Gepubliceerd op: donderdag 1 februari 2024

Delphine Lecompte – De vluchtige bedrieglijke wasmachine en de algemene ondraaglijke wasserettepijn van mijn stugge korzelige gefnuikte vader, en van mij natuurlijk ook

 

Mijn ouders waren reeds vroeg gescheiden, maar om de twee weken moest ik een ganse dag met mijn vader doorbrengen. Een zaterdag. Waarom eigenlijk? We hielden niet van elkaars gezelschap. Gelukkig had mijn vader aan de lopende band guitige blijmoedige vriendinnen die mij vertroetelden en animeerden, wat hem dan weer ergerde maar dat was zijn probleem.
Een van zijn aardigste vriendinnen, Axelle een fee met mahoniekleurige pijpenkrulletjes en korte mollige beentjes, kreeg het op een dag in haar hoofd dat mijn vader recht had op een wasmachine.

Mijn vader ging al jaren naar de wasserette. Ik ging soms mee. Dan zei ik: ‘Ik vind dit een romantische plek.’ Mijn vader zei vervolgens kribbig: ‘Dit is absoluut geen romantische plek, wel integendeel: het is een doffe plek vol lelijke onbeschofte pokdalige verslagen mensen die gefolterd werden als kind en die liever een eind aan hun leven zouden maken. En de muziek staat altijd veel te luid.’ Mijn vader klopte op de deur waarachter de fabelachtige wasserette-uitbater zich schuilhield en hij schreeuwde: ‘Zet de muziek stiller!! Nu meteen!’ Maar de muziek werd niet stiller gezet en de pokdalige verslagen mensen die liever een eind aan hun leven zouden maken, vonden mijn vader een antipathieke lastpak en chagrijnige rotzak. Ze waren dapper, de wasserettemensen: ze neurieden tijdens het plooien van hun vers gewassen kleren en ze maakten grapjes over vuile onderbroeken en ze deelden plaagstootjes uit aan elkaar.

Ze hadden scheve neuzen, gebroken aders, nekwratten, bloemkooloren, aangezichtstumoren, etalagebenen en horrelvoeten. Ik hield van hen en ik was hun mascotte. Ze haalden hun handen door mijn haren en noemden me ‘schattig schriel knaagdierachtig jongetje, ratje patatje’. Ze kietelden me en gaven me kletsen op mijn achterwerk met natte hemden en vaatdoeken.
Mijn vader vond het niet fijn dat de andere wasserettebezoekers dachten dat ik een schattig jongetje was, en hij vond het raar dat ik zo zorgeloos met hen omging en dat ik schaterde wanneer ze mij plaagden en liefkoosden met vochtig jeansbroeken en lakens. Mijn vader durfde mij niet te liefkozen en te plagen. Hij was bang dat hij van incest beschuldigd zou worden, zijn huisbaas had het meegemaakt. Een valse beschuldiging, maar het had zijn leven een donkere wending gegeven en de huisbaas was een paria geworden. Hij werd overal met de nek aangekeken, zelfs in libertijnse herbergen en losbandige goktempels.

Maar Axelle dus… Ze moest en zou een wasmachine schenken aan mijn stugge vader.
Op een zaterdagnamiddag trokken we met z’n drieën naar een mistroostige bouwmarkt in Sint-Denijs-Westrem. We namen de bus en het begon meteen slecht: in de bus, op de achterbank, luisterden twee jonge landerige kiwisorteerders met een gettoblaster naar de radio. Het waren geen hufters, geen etters, en de muziek stond niet eens heel luid. Toch ergerde mijn vader zich mateloos. Ik voelde zijn woede stijgen en probeerde de aandacht af te leiden. Ik wees uit het raam en zei: ‘Kijk, een man zonder benen op een skateboard! Hij verkoopt verwelkte anjers. Of zijn het tulpen?’ Axelle zei: ‘Arme man! Het moet afschuwelijk zijn om geen benen te hebben, iedereen lacht je uit en in de supermarkt moet je hulp vragen wanneer de conservenblikken te hoog staan.’ Ik zei redelijk: ‘Misschien neemt hij genoegen met de conservenblikken die onderaan staan, dat zijn de goedkoopste blikken en met het geld dat hij uitspaart kan hij drugs kopen en tijdens zijn drugtrip voelt hij zich euforisch en vergeet hij dat hij geen benen heeft, of hij ziet er de humor van in.’ Het hielp niet: mijn vader stond op en kafferde de jonge kiwisorteerders uit. Knockin’ on Heaven’s Door speelde net op de radio. Mijn vader was een grote fan van Bob Dylan. Ik rende naar de achterbank en trok aan de mouw van mijn vader: ‘Hou op, hou alsjeblieft op, papa, laat de mooie jonge kiwisorteerders plezier beleven aan hun gettoblaster. Bovendien hou je toch van dit liedje ook al is de tekst knullig en repetitief?!’ Mijn vader zei ijzig en moraliserend: ‘Het gaat niet om de muziek zelf, het draait niet om het liedje, het gaat om het principe. En het gaat om essentiële wellevendheid en fatsoen!’

