moeder slordige natte kussen op haar mondhoeken, in de hoop dat ze weer aandacht zou hebben voor mij. Maar ze bleef gebiologeerd staren naar de knullige reddingsoperatie, naar de wanhoop van de ouders, naar de schaamteloze persmuskieten, naar de genadeloze condor die almaar dichter naderde en naar de onverbiddelijke zon. Ik was jaloers op het hulpeloze aanstellerige Mexicaanse kind. De enige manier om opnieuw in het middelpunt van de belangstelling te staan was: mezelf in een waterput werpen en in dezelfde benarde situatie als het graatmagere fotogenieke donkere jongetje terechtkomen.
Ik zocht een waterput.
Ik vond geen waterput.
Ik vond drijfzand.
Ik belandde in het drijfzand en werd gered door een dorre antipathieke non. Ik verzette me hevig tegen de redding, ik verscheurde het habijt van de non en ik beet in haar harige kin. Maar ik werd toch gered: onspectaculair en zonder hysterische meevoelende ooggetuigen. Zonder mijn moeder.

Het Mexicaanse jongetje werd uiteindelijk ook gered, maar daarmee was de kous niet af: mijn moeder vond een nieuw kind om medelijden mee te hebben. Deze keer was mijn jaloezie nog erger, nog intenser, want het kind woonde vlakbij in de Egelantierlaan: Sheila, een schattig blond verwaarloosd gemarginaliseerd snotterig meisje. Dochter van een lijmverslaafde ex-bobijnster en een Kroatische bordeelhouder die in de gevangenis zat omdat hij een bejaard koppel had vermoord met een harpoen. Mijn moeder organiseerde leuke activiteiten voor Sheila: de kermis, het pretpark, de zoo. Ze ging met Sheila naar de kapper en kocht groene kleedjes en pluchen walrussen voor haar. Ik zei beschuldigend tegen mijn moeder: ‘Je houdt van Sheila omdat Sheila oliedom is en omdat ze je bijgevolg geen weerwoord kan bieden! Sheila is een slaafs schaap, lichtzinnig en hol! Hou van Sheila, trouweloze moeder! Adopteer haar! Ik hoef je liefde niet meer, je hebt mij verloochend en ik zal je nooit vergeven!’ Sheila kreeg bloedkanker en stierf een langgerekte pijnlijke dood.
Mijn moeder was niet ontroostbaar. Ze vond een sukkelachtige analfabetische stukadoor om zich over te ontfermen. Hij was volwassen en dus was mijn jaloezie beheersbaar. Daarbij: hij was erg traag, sloom, aarzelend en onzeker. Tot grote ergernis van mijn moeder bleef hij steeds maar ‘ij’ zeggen tegen de letter ypsilon. Mijn moeder wierp de sukkelachtige stukadoor na twee weken buiten. Ze zei tegen mij: ‘Sommige mensen willen achterlijk blijven, daar verspil ik mijn tijd niet aan.’
Ik zei: ‘Je bent pretentieus en harteloos.’
Ze sloeg mij. Slaag was aandacht, slaag was passie, slaag was zalig. Bedankt, mama.

Maar toen werd mijn neefje Simon door een auto omver gereden. Hij lag maanden in het ziekenhuis en de familie stond volledig in het teken van zijn comateuze strijdvaardigheid en baldadige herstel. Mijn moeder ging hem constant bezoeken in het ziekenhuis van Leuven en toen ik eens meeging trok ik een snoer uit de muur in de hoop dat Simon de geest zou geven. Maar er gebeurde niets. Simon genas volledig en hij werd nog gemener en pesteriger dan voorheen.
Toen ik acht was kreeg ik les van juffrouw Marijke en zij werd algauw veel belangrijker dan mijn moeder. Ik aanbad juffrouw Marijke en juffrouw Marijke was ontzettend laks en toegeeflijk en gul met mij. Ze nam me mee naar haar huis en ik mocht zoveel stroopwafels eten als ik wilde en spelen met de abrikooskleurige dwergpoedel die juffrouw Marijke had gekregen van een schoorsteenveger, een aanbidder. Maar plots dook er een gloednieuw Indisch kind op in de klas en domme sentimentele juffrouw Marijke had enkel nog oog voor het gloednieuwe exotische kind. Het verraad brandde en ik ontvoerde de abrikooskleurige dwergpoedel om juffrouw Marijke te straffen, maar het erbarmelijke beestje beefde en kermde. Ik werd week en bracht de poedel terug. Juffrouw Marijke vertrok naar Finland om les te geven, ze schreef me twee lange brieven. In de brieven beweerde juffrouw Marijke dat ik zoveel interessanter en geestiger was dan mijn Finse leeftijdsgenoten, maar haar brieven klonken vals en klef, en ik beantwoordde ze niet.

