Delphine Lecompte – Nina, de onuitstaanbare patiënte en de verbijsterende merrie
Nina was mijn meest afschuwelijke kamergenote in het gekkenhuis van Knokke. Ze was altijd aan het mopperen en aan het sneren. Ze leek op een stugge harteloze cynische komodovaraan. Ze had geblondeerde haren en ze zei om de haverklap: ‘Mannen vallen voor mijn blonde lokken.’ Maar ze kreeg nooit bezoek en haar lokken oogden dun en dof en droog. Deerniswekkend.
Nina droeg altijd een pyjama, ook overdag. Er stond een nijlpaard in een tutu op haar pyjama. Als ik mijn pyjama aanhield overdag kreeg ik onder mijn voeten van de hoofdverpleegster en de ergotherapeuten. Maar Nina was een incestoverlevende en ik had slechts misbruik meegemaakt door volwassenen die geen familie waren. Incestoverlevenden hadden een streepje voor. Flauw.
Mijn knullige confessies over gewenste strelingen van de pedofiele tuinman van mijn grootouders staken bleek af tegenover de incestueuze gruwelverhalen van Nina, dat moet ik toegeven.
Nina dronk aan de lopende band kleine doosjes sojamelk en verder werkte ze korzelig en verveeld familiepakken pickleschips naar binnen. Van wie kreeg ze die doosjes sojamelk en die familiepakken pickleschips? Van mij! Er lag een grote supermarkt op twee kilometer van het gekkenhuis en na de ergotherapie ging ik er boodschappen doen met Mario. Mario kocht sigaretten en deodorant. En ik kocht marmercakes voor mezelf, en sojamelk en pickleschips voor Nina.
Toen Nina jarig was (23 jaar) kocht ik impulsief een kleine wereldbol voor haar. De wereldbol was niet alleen een wereldbol, maar ook een spaarpot. Er zat een gleuf in de Beringzee. Nina maakte met haar plakkerige wijsvinger een deuk in Duitsland en ze zei: ‘Ik was eens op schoolreis in Keulen. Ik was vijftien jaar en corrupt, ha ha. Er zaten punkers op de trappen van de Dom, ze mopperden en sneerden. Behalve degene met de groene hanenkam.’
‘Wat deed hij?’
‘Hij deed helemaal niets! Hij was in gedachten verzonken. Ik zag dat hij een goed hart had, van goud zoals ze zeggen. Ik tikte op zijn schouder en vroeg hem ten huwelijk.’
‘En?’
‘Hij beweerde dat ik te jong was, maar ik vermoed dat hij me lelijk en dik vond.’
‘Was je lelijk en dik?’
‘Ja.’
‘Vertel verder over Keulen.’
‘Xavier piste tegen de bordkartonnen mascotte van een goksalon, de mascotte was een bever en de uitbater zei in het Duits: ik zal je mores leren, onverlaat!’
Ik vroeg: ‘Hoe klinkt dat in het Duits? Ik zal je mores leren, onverlaat?
‘Dat weet ik niet meer. Wat ik wel nog weet is dat de vader van Xavier een stinkend rijke olieslager was en dat Xavier vroeg is gestorven, gevallen van een balkon in Malta.’
‘Wel, wel, wel,’ zei ik onbeholpen en pseudogeheimzinnig.
De andere patiënten hadden medelijden met mij omdat ik een kamer met Nina moest delen. Ze zagen Nina enkel ’s middags in de kantine en dan deed ze bitsig en antipathiek tegen iedereen. Ze roddelden over Nina en zeiden gemene dingen over haar figuur en over haar verleden. Soms verdedigde ik Nina, maar meestal niet.
’s Nachts werd ik in de isoleercel anaal verkracht door de sullige sinistere nachtverpleger en achteraf haalde hij melancholisch en larmoyant herinneringen op aan Nina. Vroeger was ze mager en aardig geweest, en de nachtverpleger had haar zelfs eens meegenomen naar Sluis en een beeldje van een pimpelmees voor haar gekocht. Maar in de abortuskliniek was het beeldje uit de handen van Nina geglipt. De nachtverpleger hield niet meer van Nina sinds ze zoveel sojamelk dronk en pickleschips vrat, en altijd maar mopperde en sneerde.
Ik kreeg medelijden met Nina.
Ik kreeg bewondering voor Nina.
Op een dag zag ik haar Montaigne lezen. En een dag later las ze Molière!
Het was bijna Kerst en ik kocht een zilveren pinguïnhangertje voor mezelf. Nina vond het hangertje prachtig en ik wilde het geven aan haar, maar ze snauwde: ‘Zottin!! Een mooi juweel hou je toch gewoon voor jezelf?!’ Ik rende huilend de kamer uit. In de gang haalde mijn favoriete verpleegster Sonja net de reproducties van Monet en Morisot en Renoir en Degas van de muur. Degas kon ik enigszins verdragen. Renoir zeker niet. Ik zei guitig en tegelijkertijd agressief: ‘Eindelijk zijn we verlost van die zogenaamd zalvende troostende kalmerende impressionisten. Als ze echt zo zalvend en troostend en kalmerend waren dan zou deze afdeling niet nodig zijn en konden alle gekken genezen worden verklaard en naar buiten gaan en alpaca’s strelen en dromerige punkers ten huwelijk vragen!’
