Delphine Lecompte – Uitstap naar de meest mistroostige Oost-Vlaamse paardenmarkt ter wereld met de wrede sadistische of toch alleszins sinistere nachtverpleger
Het was een zondag. Ik droeg een veel te kleurrijk gilet, vooral het groen en het geel waren er teveel aan. Maar ik droeg het gilet zo graag, mijn moeder had zelfs ellebooglappen moeten naaien op de mouwen. Zo versleten was het kledingstuk. Mijn moeder had het aan haar Poolse naaister gevraagd, om die lappen te naaien. Tegen een fikse betaling. Zo rijk was mijn moeder.
De sinistere nachtverpleger pikte me op aan het café van een gezapige motorbende. De motorrijders maakten grappen onderling, broederlijk. Ze aten gefrituurde inktvisringen en trokken zich niets van me aan. Het motregende en ik gebruikte een Minnie Mouse paraplu van mijn zusje Zoë die toen vijf of zes jaar was. Ik wist dat de nachtverpleger van jonge wezentjes hield, dus hoopte ik dat de paraplu hem zou charmeren.
De paraplu charmeerde hem helemaal niet. Wel integendeel, de paraplu degouteerde hem visceraal. Hij zei bars dat ik er debiel, belachelijk en marginaal uitzag, en dat ik veel te oud en te breed en te corrupt was voor een dergelijke onschuldige minuscule roze kinderparaplu.
Het jaar was 2000, ik was opgenomen in het gekkenhuis van Knokke en ik had sinds kort een geheime relatie met de sinistere nachtverpleger die eigenlijk een sullige bebrilde hoefsmid was. Of die ook een sullige bebrilde hoefsmid was. Want mensen hebben verschillende rollen. Vandaag had hij de rol van sluwe gierige paardenkoper. Hij wilde op de paardenmarkt van Sint-Lievens-Houtem een nieuwe merrie kopen, maar zijn budget was krap.
Ik had het weekend doorgebracht bij mijn moeder en mijn sombere mompelende stiefvader. De avond voordien had ik met mijn moeder ‘Girl, Interrupted’ bekeken. De film speelde zich af in een psychiatrische instelling voor jonge vrouwen. Angelina Jolie had haar eerste grote rol te pakken: de gangmaker en sociopaat van het instituut, met sprietachtig blond haar en een zelf geknipte pony wond ze iedereen om haar vinger. Men vereerde haar. Later ook in het echt.
Brittany Murphy vertolkte een bang geniepig meisje met boulimie, ze was verzot op gebraden kippen die ze onder haar bed verstopte in zilverpapier. Brittany Murphy had rare insectachtige armpjes en ze zou jammer genoeg erg vroeg sterven. Maar eerst zou ze nog in een slechte film met Michael Douglas spelen: ‘Don’t Say a Word’. Ook een ‘psychiatrische’ film. Ik ondernam een zelfmoordpoging na die film, maar daarover later meer. Misschien.
Mijn moeder hield niet van ‘Girl, Interrupted’. Ik ook niet. Of toch? Was het een belachelijke karikaturale geromantiseerde voorstelling van psychiatrische instellingen? Een lelijk vertekend misogyn beeld dat werd geschetst van de vrouwelijke gekken? Nee, niet echt. Zo ging het er aan toe. De film was rauw en de actrices waren geloofwaardig.
Wij, in het gekkenhuis van Knokke, hadden ook een sociopaat en verschillende bange geniepige meisjes die verzot waren op gebraden kippen. Ik was vooral onder de indruk van Winona Ryder. Zij had slechts een depressie (in de film), zij was de patiënt waar het bredere publiek zich mee kon identificeren. Ik was, eerlijk gezegd, altijd onder de indruk van Winona Ryder, in elke film stal ze mijn hart met die bijna opstandige hertenogen en die bijna jongensachtige guitigheid van haar. Haar kortfilm met Gena Rowlands was het mooist: Winona speelde een verrukkelijke ontwapenende doch lompe nonchalante pragmatische taxichauffeur die een gesofisticeerde vileine impresario (Gena Rowlands) naar een of andere prestigieuze plek in Hollywood moest brengen. Gena Rowlands wilde een ster maken van Winona, maar Winona was gelukkig als taxichauffeur. Het verbijsterde Gena Rowlands: hoe kon een automecanicien/taxichauffeur in hemelsnaam ooit gelukkig zijn? Maar Winona sleutelde graag aan haar gammele taxiwagen, en schmink en stola’s en etiquette zeiden haar niets. Ze had vegen op haar wangen en een vuile vod om velgen op te blinken kwam piepen uit haar broeksriem. Ik hoopte vurig dat Winona Ryder in het echte leven ook zo in elkaar stak. Een beetje later stal ze juwelen of kleren in Beverly Hills en viel ze in ongenade.
