Als het zomer winter is
Soms lees je per ongeluk een gedicht terug van jezelf na lange tijd en dan denk je: What was I thinking?
Soms vind je ze nog niet eens zo slecht niet.
Soms zeggen ze je niets meer.
Soms herinner je je alleen nog het gezwoeg en het pijnlijk ontevreden gevoel dat je het niet beter wist te doen.
Soms herken je ze niet eens meer. Dat zijn de beste.
Deze hoort daar niet bij.
Het is opnieuw een spelletje met tegengestelden, net als het eerder onder het mes gegane Waarom waarom (How Come). Voor de eenheid van tekst, zeg ik er maar bij. Je mocht eens gaan denken dat het een obsessie van mij is, om alles verkeerd om te zeggen en meteen in de contramine te gaan als iemand iets beweert.
Het rijm neemt hier – niet voor het eerst – het voortouw. Rijmen op winter of liever gezegd winter is geeft wel een raar effect als je het vaak doet. Het is een dolmakend gedicht waar je al snel, vanaf regel 2 ongeveer, niets meer van begrijpt. Ik althans niet. What was I thinking? Waarop het antwoord is, zoals voor alle poëzie geldt: probeer het maar niet te begrijpen. Mensen zijn nu eenmaal zo. Nee, ik bedoel: laat het over je heenkomen, laat je meestromen, laat je gaarstomen.
De tegenstellingen moesten bewaard blijven in de vertaling, welke tegenstellingen dan precies deed er niet zoveel toe, zolang er au fond maar geen touw aan vast te knopen was. (Hoewel het gedicht is ingegeven door de klimatologische werkelijkheid dat de seizoenen straks niet meer te onderscheiden zijn en het alleen nog maar regent.)
Probleem was een equivalent voor ginter vinden, dat ik heb opgelost door er een bij uitstek onpoëtische printer van te maken. In het Nederlands is de trein de sprinter ook behoorlijk onpoëtisch, maar een printer in een gedicht? Photocopies? Dat is natuurlijk een wel heel brutale vertalersvijheid.
Het wringt wel, deze onverwachte relatie met de ons omringende hedendaagse lelijke werkelijkheid. Ja ja, het is niet allemaal tijdloos en een sprookje. Dat is er dan achteraf wel weer goed aan, vind ik.
Die ‘fotokopieën’, besef ik ook pas achteraf, is natuurlijk een lepe intertekstuele verwijzing naar het steeds onsterfelijker wordende gedicht van Menno Wigman ‘Tot besluit’ uit 2004, dat begint met ‘Ik ken de droefenis van copyrettes’. Dus dan is het helemaal goed.