Delphine Lecompte – De zoon van de ezeldrijver
Ik was verliefd op zijn vader, maar ook op hem. De zoon van de ezeldrijver was stoer en weerbarstig en blond. We waren acht of negen. Ik kwam uit het water en ik zei: ‘De zee is koud.’ De ezeldrijverzoon zei: ‘De zee is nooit koud, flauwe trut.’ Ik zei: ‘Wanneer ik groot ben ga ik je vermoorden met een gordijnenkoord.’ De zoon van de ezeldrijver haalde zijn schouders op en vroeg: ‘Wil je mijn piemel zien?’
‘Ja.’ Zijn penis was ook stoer en weerbarstig en blond. Een albinoslak, een woestijnslak. ‘Steek mijn piemel in je mond,’ beval hij. Ik gehoorzaamde, het was aangenaam. Aangenaam om te gehoorzamen? Ja.
De zoon van de ezeldrijver aanbad zijn moeder omdat ze ruw was met de ezels en omdat ze niet gaf om het moederschap. Zijn vader was sentimenteel: hij streelde de ezels, gaf ze namen, honing en fopspenen. De favoriete ezel van zijn vader heette Bianca. Op een dag zei de ezeldrijverzoon tegen mij: ‘We gaan Bianca vergiftigen en jij gaat het doen.’
‘Oké.’ Deze keer was het niet heerlijk om gedwee te zijn. Ik hield van dieren, zeker van ezels. Ik hield ook nog steeds van de veelgeplaagde ezeldrijver. Meer van hem dan van zijn zoon. Zijn wrede sadistische diabolische brutale seksverslaafde zoon.
Zijn moeder was ook seksverslaafd: nymfomaan, frivool, oppervlakkig, onscrupuleus en overspelig. Hol en bloedmooi. De vader daarentegen, de veelgeplaagde ezeldrijver was ernstig, vlijtig, vriendelijk, zorgelijk en zorgzaam. Braaf, te braaf. Hij kon zijn kind en zijn vrouw niet aan. Tragisch.
Toen brak de dag aan dat ik Bianca zou vergiftigen. Ik kon er onmogelijk mee doorgaan. Het was zomer en ik voelde me slecht zoals Judas Iskariot zich moet gevoeld hebben. Maar ik had nog niets op mijn kerfstok! Bianca was veilig en ongehavend, en dat kon ze blijven. Ik rende naar het armzalige stulpje van het noodlottige ezeldrijvergezin. Ik keek door het raam en zag het gezin ontbijten: de veelgeplaagde ezeldrijver at nederig en geconcentreerd een volkorenboterham met smout, de zoon las een kraaknieuw stripverhaal van De Rode Ridder en hij verslond op arrogante en tegelijkertijd verstrooide en spilzieke wijze een kom ontbijtgranen met halfvolle melk en verpulverde vitamines, de afgrijselijke manipulatieve losbandige moeder de overspelige feeks de genadeloze harpij tot slot maakte provocatief een volledige citroentaart soldaat en ze spoelde de merengue door met een tandenborstelbeker tot de rand gevuld met Keniaanse brandewijn.
Ik ging naar de stallen en sprak de ezels toe: ‘Heb geen schrik! Behalve jij, Bianca, jij moet wel schrik hebben. Kijk, ik open de stalpoort en dan vlucht je maar. Toe maar, doe maar, vlucht maar. Zoals Mozes lang geleden met zijn tabletten en zijn rechtschapen toorn en zijn splitsing van een zee de Rode geloof ik, Mozes was er nog vroeger dan de wroeging van Judas Iskariot.’
Maar plots betrad de zoon van de ezeldrijver de stalling. ‘Heb je het gif bij je?’ Ik had Jakobskruiskruid bij me, een zeer giftige plant voor paarden en ezels. Ook Jakob kwam voor in de Bijbel.
Ergens in het begin. Hij was een ambigue boeman. Niet volledig verdorven en slecht. Zijn moeder had hem opgestookt. Jakob was de jongste en hij had het eerstgeboorterecht van Ezau via een list te pakken gekregen. Maar het vrat aan hem en hij liep weg. Een engel gaf hem een tweede kans. Er was ook een ladder.
De ezeldrijverzoon vroeg: ‘Waar is Bianca?’
‘Ze is weggelopen.’
‘Je hebt haar laten ontsnappen!’
‘Ja.’
Hij brak mijn neus met zijn bleke vuist. Ik rende naar het huis en de ezeldrijver troostte mij. Hij knipte mijn weerborstel en stak kleine koekjes in mijn mond: krokodillen, apen en kamelen. Ik verslikte me en stierf bijna. Ik zag mijn weerborstel op de vloer liggen en krijste: ‘Burgerlijke pezewever! Waarom heb je mijn woeste dwarse lokken gesnoeid?? Rotzak, je wilt dat iedereen binnen de lijntjes kleurt, de regels volgt, saai en kleurloos is zoals jij! Je kan je kind en je vrouw niet aan en Bianca is weggelopen omdat ze je misprijst! Ja, zelfs zij!! Een stomme ezelin!!! Bianca kijkt op je neer en ik ook, je bent week en lafhartig en teer. Delicaat delicaat delicaat, zo ontzettend onaantrekkelijk!! IK WALG VAN JOU!!!’ Toen rende ik terug naar het huis van mijn grootouders in De Panne.
