Gepubliceerd op: donderdag 30 november 2023

Delphine Lecompte – Kelly de razend ambitieuze zwangere rekkenvuller

 

Vanuit het niets verscheen ze in de zuivelafdeling: Kelly.
Kelly was een verademing, Kelly was rechtuit. Kelly was bijna eerlijk. Ze was blond en knap, maar niet intimiderend mooi. Ze was immens populair. Terecht, onterecht.
Ze vertelde schunnige grappen, grappen die je kon verwachten van de meest struise meest invloedrijke meest gegeerde baseballspeler van de Wyoming High School. Je verwachtte geen smerigheid van Kelly, maar toen ze er op een dag tussen de flan en de camembert toch mee op de proppen kwam vond ik haar nog aantrekkelijker en magischer. Ik raakte bijna bevriend met Kelly, maar de krengen van de kledingafdeling palmden haar in. Gemene bitsige genadeloze wispelturige gepedicuurde wezens, zoals Paris Hilton of Lindsay Lohan. Toch zaten Kelly en ik vaak samen in de kantine om kwart voor één. Dan at Kelly een zelfgemaakte pastasalade en ik at vier Princekoeken en twee potjes chocomousse van het huismerk van de supermarkt.

Kelly was nog maar negentien toen ze in de supermarkt van Sint Kruis kwam werken, maar ze was reeds voor de tweede keer getrouwd. Ik was al 24 en ik had nog niet eens een huwelijksaanzoek gekregen. Het aanzoek van de achterlijke bakkersknecht telde niet. Ik had een tijdje samengewoond met een versleten ex-bokser, maar hij had een Wit-Russische kassierster bezwangerd achter mijn rug. Later zou hij op café een Syrische fietsenmaker vermoorden, motieven: racisme en alcoholistische verveling. Mijn moeder: ‘Fientje, tu l’as échappé belle!’ En ze had natuurlijk gelijk.
Maar op mijn 24ste zag ik dat niet zo, ik voelde me lelijk en onbemind. Een scharminkel, een nietsnut en een oude vrijster. Een drankzuchtige heks, een zelfdestructieve zwartgallige trol. Gedoemd om eenzaam te sterven tussen ondankbare zwerfkatten en goedkope sherryflessen. Kelly was altijd optimistisch en goedgeluimd, maar het ergerde me niet. Bij anderen wel, maar niet bij Kelly. Integendeel: ik laafde me aan het levenslustige opbeurende klaterende temperament van Kelly. Het was heerlijk: een bron, een waterval.

Op een dag kondigde Kelly haar zwangerschap aan. Ik dacht: ‘Oh, oh… nu is haar rijk voorbij, nu zal iedereen haar verachten en mijden.’ Maar ze werd nog populairder! Ze kreeg het gemakkelijkste segment van de zuivelafdeling: de botervlootjes. En ze mocht vroeger naar huis gaan als ze dat wenste. Maar ze bleef eerlijk en vlijtig, en het sierde haar. De zwangerschap veranderde haar amper. Ze werd slechts een beetje voller, een beetje goddelijker. Ze kreeg zeer veel aandacht. Iedereen zwermde rond haar. Ze zou bevallen van een jongetje en ze had al een naam: Kip. Renata en Carine moesten wennen aan de naam. Kip was pluimvee in hun ogen. In mijn geest doemde een jock op, een bullebak in feite.
Kelly werd ronder en ronder, en de zuivelafdeling raakte verloederd. Alles stond in het teken van de zwangerschap van Kelly. Ik was jaloers en toen kwam ik op het onzalige idee om ook aan te kondigen dat ik zwanger was. Maar het was een leugen. Ik viel meteen door de mand en iedereen stak de draak met mij. ‘Wie is de vader van je verzonnen ongeboren kind, Delphine?’ Ik beweerde dat de vader van mijn ongeboren kind een misdaadschrijver was. Carine vroeg spottend: ‘Een imbeciele analfabetische misdaadschrijver met paarse hoeven en een turkooizen alvleesklier?’
‘Misschien.’
Niemand gaf mij een voorkeursbehandeling en het verzinsel stierf een korte dood. Kelly zei: ‘Het was dom van je om mij naar de kroon te willen steken.’