Wellevendheid kende ik niet, maar fatsoen vond ik verachtelijk. Fatsoen was voor boekhouders, makelaars, hondenkappers, onderpastoors en knopenverkoopsters. Ik was acht jaar, maar ik was een volbloed anarchist. De jonge mannen stapten af aan het Van Eyck Zwembad en ik riep ze achterna: ‘Het spijt me! Laat het niet aan jullie hart komen! Het is een prachtige gettoblaster! Maar ik ben niet jaloers hoor! Jaloezie is een vreselijke emotie! Schandelijk en schabouwelijk! Zijn jullie broers of is er een erotische connectie? Het één sluit natuurlijk het ander niet uit…’ Maar ze hoorden me niet, ze waren weggestoven. Mijn vader had ze de stuipen op het lijf gejaagd.
Ik zei tegen mijn vader: ‘Jij nare koude onaangename pezewever!’ Hij bloosde.

Toen kwamen we aan in Sint-Denijs-Westrem. Het was nog twee kilometers wandelen naar de bouwmarkt en Axelle sloeg haar voet om. Mijn vader was niet zorgzaam, integendeel. Hij mopperde: ‘Jij wil altijd veel te krappe muiltjes met een hoge hak dragen, en dan gebeurt er dit…’ Hij maakte een vaag handgebaar in de richting van de strompelende tred van Axelle. Ik vond mijn vader erg ondankbaar: Axelle wilde met haar schamele spaarcentjes een wasmachine voor hem kopen en hij behandelde haar als een stuk vuil. Later begreep ik dat het hem vernederde: mannen vinden het afschuwelijk wanneer ze in het nauw worden gedreven door jonge genereuze vrouwen die wasmachines voor hen willen kopen.
Op het parkeerterrein van de bouwmarkt stond een worstenbroodkraam. Axelle wilde me trakteren op een worstenbroodje, maar mijn vader zei: ‘Dat is geldverspilling en Delphine heeft schrik om dik te worden.’ Dat laatste was waar, maar die dag had ik zin in een worstenbroodje en dus zei ik opstandig: ‘Ik moet en zal een worstenbroodje krijgen. Gratis! Ik zal mijn vrouwelijke charme inzetten, ha!’ Ik rende naar het kraam en eiste een worstenbroodje. Ik zei tegen de uitbater van het kraam: ‘Mijn maagje knort en mijn vader gunt me niets. Hij is erg onvriendelijk, hij is niet wreed en niet sadistisch, hij mishandelt me niet, hij is slechts kil en onverschillig.’ De joviale uitbater van het worstenkraam zei: ‘Dat is ook een vorm van mishandeling, altijd maar koud en onaardig zijn tegen je eigen kind, het heet: emotionele verwaarlozing. Ik heb het zelf ook meegemaakt als kind en het hakt erin. Arm jongetje! Wil je ketchup of mosterd op je broodje?’
‘Ketchup natuurlijk!’
Ik mocht de bouwmarkt niet betreden met het broodje, dus gingen mijn vader en Axelle zonder mij naar binnen. Ik zag ze door de glazen deuren: de strompelende gebroken fee en de nukkige mislukte troubadour. Axelle betastte verschillende wasmachines, een blonde verkoper flirtte met haar. Mijn vader keek naar het plafond alsof het flirten en de wasmachines hem niet aangingen. Een halfuur later verlieten ze de winkel zonder wasmachine. Mijn vader zei: ‘Ze komen de wasmachine volgende week leveren.’ Ik zag dat hij verbolgen en misnoegd was, er zat een haar in de boter.
We wandelden terug en in de Rooigemlaan kwam de aap uit de mouw: mijn vader was kwaad op Axelle omdat ze zich een extra garantie had laten aansmeren. Er was sowieso een garantie van twee jaar op elk huishoudapparaat, maar Axelle had extra geld op de toonbank gelegd voor een volstrekt onnodige bijkomende garantie van vijf jaar. Ik zei: ‘Dat klinkt goed.’
‘Nee!! Dat klinkt helemaal niet goed!! Het is zinloos en decadent!! Het is een truc, het is een list, het is boerenbedrog!!!’ schreeuwde mijn vader.