De nachtverpleger was nors en zwijgzaam op weg naar de paardenmarkt. Ik vroeg aan hem: ‘Heb je goed geslapen?’ Hij zei: ‘Nee, ik heb gedroomd dat mijn vrouw cactussen bracht naar een schommelstoelfabriek en dat wij toevallig aan het copuleren waren op het parkeerterrein van de schommelstoelfabriek. Mijn vrouw deed alsof ze ons niet zag en betrad fier de schommelstoelfabriek, maar een kwartier later keerde ze terug met twee Aziatische types die foto’s van ons maakten. Jij huilde en hijgde en piste op het grind. Iedereen gierde van het lachen, ook ik. Vooral ik.’
‘Hadden de cactussen bloemen?’
‘Nee.’
We kwamen aan in Sint-Lievens-Houtem. De sinistere nachtverpleger kocht een worstenbroodje en een bekertje bier voor zichzelf. Hij zei: ‘Jij moet vasten, je gewicht loopt de spuigaten uit! Vroeger was je anorectisch, je kon doorgaan voor een dertienjarig jongetje als je op je buik lag in de isoleercel. Ik mis die illusie. Ik mis je scherpe ribben en je magere aars.’ Het was waar, ik was in korte tijd tien kilo aangekomen. Ook de avond voordien, tijdens de film, had ik veel gegeten: lopende kazen uit de Dordognestreek, harde Zwitserse kazen met satanisch klinkende namen, dadels, notenbrood en marsepein. En ’s nachts was ik opgestaan en had ik nog een pot chocopasta en een bokaal augurken soldaat gemaakt. Mijn tong lag open en ik voelde me pafferig en wanstaltig.
Niet enkel de nachtverpleger, maar ook de logopediste en de patiënten hadden gemene opmerkingen gemaakt over mijn gewicht. De meeste mannelijke gekken begonnen me te mijden. Vreselijk. Zelfs Pedro de imbeciele vogelwichelaar wilde niet meer naast me zitten in de kantine. Enkel Mario en de versleten ex-bokser hadden nog sympathie en ware geile gevoelens voor mij.
Toen ik anorexia had was ik de mascotte van het gekkenhuis geweest. Nu was Ilse de mascotte: ze was vijftien en niet zichtbaar krankzinnig. Ze kerfde een beetje, maar voor de rest was ze even koddig en bevallig en blijmoedig en verleidelijk en plagerig als eender welk vijftienjarig wicht. Ik was 22, maar ik voelde me veel ouder.
De sinistere nachtverpleger trok paardenbenen open, keek ongegeneerd in muilen en onder staarten, porde flanken, klopte op longen en buiken, tilde hoeven op, schraapte, kuchte, vloekte, ging op de vuist met een Albanese dierenbeul, en kocht ten slotte een deerniswekkende antipathieke knol waarvan zelfs ik kon zien dat het een kat in een zak was en dat de strompelende amechtige knol zeer snel zou bezwijken aan een zeldzame nieraandoening die eerst maandenlang behandeld zou moeten worden met dure zinloze infusen.
Plots hoorde ik ‘Holding Back the Years’ van Simply Red. Ook dat nog!
Ik kocht stiekem een bekertje bier en dronk het leeg naast de onzinnige bevermascotte van een ouderwets bakkerijtje: Irma. Ik betrad het bakkerijtje, kocht drie Berlijnse bollen en stal vier repen chocolade met bananenvulling. Ik smikkelde alles op in het portaal van een failliete slotenmaker.
