Delphine Lecompte – De analfabetische jongenshoer en de verschrikkelijke sneeuwman
Ik zit samen met de analfabetische jongenshoer op het dak
Van de sinistere schommelstoelfabriek, ik ben in gedachten verzonken
Ik denk aan de voormalige vrachtwagenchauffeur
Die gisteren met een goedkope suikerwafel in zijn knuist
Twee uitdrukkingen verhaspelde: ‘Men kan het vel van de beer niet lopend beslaan.’
Ik grinnikte goedmoedig, maar het krenkte hem
Dat was niet de bedoeling, ik vond de verhaspeling net erg vertederend
De voormalige vrachtwagenchauffeur maakte de suikerwafel soldaat
En ging naar bed, ik volgde hem
Ik kneedde zijn magnifieke teelballen
Hij zei: ‘Je hebt goochelaarshanden.’
Ik zei: ‘Vertel nog eens over die beruchte nacht toen je speed nam in De Haan
En een kolonialistisch beeld dacht te bekladden
Maar de volgende dag bleek dat je een onschuldig kubistisch beeldhouwwerk
Had beschadigd.’
De voormalige vrachtwagenchauffeur zei: ‘Nee, het was geen kubistisch beeldhouwwerk
Het was een fietsenstalling
Het was niet zomaar een fietsenstalling
Het was de fietsenstalling van een zonnebankcentrum
Dat werd uitgebaat door een droefgeestige Moldavische ex-pingpongkampioen.
Jij was nog een kind toen
Het was 1985, je gooide een bal naar je nichtje Alexandra
Maar jullie kregen ruzie toen Alexandra een wedstrijdelement
Aan het ledige devote geëxalteerde balspel wilde toevoegen
Je tierde: ‘Verdwijn, ernstige bitsige competitieve trut! Verdwijn!!’
Je nichtje verdween, je huilde kortstondig en gaf de bal weg
Aan een geadopteerd Paraguyaans kind in een duur cowboykostuumpje
Uit de grootste carnavalswinkel van Noord-Frankrijk
Hij was rotverwend, hij had een hazenlip
Hij heeft je nooit bedankt voor de bal.’
Ik onderbrak de voormalige vrachtwagenchauffeur en zei landerig:
‘Het was een simpele waardeloze ordinaire opblaasbal,
Ik had hem gekregen van de kreupele apotheker van de Meeuwenlaan
Toen mijn grootmoeder samen met mij om haar zoveelste tube aftenzalf was gegaan
Mijn grootmoeder had vaak aften, alleszins vaker dan de andere volwassenen die ik kende.’
De voormalige vrachtwagenchauffeur legde een hand op mijn mond en neus
Maar er waren spleten tussen zijn vingers, ik ademde zwaar en rochelend
Doorheen de spleten, het was bijna erotisch
De voormalige vrachtwagenchauffeur hernam zijn vertelling over zijn eerste en laatste
Ervaring met de schabouwelijke drug speed
En over mijn fabelachtige kindertijd:
‘Je zong ‘tralala goedenavond speelman’ in een bunker op het strand
Drie bipolaire vissers riepen in koor: ‘Hoepel op, eczeemgedrocht!’
Je hoepelde op en gooide je gekoesterde hemelsblauwe rolschaatsen
In de tuin van de vereenzaamde taxidermist
Om zijn aandacht te trekken maar het werkte niet
De antipathieke chowchow van de vereenzaamde taxidermist was wel nieuwsgierig
Hij wierp zich als een middeleeuws fabeldier op de rolschaatsen
Hij sabbelde op de acht wieltjes
Hij sabbelde op elk wieltje even lang, dat was nog het wonderlijkst van al
De droefgeestige Moldavische ex-pingpongkampioen pleegde zelfmoord, ja
Hij hing zich op toen zijn oudste dochter bezig was met de boekhouding
Van het zonnebankcentrum, ze deed dat erg secuur
Haar vader kon de beschadigde fietsenstalling niet verkroppen…’
Ik zei: ‘Wie fietst er in godsnaam naar een zonnebankcentrum?
Vrouwen die gebruikmaken van zonnebankcentra worden afgezet
Aan de deur door naargeestige bontmagnaten in crèmekleurige sportwagens
Of door pafferige limonadetycoons in mosgroene Jaguars.’
De voormalige vrachtwagenchauffeur legde opnieuw een hand op mijn mond en neus
Deze keer waren er geen spleten tussen zijn vingers, ik kreeg geen adem
Hij sloot zijn vertelling af met de volgende woorden:
‘De zelfmoord van de droefgeestige Moldavische ex-pingpongkampioen
Heeft voorgoed een smet geworpen op het blazoen van speed, althans voor mij.’