De dag was om zeep. Mijn vader kocht een fles whisky in een slijterij en hij dronk gulzige teugen in het Citadelpark naast de vijver. In het volle zicht van de vrome plechtstatige tapijtenweefsters, de pretentieuze pseudodromerige miniatuurschilders en de hitsige homoseksuele kooivechters. Normaal gesproken had mijn vader meer decorum en dronk hij nooit in het openbaar. Hij keek neer op liederlijke mensen die zich lieten gaan en kwijlden en pisten en raaskalden in parken en winkelstraten. Axelle zei tegen mijn vader: ‘Ik zal de wasmachine annuleren.’ Ze zag er enorm bedroefd uit. Mijn vader tierde: ‘Ja, annuleer de vervloekte wasmachine en annuleer vooral die bespottelijke extra garantie waarvan iedereen weet dat het pure geldklopperij is, behalve jij!! En annuleer ook maar meteen onze relatie, weke tirannieke trut!!’
Axelle liep huilend weg. Ik huilde ook. Mijn vader was dronken en dus kocht hij in een winkel vlakbij het station een pluchen schildpad en geschenkpapier met pandaberen voor mij.
Plots wilde hij bloemen kopen voor mijn moeder. Ik zei: ‘Koop bloemen van de man zonder benen op het skateboard!’ We zochten de man zonder benen, maar we vonden hem niet. Mijn vader zag een kapperszaak en duwde mij naar binnen. Hij zei tegen de kapper: ‘Dit is mijn dochter Delphine. Iedereen denkt dat ze een jongen is, het is verschrikkelijk. Maak een meisje van haar. Van haar haar, ha ha ha!’ De kapper maakte een meisje van mij. Hij gaf mij een afschuwelijk bol truttig kapsel. Ik was doodongelukkig.

Ondertussen was het avond en mijn moeder zou ongerust zijn. Waarom bleef mijn vader maar drinken en geld uitgeven? Het was atypisch gedrag, zeer zorgwekkend. Niettemin was ik erg blij met de badges die hij voor me kocht: een badge van The Sex Pistols, een badge van Snoopy en een badge van Ghostbusters.
Uiteindelijk bracht mijn vader me terug naar het huis van mijn moeder en mijn sombere mompelende stiefvader. Mijn moeder zei tegen mijn vader: ‘Fientje gaat dit jaar op sneeuwklas en ik zou een financiële bijdrage op prijs stellen.’ Mijn vader grinnikte: ‘Delphine op skilatten, het is absurd!’ Ik zei: ‘Mijn vader heeft gelijk: het is absurd!’ Ik stond opnieuw aan de kant van mijn vader, vooral omdat hij mij ‘Delphine’ noemde in de plaats van ‘Fientje’.
Mijn moeder zond me naar mijn kamer, maar ik bleef luisteren op de trap naar mijn ruziemakende ouders. Mijn vader begon plots erbarmelijk te grienen, het was schokkend. Het kwam door die wasmachine, door de ruzie over de extra garantie. Mijn moeder vond die extra garantie ook boerenbedrog, ze noemde het ‘lucht’. Mijn vader stopte met grienen en zei: ‘Tenminste één vrouw die mij begrijpt!’ Mijn moeder zei: ‘Je bent dronken, hoepel op.’ Mijn vader zei: ‘Jouw probleem is dat je nooit mijn genialiteit hebt erkend!’ Mijn moeder schaterlachte gemaakt en theatraal. Ze nam een paraplu en begon op mijn vader te meppen. Ik was mijn ouders grondig beu.

Ik ging naar mijn slaapkamer, knipte bijna al mijn haren af en luisterde naar mijn cassette van The Bangles. Ik kuste mijn badge van The Sex Pistols. Ik hield vooral van Sid Vicious, omdat hij op snerende wijze My Way van Sinatra had gecoverd en omdat hij zo ontzettend mager en gehavend was. Ik was er vast van overtuigd dat ik hem had kunnen troosten en dat hij mij nooit zou hebben doodgestoken.
Mijn vader vergat de wasmachine en uiteindelijk vergat hij ook de extra garantie. Hij vergat zelfs Axelle. En ik? Ik miste Axelle hevig.
Ik ging op sneeuwklas (zonder financiële bijdrage van mijn vader) en tot ieders verbijstering was ik een krak op de skilatten. Ik zou nog vier lange jaren op een jongetje blijven lijken en geplaagd worden door de liefelijke zielige morsige moedige verdoemde wasserettemensen.

Over de auteur

Delphine Lecompte