Ik woonde nog steeds bij mijn grootouders, maar het zou niet lang meer duren. Mijn grootvader lag dronken in de tuin. Hij had teveel sherry en whisky gedronken tijdens het pensioneringsfeest van zijn beste vriend, de bulderende meubelmagnaat Maurice. Mijn vader (zijn schoonzoon) zat aan de witte plastieken tuintafel dandyachtige sigaartjes te roken en te zagen tegen mijn grootmoeder (zijn schoonmoeder) over de staat van de Belgische popmuziek: ‘Nepotisme en vrijblijvendheid en valse romantiek, papieren krokussen. Verwerpelijk en ontluisterend.’ Ik echode mijn vader: ‘Nepotisme en vrijblijvendheid en valse romantiek, papieren krokussen. Verwerpelijk en ontluisterend.’ Ik wist niet wat nepotisme betekende. Mijn grootmoeder zuchtte en vroeg waarom mijn neus bloedde.
Toen zag ik Bianca in de tuin staan, bij de waslijn. Het was een wonderlijk zicht: briljant, sinister, helend, dubbelzinnig en Bijbels. Surrealistisch en oudtestamentisch. Mijn vader geeuwde en vroeg waar mijn weerborstel was heengegaan. ‘Lach maar, het lachen zal je binnenkort vergaan!’
‘Ik lach toch niet!’
Nee, mijn vader lachte niet. Ik zei: ‘Een slechte frauduleuze morbide leeuwentemmer heeft me te grazen genomen en mijn weerborstel van me afgenomen.’ Mijn vader heette Jeroen naar de heilige die een vervelende splinter uit het pootkussen van een leeuw had gehaald, maar dat betekende niets. Het betekende alleszins niet dat mijn vader een speciale band had met leeuwen en/of affiniteit voelde met leeuwentemmers. Mijn vader zei kwaad: ‘Ik wil het adres van die pedofiele leeuwentemmer!’
‘Hij is een circusmens, hij heeft geen vaste verblijfplaats, hij heeft geen adres en hij is allang weg uit De Panne, hij heeft deze versmachtende benepen badstad reeds uren geleden verlaten ha ha ha!!!’ Mijn vader gaf me een pak slaag. Verdiend.
Toen was het tijd voor het avondmaal. We aten uitzonderlijk buiten. Het was niet gezellig. Mijn grootvader richtte zich op en zei: ‘Er staat een ezel naast de waslijn. Bij de waslijn, naast de waslijn. Bij de waslijn, naast de waslijn. Bij, naast, bij, naast, bij, naast, bij…’ Ik zei: ‘Het is de ezelin Bianca, je weet wel, het favoriete beest van de veelgeplaagde ezeldrijver.’
‘Geef haar tenminste een stokbrood en een camembertschijf en een fles uitstekende rode wijn, een Bourgogne!’ Ik stond op en gaf een volledig stokbrood en een camembertschijf aan Bianca. En ik plengde rode wijn op haar prachtige profetische aanbiddelijke donkergrijze rug. Mijn vader zei afkeurend: ‘Tuttuttut…’ Hij had een hekel aan voedselverspilling. Maar het was geen verspilling: Bianca had die dag nog niets gegeten, ze was uitgehongerd. En de wijn geplengd op die magnifieke ezelsrug gaf me de kracht van mijn weerborstel terug. Terug aan tafel haalde ik ongemerkt het geplette Jakobskruiskruid uit mijn broekzak en ik strooide enkele toxische bloempjes en partikels over de couscous van mijn vader.
En toen daagde de veelgeplaagde ezeldrijver op. Hij verklapte alles. Hij beweerde dat ik zijn zoon had verleid en dat ik van plan was geweest om Bianca te vermoorden. Ik schreeuwde: ‘Jij perverse leugenaar, slechte zwakke mens! Ik wilde Bianca net niet vermoorden! Ik wilde haar redden. Je zoon wilde Bianca vermoorden, om jou te treffen. Je bent blind, zielige pipo! Blind als je niet ziet dat iedereen je een vod vindt, voddevent geen ruggengraat. Pathetic!’
‘Zo is het genoeg, Delphine!’ zei mijn strenge fatsoenlijke correcte veel te beleefde vader met zijn ingehouden maniertjes en zijn opgekropte frustraties. De ezeldrijver zei grootmoedig: ‘Ik vergeef Delphine. Fientje, ik vergeef je.’ Ik zei: ‘Ik vergeef niemand. Behalve Bianca en de morbide leeuwentemmer die ik heb verzonnen.’ Mijn grootmoeder schudde melancholisch en moralistisch haar zware neurotische hoofd met de lange dunne neus die ik haatte. Mijn vader kuchte geforceerd en fronste zijn wenkbrauwen, hij beweerde dat ik zijn eetlust had vergald. Maar mijn grootvader vond mijn uitspraak net erg geestig. Hij bulderde en gaf me zakgeld.
De volgende dag kocht ik een pluchen kaaiman en een levensgevaarlijk primitief skateboard in een vieze morsige brocantezaak.