Gepubliceerd op: maandag 6 november 2023

EI 364: Edwin Hurenkamp – Roadtrip

 

La tendresse, de droit, n’ est pas exclusive, il ne faut donc admettre que ce que je reçois, d’ autres le reçoivent aussi (parfois le spectacle même m ’est donné). Là où tu es tendre, tu dis ton pluriel
– Roland Barthes (1915 – 1980), Fragments d’un discours amoureux

 

Het is heet. Je zweet en het stof plakt om je ribben als een harnas.
Ik biecht mijn fantasieën op terwijl je knielt en ik zie

hoe je voorzichtig iets oppakt – bang als je bent dat het barst.
Je kijkt geconcentreerd, loenst licht en ik begin spontaan te gisten

van genot bij de aanblik. Je bijt. Het vocht glinstert. De kern verzet zich
en met je lippen trek je de laatste draadjes vruchtvlees van de pit.

Achter het stuur lik ik het sap van je vingers. Dat vond je spannend
zei je maar de rest van de rit ben je stil. Je zit erbij als een gebakerde baby

alsof je wordt gedragen. Zeg eens, liefste, van wie zijn eigenlijk de armen waarin je ligt?

 

Het gedicht wordt voorafgegaan door een citaat van de Franse auteur en taalfilosoof Roland Barthes (1915 – 1980) uit Fragments d’un discours amoureux, zijnde persoonlijk getinte teksten over liefde en emoties. Er lijkt een verband te bestaan tussen het citaat en het gedicht. Laten we eerst naar het gedicht kijken.

In Roadtrip maakt de dichter gewag van een “discours” dat plaatsvindt tijdens een autotocht tussen de bestuurder en een tweede persoon. De dichter geeft de lezer een inkijk in de omstandigheden waaronder die autorit plaatsvindt. Er is sprake van een tropische temperatuur: ‘Het is [buiten] heet’. En ook in de auto moet die hitte voelbaar zijn. Zij laat immers haar fysieke en zintuigelijke sporen achter. De aangesproken persoon transpireert zichtbaar en het zweet plakt om het tengere lichaam. Het koppel – beter is wellicht een tweetal – is blijkbaar voor een rustpauze of om andere redenen uitgestapt want de ik-persoon ziet hoe de medepassagier al knielend voorzichtig iets van de grond raapt.

Blijkbaar voelt de ik-persoon zich dan geroepen – ongevraagd – de ander een bekentenis te doen omtrent zijn ‘fantasieën’. Waarschijnlijk roepen hitte en de knielende metgezel bij de ik-persoon die behoefte op. De autobestuurder ‘biecht’ immers iets op. Hij bekent wat hij graag zou willen doen, wat hij vermoedelijk begeert. Niet tegenover God maar tegenover de persoon die met hem meereist. Opvallend is dat de dichter geen verwijswoorden in zijn gedicht opneemt waaruit gender of geslacht van beide personen is af te leiden. Dat is vermoedelijk een bewuste keuze: abstraheren van concrete personen en accentueren dat liefde unilateraal is.

Dan laat de dichter een zekere vorm van voyeurisme toe. Hij geeft de lezer een blik in de intimiteit die er tussen beide personages bestaat. De opgeroepen spanning is in het gedicht niet bilateraal. Die eenzijdige gemeenzaamheid duikt in het strofische gedicht enigszins verhuld op. Uit de tekst blijkt dat het hier gaat om zinnenprikkelende fantasieën van de bestuurder. De medepassagier is in gedachten met andere dingen bezig. Die blijken voor de ik-persoon een zwoele connotatie hebben.

Geconcentreerd raapt de medepassagier iets op van de grond; een sappige, al lekkende vrucht? Een bes? Een kers, een pruim? Die kunnen in overrijpe staat gemakkelijk openbarsten. Met name het gebruik van ‘loenst’ in v4 heeft hier – in ieder geval voor de bestuurder – een tintelende lading. Dat gevoel wordt onderstreept door het eveneens in v4 gebezigde, ogenschijnlijk neutrale woord ‘gisten’, dat opgevat kan worden als een zwellende fermentatie of broeierige zwelling.

In de derde strofe schetst de dichter beelden die het gistingsproces bij de ik-persoon nog meer versterken, waaronder de woorden: ‘bijt’, ‘vocht’ en ‘lippen’. In de eerste regel van de laatste strofe bereikt de zich steeds opdringeriger gedragende bestuurder een hoge graad van voldoening in het aflikken van de door het vruchtensap bevochtigde vingers van zijn medepassagier. Het lijkt erop dat zijn metgezel dat’spannend’ vond maar daarna is het toch stil in de auto. Als een ‘gebakerde baby’ – de autorit is inmiddels hervat – zit de duo-helft erbij: enerzijds veilig en beschermd maar anderzijds defensief en afwerend!

De laatste regel wekt de indruk enigszins ontnuchterend te zijn, maar dat is zij niet. De bestuurder is inmiddels vanuit zijn roes terug op aarde gekeerd en zegt ‘liefste, van wie zijn eigenlijk de armen waarin je ligt?’ In deze passage is het alsof de dichter via de ik-persoon – licht cynisch – wil zeggen dat liefde een eenzijdig gebeuren is. Geeft het citaat van Roland Barthes dat aan het gedicht van Hurenkamp voorafgaat, daarover meer aanwijzingen? Een vertaling van het citaat – in een povere poging daartoe – zou wellicht kunnen zijn: Aanspraak op zachtheid/tederheid is niet exclusief [dus inclusief], daardoor is het nodig te erkennen dat hetgeen je ontvangt, anderen ook ontvangen. (Soms wordt mij het schouwspel zelf gegeven). Daar waar je teder bent, zeg ik: ‘’ton pluriel”. (wederkerigheid?).
Volgens de Franse teksten over en rond het thema tederheid legt Barthes zijn frustratie bloot tussen het behoren tot de normale wereld en de wereld van de geliefden. Tederheid maakt volgens hem dat het geliefde object van allemaal is. Tederheid maakt dat de mens “gewoon” is terwijl een liefdesrelatie unilateraal is want echte liefde is niet reciproque. Kortom, complexe Frans filosofie die even oplicht in de Roadtrip van Hurenkamp.

 

Hurenkamp - Nu we er toch zijn

 

Nu we er toch zijn
Edwin Hurenkamp
Uitgeverij Querido
ISBN 9789021477480

Over de auteur

- rondde - na zijn onderwijzers- en lerarenopleiding Duits - zijn doctoraal studie Nederlandse taal- en letterkunde & Mediëvistiek af in Utrecht. Hij was onder meer onderwijzer, hoofd der school en leraar Nederlands aan een vwo-opleiding. Daarna was hij als afgestudeerd econoom langere tijd verbonden aan de Hogeschool voor Economische Studies in Amsterdam en de Business University Nyenrode in zowel economische als kwantitatieve vakken. Daarnaast is hij auteur en publicist.