De man van Kelly was een botte boertige zwembadbouwer uit Poperinge. Ik had hem één keer ontmoet op het parkeerterrein van de supermarkt en hij had niet onder stoelen of banken gestoken dat hij mij een freak vond. Een paria. ‘Kelly, blijf uit de buurt van die rare!’ maande hij zijn vrouw aan.
Het kind van Kelly en de wrede zwembadbouwer werd geboren en het was kerngezond. Ik ben zijn naam vergeten, maar het was niet Kip.
Kip, Kip, Kip.
Ik bewaarde de naam voor mezelf. Ik wilde een zoon.
Ik werd ontslagen omdat ik te vaak met een kokhalzende kater en een slordig voorkomen in de zuivelafdeling verscheen. Toen ik werd ontslagen door de supermarkt verloor ik mijn liefde voor de naam Kip. Het werd Mozes, de naam van mijn toekomstige zoon. En soms Jozef.
Ik bedreef de liefde met veel mannen.Stuk voor stuk behandelden ze mij als een stuk vuil, en ze hadden allemaal kinderen. Ze zeiden: ‘Vader zijn is lastig. De zoon wil je neersteken en de dochter wil geld van je aftroggelen. Dankbaarheid? Zelden of nooit. Emotionele chantage en dreigementen? Levenslang. Kinderen zijn perfide en men werpt ze beter in een waterput, maar nu is het te laat. Nu zouden ze tegenstribbelen en ik zou in de waterput terechtkomen!’

Kelly keerde terug naar de supermarkt. Ik kwam er nog elke dag, als klant. Het was zielig. Ik was een zielenpoot. Een zielenpoot met slierterige haren, eczeemplekken op mijn wangen en een scheve neus. Ik droeg mijn werksweater van de supermarkt, ze hadden die niet teruggevraagd. Het logo was precies een vis van de abominabele Escher. Ik kocht appeljenever en emmentalerkaas. Ik hield niet eens van emmentalerkaas. Ik dronk de fles appeljenever leeg op het parkeerterrein van de supermarkt. Elke dag wachtte ik in kleermakerszit op Kelly. Haar man en haar baby wachtten ook, maar zij waren tenminste niet dronken. De baby werd een peuter en ik raapte mijn moed bijeen. Op een dag sprak ik Kelly aan: ‘Kelly, je kind is mooi.’ Ik meende het! De man van Kelly zei: ‘Rare.’ Kelly gaf hem een standje: ‘Je mag niet wreed zijn, het is een slecht voorbeeld voor Arthur.’
Arthur!
Ik vroeg aan Kelly: ‘Mag ik eens naar je huis komen? Ik heb een geboortegeschenk voor Arthur, een knisperende stoffen olifant om de zintuigen te ontwikkelen. Eigenlijk is hij al te oud voor de olifant.’ De man van Kelly zei opnieuw: ‘Rare.’ Deze keer kreeg hij geen standje van zijn vrouw. Ik zei dan maar zelf: ‘Je mag niet wreed zijn, het is een slecht voorbeeld voor Arthur.’ Kelly en de zwembadbouwer uit Poperinge lachten me uit. Ik was zo kwaad en ik voelde me zo vernederd en verslagen (wanhopig) dat ik mijn lege fles appeljenever en de onaangebroken blok emmentalerkaas naar de auto van de zwembadbouwer gooide. Het was een rode sportwagen, zeer ongeschikt voor een gezin. De emmentalerkaas miste doel, maar de fles veroorzaakte een bluts in de motorkap. De politie kwam er aan te pas. Ik vertelde eerlijk wat er was gebeurd. De agenten hadden medelijden met mij. De jongste agent leek op Robbie Krieger, hij zei: ‘We moeten je vragen om niet meer rond te hangen op het parkeerterrein van de supermarkt, en verder lijkt het mij raadzaam dat je naar een psychiater gaat.’