Hij haalde zijn versmachtende hand weg van mijn mond en neus
Ik schaterlachte en riep: ‘Een smet op het blazoen van speed!
Dat is nog grappiger dan het vel van de beer dat men niet lopend kan beslaan!’
De voormalige vrachtwagenchauffeur was opnieuw gekrenkt
Ik verliet zijn woning, ging naar mijn eigen beschimmelde huurhuisje
En zonderde me af in mijn douchecel
Om dwangmatig te masturberen met een uitpuilende pennenzak
Waarop een vrolijk springerig buideldier het mooie weer maakte, hij was een stripfiguur
Waar ik als kind en zelfs als puber veel van had gehouden
Na de dwangmatige masturbatiesessie hoorde ik iemand beneden op de ruit tikken
Het was de ontslagen kraanmachinist
Hij wilde een boek over incest en insectenplagen van me lenen
Ik vroeg: ‘Bedoel je de Bijbel?’
De ontslagen kraanmachinist deinsde achteruit en siste dat ik diabolisch was
Ik ging naar buiten en in de Stokersstraat kwam ik toevallig
De analfabetische jongenshoer tegen, het was zijn idee
Om te picknicken op het dak van de sinistere schommelstoelfabriek
In onze picknickmand zitten uitsluitend rode appels en blauwe schimmelkazen.
De analfabetische jongenshoer verzint een verschrikkelijke sneeuwman
Om zich minder eenzaam te voelen
‘Maar je hebt mij toch?’ zeg ik een tikkeltje verontwaardigd
De analfabetische jongenshoer fronst zijn voorhoofd
En bijt in een knoestige rode appel
Het soort appel dat men aan een versleten ezel zou geven
Mocht men in aanraking komen met een versleten ezel
Ik zeg tegen de analfabetische jongenshoer: ‘Vorige week zag ik een dwaze
Realityshow over matrozen op een luxejacht
Op hun vrije dag bezochten sommige matrozen een opvangcentrum voor afgedankte ezels
Maar er waren ook matrozen die op de boot bleven
De matrozen die op de boot bleven copuleerden, aten oudbakken croissants,
Verveelden elkaar met doorzichtige goocheltrucs,
Bliezen hun eigen loftrompet, knipten elkaars teennagels
En maakten per ongeluk mosterdgas en opzettelijk mojito’s
Het was allemaal zo ontzettend hol, gemeen, moordzuchtig en deprimerend
De matrozen hadden een afkeer van elkaar, vooral degenen
Die met elkaar copuleerden.’
De analfabetische jongenshoer zegt: ‘Dat is normaal.’
De lucht wordt grijs
Grijs als een kanon in een circus
Feestelijk?
In zekere zin wel.
Dan prop ik een stuk gorgonzola in mijn mond
Het begint te regenen
Het stuk gorgonzola is te groot
Ik inhaleer partikels, ik stik bijna
Ik hoest en kokhals als een bezeten hoefsmid
Het is deerniswekkend
De picknick is voorbij
De analfabetische jongenshoer heeft een afspraak met een klant
Ik vraag: ‘Is je klant dik, bekrompen, wrokkig en welgesteld?’
‘Nee, hij is een geniepige sadistische koster met kleine oogjes
En uitdijende melanomen op zijn rug
Ik houd mijn mond over die melanomen
Ik waarschuw de koster niet dat ze uitdijen en kwaadaardig zijn.’
Ik zeg: ‘Je hebt groot gelijk! Geniepige sadistische kosters
Verdienen hun uitdijende melanomen.’
‘Ja.’
Nu zit ik hier alleen
Op het dak van de sinistere schommelstoelfabriek
Met een picknickmand in de gietende regen
Ik voel me vreselijk eenzaam
Ik verzin een antipathieke chowchow om me minder eenzaam te voelen
Maar ik moet hem niet verzinnen
Hij bestaat
Hij waakt over de verwilderde onbezochte tuin
En over de zielige opgezette honingdassen, stinkdieren en pauwen
Van zijn baasje: de vereenzaamde taxidermist
De antipathieke chowchow sabbelt op mijn rolschaatsen
Mijn rolschaatsen zijn noch gekoesterd noch hemelsblauw
Ik ben ze liever kwijt dan rijk
De antipathieke chowchow sabbelt op alle acht wieltjes
Op elk wieltje sabbelt hij even lang
Dat is geen mirakel
Dat ik mezelf nog niet heb opgehangen in een zonnebankcentrum
Dat is het werkelijke fenomenale wonder.