‘Ja,’ zei Sonja en ze toonde me de reproducties die in de plaats zouden komen van de hatelijke picknicks, de verderfelijke roeiuitjes, de kokette verwende hooghartige ballerina’s en de hypocriete mondaine vlinderjachten: wilde beesten en gehavende paria’s!! ‘Now we’re talking,’ zei ik stoer en arrogant. Sonja zei plechtig en fier: ‘Het was mijn keuze, de kunstenaar heet Oskar Kokoschka.’
‘OSKAR KOKOSNOOT OSKAR KOKOSNOOT OSKAR KOKOSNOOT!’ riep ik kinderachtig en onnozel. Ik kende Kokoschka van de kunstschool, ik had meteen een boontje voor hem gehad, vanaf ik oog in oog kwam te staan met zijn gloedvolle mandril. Sonja droop ontgoocheld af en even later kwam de norse bonkige verpleger Renaat dreigen met sancties en injectienaalden omdat ik te baldadig was. De reproducties van Kokoschka werden die dag niet opgehangen. Ik keerde terug naar de kamer en Nina vroeg: ‘Wat was dat kabaal?’
‘Dat was ik! Ik riep drie keer na elkaar: OSKAR KOKOSNOOT, maar toen kwam Renaat dreigen met sancties en injectienaalden. Hij dreigt graag. Hij verdraagt geen baldadigheid.’
Nina zei: ‘Nee, hij verdraagt geen baldadigheid. Omdat hij een fantasieloze en benepen pezewever is. Renaat is een stomme naam. Renaat granaat, Renaat granaat, Renaat granaat.’
Nina giechelde. Ik werd er ongemakkelijk van, ik had liever dat ze stuurs en nukkig was.
En toen was het eindelijk Kerstavond. Sommige patiënten gingen naar huis om Kerst te vieren helemaal alleen in een kleine studio boven een oubollige toilettassenwinkel, of ze waren uitgenodigd bij de familieleden door wier geweldplegingen en verwaarlozingen ze in het gekkenhuis waren terechtgekomen. Maar het was Kerst en dan was het belangrijk om vergevingsgezind en niet wrokkig te zijn.
Nina en ik waren wrokkig en niet vergevingsgezind. We bleven in het gekkenhuis op Kerstavond. Ik bleef vooral omdat ik wist dat de nachtverpleger zou werken die avond en nacht, en ik hunkerde ernaar om anaal verkracht te worden in een isoleercel door de sullige sadist.
Eerst speelden we scrabble in de televisiezaal: Geert de kleine vinnige gokverslaafde veel te opvliegende parkietenkweker, Sandra de slome goedgelovige veel te sentimentele Zweedse ex-hoer, de sinistere nachtverpleger en ik. Ik won omdat ik zeer taalvaardig was. Geert en Sandra gunden mij de overwinning. De nachtverpleger niet, hij beweerde kleinzielig dat hij mij had laten winnen om me meer zelfvertrouwen te geven. Om middernacht betrad de godsdienstwaanzinnige Bertrand de televisiezaal en hij deelde geschenken uit: filterzakjes voor Geert, een piepschuimegel voor Sandra, een hondenfluitje voor de nachtverpleger en het stripalbum De Krab met de Gulden Scharen voor mij. Ik kreeg het beste cadeau omdat ik vaak meeging met Bertrand naar de wasserette, hij had veel angsten en alleen naar de wasserette gaan lukte hem niet. Ik hield van wasserettes en ik hield van Bertrand, het was dus geen corvee voor mij die uitstapjes. Ik had geen geschenk voor Bertrand. Ik gaf hem het zilveren pinguïnhangertje, hij nam het dankbaar aan. Hij dacht dat het een uil was.
Toen was het bedtijd, behalve voor mij. Ik ging braaf en panisch en geil naar de isoleercel en ik trok mijn kleren uit. Plots stond Nina voor mij! ‘Je bent naakt, ik dacht het wel. De nachtverpleger zal je laten vallen en hij zal niet eens een merrie naar je vernoemen!’ Ze ging weg en misschien was ze een mirage geweest. De nachtverpleger kwam de isoleercel binnen en hij verkrachtte me anaal. Achteraf vroeg ik: ‘Heet je merrie Nina naar mijn kamergenote Nina de komodovaraan?’
‘Dat is gemeen!’
‘Wat is gemeen?’
‘Het is gemeen om Nina een komodovaraan te noemen! Maar als je het echt wilt weten: ja, mijn bloedmooie mythische spirituele sympathieke verbijsterende merrie heet Nina naar Nina.’
‘En ik?’
‘En jij wat?’
‘Zal er ooit een merrie in je weide grazen die Delphine heet?’
‘Nee.’
‘Omdat Delphine geen geschikte naam is voor een merrie?’
‘Omdat ik geen diepe band heb met jou.’
En toen verkrachtte de sadistische verpleger me opnieuw, maar niet anaal deze keer. Hij spuwde in mijn gezicht en lachte met mijn grote scheve neus.
De volgende dag luisterde ik naar een verzamelalbum van Pet Shop Boys. Het was een saaie dag, de ergotherapieruimte was gesloten. Sonja hing eindelijk de reproducties van Kokoschka op. Ik bedankte haar. Ik wilde bijna de nachtverpleger aan de galg praten, maar ik dacht: laat maar, het is hier al saai genoeg, als ik ook nog de zalige anale verkrachtingen en forse verbale vernederingen verlies dan resten er enkel gezapige badminton, krampachtige kooktherapie en de vrijdagse quiz. Dat zou pas ghastly zijn.
Ghastly was een formidabel Engels woord dat ik eens had opgevangen tijdens een verhitte discussie tussen twee bipolaire vissers in de tuin van het gekkenhuis.