Een paar weken geleden had ik de psychologe van het gekkenhuis wijsgemaakt dat ik slotenmaker wilde worden. Het was niet echt een leugen geweest, ik vond het een mooi romantisch poëtisch mysterieus beroep. Mijn fijne motoriek liet helaas te wensen over, en ik was bovendien een onverbeterlijke dief. Als ik overal binnen kon dan zouden niemands bezittingen nog veilig zijn. Maar een stroper kan boswachter worden. Ik kotste, stond op en kocht een tweede bekertje bier.
Waar was de sinistere nachtverpleger? Hij was vervoer aan het regelen voor zijn lamlendige knol. Een stotterende touwslager met een T-shirt van Greenpeace en een petitie tegen alles wat zich afspeelde op de paardenmarkt, kocht een paar bekertjes bier voor mij. In ruil voor niets, erg lief. Plots was ik stomdronken en de sinistere nachtverpleger stond tegen me te schreeuwen. We reden naar het gekkenhuis. De nachtverpleger zette me af aan de bloemenwinkel van de beruchte fascistische dwerg die oorspronkelijk uit Dresden kwam. Niemand mocht ons zien.
Ik betrad het ziekenhuis en ging naar de kapel. Voor het eerst! Ik lag al meer dan zes maanden in het ziekenhuis, maar dit was de eerste keer dat ik opnieuw contact zocht met mijn vreemde sentimentele hypocriete broodnodige katholieke kant. Ik dacht aan mijn grootvader van De Panne die mij had opgevoed. Hij had mij de beginselen van devotie en extase bijgebracht. Maar ik had helaas ook zijn legendarische verschroeiende withete destructieve paranoïde opvliegendheid overgenomen. Maar in het gekkenhuis stond mijn woede op een laag pitje omdat ik grote dosissen antipsychotica en benzodiazepines moest innemen.
Ik was de enige bezoeker in de kapel. Ik sprak met God. Het was aangenaam, gemoedelijk, vanzelfsprekend. Na een uurtje ging ik naar de psychiatrische afdeling. De hoofdverpleegster merkte meteen dat ik dronken was. Ze zei: ‘Als je je gedraagt mag je in je kamer slapen, maar als je weer voor overlast zorgt sluiten we je op in de isoleercel.’
Ik was al een aantal keren dronken teruggekeerd van weekend en toen had ik telkens veel tumult veroorzaakt en twee potige verplegers hadden me in de isoleercel moeten opsluiten. Ze hadden me zelfs vastgebonden aan het bed en platgespoten. Maar nu was ik braaf en gedwee. Vooral somber.
Mijn leven was een knoeiboel. Ik zou nooit een slotenmaker worden en ik zou nooit in de gelegenheid geraken om Winona Ryder te ontmoeten en haar te trakteren op een ijsje of een wafel.
De Zweedse ex-hoer Sandra betrad mijn kamer en vroeg of ik geld wilde bijleggen voor een verjaardagsgeschenk voor de nieuwe mascotte van de afdeling. Ik zei waarheidsgetrouw: ‘Ik haat Ilse, ik ben jaloers. Vroeger was ik de mascotte. Ik was graatmager en ik werd op handen gedragen, soms letterlijk. Meestal letterlijk.’
‘Dus je doet niet mee?’
‘Toch, toch…’ zei ik korzelig en ik gaf vijftien euro’s aan Sandra. Ook al verdiende Ilse het niet. Ze verdiende het niet om de mascotte van het gekkenhuis te zijn. Ze had veel te weinig wonden, littekens en demonen. Al haar verkrachtingen waren verzonnen. Ik wist het zeker. De verwende aanstelster.
Ik braakte en hoopte dat de knol van de sinistere nachtverpleger miraculeus zou genezen. Nee, het was een gebed: ik bad dat de knol een fabelachtige onoverwinnelijke gevlekte merrie met vleugels zou worden, dat ze aan het raam zou verschijnen, dat ze het raam zou kapotslaan met haar toverhoofd en dat ze mij uit het gekkenhuis zou bevrijden.