Delphine Lecompte – Het gloedvolle gezelschap van een vleesetende plant en een samowar
De roekeloze kaarsgieter draagt oranje sokken
Die hij gratis heeft gekregen toen hij vorige week
Een nieuwe diamantzaag kocht in de bouwmarkt van Sint-Michiels
Hij geniet met volle teugen van het gezelschap van zijn diamantzaag
Ook ik maak deel uit van het gezelschap, en verder bestaat het gezelschap uit:
Een samowar, een stugge broodbakmachine, een pluchen aalscholver,
Een dromerige cavia, een dode cavia die nooit dromerig is geweest,
Een achtjarige zoon die hyena’s boetseert, een fabelachtige vleesetende plant,
Een deprimerend douchegordijn, een mopperende vader met een borrelend stomazakje,
Een bekoorlijke flantaart, een zielloze sierjonagold, een theemuts waarop een olifantenfamilie
Picknickt in truttige Victoriaanse klederdracht, en tot slot: een puzzel van de val van Icarus.
Een bont gezelschap, maar de roekeloze kaarsgieter heeft uitsluitend oog
Voor zijn gloednieuwe diamantzaag
De vader van de roekeloze kaarsgieter vraagt of mijn woeste moeder
Nog altijd zo graag de draak steekt met narcistische makelaars
En verwaande blaaschirurgen in Chinese buffetrestaurants
Ik antwoord: ‘Ja, maar ze moet op haar lijn letten
En dus wacht ze buiten onder de luifels van de Chinese buffetrestaurants
En als de narcistische makelaars en verwaande blaaschirurgen dan eindelijk
Met plakkerige tronie, vulgair, beschonken en met flesjes lycheelikeur in hun borstzak
En met plakkerige tronie, nee dat zei ik al
Als die verwerpelijke snerende zelfgenoegzame pafferige sujetten dan eindelijk
Naar buiten stormen, dan is mijn moeder vaak te verkleumd en te melancholisch
Om nog de spot te drijven met hen
Mijn moeder is, eerlijk gezegd, te oud geworden om de plaaggeest en kwelduivel te zijn
Van ordinaire corrupte protserige kleinburgerlijke pezewevers
Iemand moet het figuurlijke estafettestokje overnemen
Kijk niet naar mij!’
De vader van de roekeloze kaarsgieter kijkt naar zijn kleinzoon
Hij vraagt vijandig aan zijn enige kleinkind: ‘Waarom boetseer je in godsnaam
Afgrijselijke hyena’s, ziekelijk geniepig korzelig kortademig tegennatuurlijk gedrocht?’
De kleinzoon antwoordt niet
De geboetseerde hyena’s lijken op verschrikkelijke sneeuwmannen
Ze hebben wel iets, ze zijn niet magnifiek
Maar ze bezitten in godsnaam wel een zekere originaliteit
De roekeloze kaarsgieter streelt mijn nekwervels
Ik ril en mijn clitoriskap zwelt op, beleefd uitgedrukt
Ik leerde de roekeloze kaarsgieter deze ochtend kennen op de rommelmarkt
Ik kocht een badge van Motörhead en een boek over het Russische futurisme
Ik was misnoegd over mijn aankopen
Ik gooide ze kwaad in een heidense waterput
De roekeloze kaarsgieter betrapte mij en zei: ‘Schabouwelijke vrouw, wees niet
Steeds misnoegd! Kom mee naar mijn huis, dan stel ik je voor aan mijn gezelschap:
Een diamantzaag, Een samowar, Een o zo stugge broodbakmachine,
Een pluchen aalscholver, Een dromerige cavia met een gek kuifje,
Een gecompliceerde cavia zaliger, een achtjarige zoon
Die schrikbarende koortsige hyena’s boetseert, een fabelachtige
Vleesetende plant, een deprimerend douchegordijn, een chagrijnige vader
Die zich schaamt omdat hij sinds kort een walmend stomazakje moet dragen,
Een bekoorlijke flantaart, een theemuts waarop een joviale
Olifantenfamilie picknickt in Victoriaanse gewaden
En niet te vergeten: een puzzel van de val van Icarus
Ik bied je de unieke kans om deel uit te maken van mijn gezelschap.’
Zo verliep het, onze kennismaking
En nu ben ik dus onderdeel geworden van het gezelschap van de roekeloze kaarsgieter
Ik voel me goed, zo goed als een bizon zonder darmkolieken
Ik schrijf een verhaal over het Russische futurisme
Maar eigenlijk ken ik te weinig over het onderwerp
Ik begin opnieuw: ik schrijf een verhaal over de voormalige vrachtwagenchauffeur
Mijn geliefde: mijn tedere onverschillige gewelddadige wonderlijke morsige
Alcoholistische geliefde
Ooit stond hij op het parkeerterrein van een epaulettenbedrijf in Drongen
Zijn leven kon niet meer alle kanten uit
Hij was net voor de derde keer vader geworden
Derde keer goede keer: een zoon
Maar de zoon werd geboren met een hazenlip
Het was een catastrofe, de pas bevallen moeder wierp een python in de wieg
Maar de python kroop verschrikt de wieg weer uit
Einde.