Ze gaven mij het telefoonnummer van een psychiater in Assebroek. Ik belde hem op en de volgende dag had ik al een afspraak. Hij was prachtig, mijn kersverse psychiater, prachtig zoals mensen in glanzende tijdschriften prachtig zijn, smetteloos en nobel, blakend van gezondheid. Hij kon doorgaan voor een zuivere puriteinse Zwitserse tennisspeler. Hij zei: ‘Zeg het eens…’ Ik zei: ‘Ik wil gewoon mijn geboortegeschenk afgeven aan Kelly. Haar kind is geen baby meer. Hij zou Kip heten, maar het is Arthur geworden. Kip was beter geweest, origineler.’
‘Ja, Kip was origineler geweest.’
‘Praat me niet naar de mond of… of… of…’
‘Of je valt me aan met een blok emmentalerkaas?’ vroeg de monkelende psychiater.
Hij had gevoel voor humor.
Ik zei verbaasd nee verbouwereerd: ‘Je hebt gevoel voor humor!’
‘Anders red je het niet.’
‘In de psychiatrie?’
‘In de psychiatrie en daarbuiten.’
Ik beloofde aan de verrukkelijke (bijna) geestige psychiater dat ik het gezin van Kelly met rust zou laten. We spraken over Love and Death van Woody Allen, en twintig minuten later schreef de psychiater me zeven verschillende antipsychotica voor. Er was een antipsychoticum bij dat Invega heette en ik zei enthousiast: ‘Bijna Las Vegas!’
De psychiater zei: ‘Een tante van mij werd er vermoord in een steegje.’
‘Echt?’
De psychiater geeuwde en ik rende weg, zijn tandvlees was rot en het stonk verschrikkelijk.

Ik keerde nog één keer terug naar het parkeerterrein van de supermarkt, vijf maanden na het incident met de emmentalerkaas die doel had gemist en de appeljenever die schade had aangericht aan de patserige sportwagen van de afschuwelijke zwembadbouwer uit Poperinge. Ingrid van de artisanale pizza’s zei: ‘Kelly werkt hier niet meer, ze doet nu de boekhouding van een glazenwassersbedrijf in de buurt van Tielt. Ze verdient veel geld en ze is de mascotte van het bedrijf.’
‘Ze was hier ook de mascotte.’
‘Nee.’
‘Nee?’
‘Nee.’
‘Is haar man dood?’ vroeg ik nog.
‘Waarom zou hij dood zijn? Moet hij dood zijn volgens jou??’ vroeg Ingrid met onverholen misprijzen en afgrijzen.
‘Bouwt hij nog steeds zinloze zwembaden en staat hij op het punt om zijn zoon te haten?’
‘Rare!’
Ingrid wendde zich sissend van me af en later die dag kocht ik xtc in het Minnewaterpark. De dealer was bijzonder vriendelijk. Er stonden drie palmbomen op zijn T-shirt. Ik vroeg: ‘Waar komt je T-shirt vandaan?’
‘Gekregen van mijn meter op mijn verjaardag drie weken geleden, ze geeft mij veel geschenken. Gisteren nog gaf ze me een kandelaar en een poppenkastwolf. Zomaar. De poppenkastwolf kwam uit Praag.’
Ik zei oprecht onder de indruk: ‘Wauw! Wat een lieve meter!’
’s Avonds gaf ik de xtc weg aan Maxime die werkte in een mosselrestaurant in Bredene en die niet meer van mij hield omdat ik mollig en vlekkerig en zonderling was geworden sinds de eeuwwisseling.

Over de auteur

Delphine Lecompte