Ik werd een hitsige puber met vochtige eczeemplekken en een brute haviksneus. De leeftijdsgenoten waar ik verliefd op werd wilden uitsluitend copuleren met ranke snobistische amazones en majorettemeisjes met guitige sproeten en een wipneus. In het beste geval werd ik een kameraad. Ik werd een kameraad van Karel, Maxime, Bjorn en Harald. De jaloezie was niet te harden, het maakte me ziek en razend en diepbedroefd en gewelddadig. Om de jaloezie te dempen, te temperen begon ik te experimenteren met drugs en alcohol. Dat werkte in het geval van Karel, Bjorn en Harald. Maar mijn verliefdheid op Maxime was te verschroeiend om zomaar naast me neer te leggen, zelfs met Xanax en mescaline en Martini in mijn bloedstroom bleef ik hopeloos verknocht aan de ontwapenende corrupte vunzige snoeverige deugnietachtige Maxime die Wichita wilde veroveren met zijn sofa’s gemaakt van petflessen. Maxime verdiende geld bij als gigolo, hij verhuurde zijn zestienjarige genitaliën aan vereenzaamde gravinnen en aan verveelde vastgoedtycoonweduwes in Knokke en omstreken. Hij lachte met de oude verweerde deerniswekkende anorectische dragonders. Ik was niet jaloers op de oude vrouwen wier labia Maxime pamperde en vertroetelde. Hij bedreef ook de liefde met mij. Maar hij was niet verliefd op mij.
‘Is het de schuld van mijn eczeem?’
‘Nee.’
‘Mijn neus?’
‘Een beetje. Maar het is toch vooral je pedanterie en wereldvreemdheid die me tegensteken, en je aarzelende onbeholpen motoriek.’
‘Oké, dat weet ik dan weer. Insensitive wanker!’

Maxime trok naar Wichita en ik werd verliefd op Matthew, een straatboefje uit Hackney. Ik leerde Matthew kennen op het discussieforum van een Schotse rockgroep die we allebei mediocre vonden. Matthew tekende blinde monsters met groteske tentakels en ik schreef sinistere gedichten over incestueuze imkers met fantastische nekwratten. Op een dag zei Matthew: ‘We spreken nu al maanden, ik wil eindelijk eens weten hoe je eruitziet. Mijn kop heb je al gezien.’ Matthew had me een week eerder een foto gezonden van zijn gezicht: geniepige oogjes, combattieve kin, pokdalige huid… en toch: een wonder, een parel, mijn schat.
Diezelfde dag trotseerde ik een pasfotohokje in het station van Brugge. Het wachten op de strook was beschamend. Ik speelde met het idee om te emigreren naar Kopenhagen (er reed een rechtstreekse trein van Brugge naar Kopenhagen). De fotoreeks was afgrijselijk, het was duidelijk dat ik onbevallig en mismaakt was. Een dof ellendig grimmig venijnig onvoorspelbaar nukkig kniezerig schurftig mormel. Ik zond de beste foto naar Matthew, het contact werd meteen verbroken.
Ik was 23 ondertussen, alle mensen die ik passeerde op straat en in de supermarkt waren sierlijk, ravissant, slim, waardig en adembenemend. Behalve ik. Gelukkig kreeg ik succes met mijn gedichten, waardoor de jaloezie en mijn complexen zich toch even koest hielden.
Tot…

Tot ik werd uitgenodigd om voor te dragen tijdens literaire festivals en opnieuw verliefd werd op alle mannen (de geluidsmannen, de cateraars, de organisatoren en de dichters). De mannen raakten betoverd door de blonde reuzinnen en krachtdadige Joodse orakels die met duizelingwekkende jukbeenderen, vanzelfsprekende autoriteit en afgunstwekkende charme verzen declameerden over bizons, twijgen, zomers, onderbroeken, gevangenissen, poolvossen, ijscomannen, wasserettes, vertwijfeling, woede en dementerende vaders. Zelfs in de literaire wereld was ik de lelijkaard, de dorpsgekkin, het zonderlinge vrouwtje, de heks, het scharminkel en het ongeleide projectiel.
Mijn moeder las mijn gedichten, ze had veel kritiek. Ze kwam naar mijn voordrachten en wilde Max Temmerman adopteren. Ik was jaloers, ik kreeg een bloedhekel aan Max Temmerman.
Mijn moeder raakte tegelijkertijd in de ban van mijn twee jonge zussen. Volstrekt normaal: het waren immers haar bloedeigen kinderen. Mijn moeder was opgelucht dat ze na mij uiteindelijk toch nog twee mooie smetteloze aanvaardbare kinderen uit haar vulva had weten te persen. De verwekker was een andere verwekker dan de mijne. De verwekker van mijn twee jonge zussen was slimmer, woester, sensueler, komischer en hariger dan mijn vader. Ik was vooral jaloers op mijn jongste zus (Anna Livia). De jongste was perfect: ernstig, vlijtig, gaaf, moreel, gedienstig, gedisciplineerd, eerlijk en ascetisch.
Op amoureus vlak ging het me geluk voor de wind: ik kwam in het vizier terecht van een oude kruisboogschutter die me vereerde en verwende en versmachtte en zijn devotie op me wierp, onvoorwaardelijk. Helaas begon hij me te vervelen en ik zocht mijn soelaas in de beschimmelde huurwoning van een voormalige vrachtwagenchauffeur.

Hoe het nu zit?
Nu ben ik vooral op professioneel vlak jaloers. Maud Vanhauwaert, Lieke Marsman, Charlotte Van den Broeck. Statig, keizerlijk, onweerstaanbaar, koket, wijs, listig en ongenaakbaar.
De voormalige vrachtwagenchauffeur geeft me weinig redenen om jaloers te zijn. Hij is verknocht aan zijn pilsjes en aan zijn blonde bekoorlijke dromerige psychotische zoon. Ik heb geleerd om het drankmisbruik en de zoon niet te haten.

Over de auteur

Delphine Lecompte