De roekeloze kaarsgieter sluit me op in zijn kelder
Ik krijg het gezelschap van de vleesetende plant en de samowar
De vleesetende plant heeft fijne witte haartjes op zijn bekervormige bladeren
De samowar kan onmogelijk wedijveren met de vleesetende plant
Ik ben zoals de samowar: onnozel, gehavend, geblutst, verwaarloosd, oubollig, overtollig, triviaal
Samen met de samowar verpulver ik de hautaine vleesetende plant
Ik til de samowar op en prop hem onder mijn trui
Ik doe alsof ik zwanger ben
De voormalige vrachtwagenchauffeur heeft deze bult veroorzaakt
Ik zal hem een zoon schenken
Een zoon zonder hazenlip, gokverslaving, tirannieke argumentaties,
Manipulatieve machinaties, gênante dwangneurosen en bijna-doodervaringen
Maar zo’n mensenkind bestaat natuurlijk niet
En ik ben niet echt zwanger.
De samowar zegt lijzig: ‘Jij bent niet echt zwanger, zet me terug op de grond.’
‘Oké.’
Allicht wordt dit ooit een straf verhaal: hoe ik in de kelder
Van een roekeloze kaarsgieter de mantel werd uitgeveegd
Door een weerbarstige nukkige opstandige verguisde samowar
Als ik in de toekomst dit verhaal uit de doeken doe
Aan de toog van herberg De Wellustige Miereneter
Dan mag ik zeker niet vergeten te vertellen
Dat de roekeloze kaarsgieter oranje sokken droeg
Die hij gratis had gekregen bij aankoop van een nieuwe diamantzaag
In de bouwmarkt van Sint-Michiels
Niemand zal me geloven
Ik vraag aan de samowar: ‘Wat is je sterrenbeeld?’
‘Een samowar heeft geen sterrenbeeld.’
Wat een blunder van mij!
Ik vraag aan de samowar: ‘Hou je van touwen?’
‘Touwen?’
‘Koorden.’
‘Nee.’
‘Ik wel.’
Dan valt het gesprek stil, het was stom van ons
Om de vleesetende plant te vermoorden
Het was zinloos en sadistisch
Ik vraag aan de samowar: ‘Heb je spijt van de moord
Op de vleesetende plant?’
‘Een samowar heeft geen spijt.’
Lastig gezelschap
Ik probeer te ontsnappen, maar de roekeloze kaarsgieter heeft de deur gesloten
En nergens zijn er ramen of roosters
Gelukkig is er licht: een lamp
Er staan rekken in de kelder, op de rekken staan bloedmooie kweepeerbokalen
En groteske weckpotten gevuld met zelfgemaakte rabarberconfituur
Ik moet plots denken aan mijn verkleumde diabolische
Nee melancholische moeder die onder de luifels van Chinese buffetrestaurants
Narcistische makelaars en verwaande blaaschirurgen ziet passeren
En de kracht niet heeft om ze te beschimpen
Vroeger was haar spotternij onuitputtelijk en onverslijtbaar.
De roekeloze kaarsgieter laat me gaan
Maar de samowar moet in de kelder blijven
Het is ieder voor zich
Ondertussen is het nacht geworden
Ik loop naar de beschimmelde huurwoning van de voormalige vrachtwagenchauffeur
Hij slaapt
Hij wordt wakker
Hij vraagt slaapdronken: ‘Ken jij de voornaam van Gandhi?’
‘Mahatma.’
‘Ik heb gedroomd dat we bevriend waren: Mahatma Gandhi en ik
We gingen samen naar een wasserette in het centrum van Vilnius
We hadden geen vuile was bij ons, we wilden gewoon de andere
Wasserettebezoekers lastigvallen, we waren onuitstaanbaar.’
‘Uitschot.’
‘Ja, eigenlijk wel.’
Ik zwijg wijselijk over de gijzeling in de kelder
Van de roekeloze kaarsgieter
Ik vertel niets over de vleesetende plant
Die ik samen met een nogal nukkige samowar
Heb verpulverd
Zeg maar: vermoord
De plompe vettige volle romige obscene bekervormige bladeren
Klonken als knappende kauwgombellen
De bellenblazers waren uiteraard ranzige majorettemeisjes woonachtig te Winnipeg
Maar het geluid van de lamgeslagen bladeren was
Nog veel sensueler en veel mysterieuzer dan die achteloze proestende majorettekrengen
De plompe vettige volle romige obscene bekervormige bladeren
Klonken als hartelijke snoeverige incestueuze
Pseudonaïeve paukenisten die schoorvoetend een Beiers offerfeest
Kleur gaven: kleur en klank en rancune en verbijsterende hovaardigheid en nijdige lust
Maar het geluid van de geterroriseerde bladeren was
Nog veel naargeestiger en veel poëtischer dan die vadsige perverse paukenisten
Met hun familiale chantage en Beierse bombarie
Wat is er zo poëtisch aan destructie?
Alles.